De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Donderdag den 18. Mey.
DIe op twee ei'ren juist zes weeken zat te broeijen,
Voelt zo veel takken net, uit éénen schedel groeijen,
Om dat zyn Hen, gepikt eerst door een and'ren haan,
Den Koekoek doet, als vaâr van vreemde kuikens staan,
Die zig dat sierzel troost, als eigen aan die menssen,
Die, vry van slaverny, een huw'lyks keten wenssen,
Die hen door 't wiegtouw helpt, tot keurlyk tydtverdryf.
Een Vrouw is altydt goed, al was ze 't booste wyf,
Om datze het gedult der mannen best kan wetten,
Ja dubble lauwren weet op eene kruin te zetten,
Zo haar Acteon naakt, met kruis van munt ontbloot.
Twee hoorens zyn de vrugt meest van Diana's schoot.
Broer Jan. Die onder Arie's is gebooren zal zelden, uit een conjunctie met Virgo Schorpioenen verwekken, want de eigene honden, die Acteon vreeten, zyn doorgaants van reuën gefokt, die hem in den bloede niet nader bestaan, als twee Zwagers, die hunne onderlinge goedwilligheit in eenen adem verliezen. Ik merk dat een gloeijend balneum veel contribueert tot de productie der aardelingen, en dat de boven gemeene warmte van een bekwaame mistbak, in zes weeken de vrugten kan ryp maken, het geene koeldere pas in negen maanden verrigten. Onze meeste deerens slagten de Zon, en zyn, naar men zeit, voor dag en dauw in de weêr, om het haanengekraai te overstemmen, dat de duistere nevels der onbedrevene gedagten verstrikt: ze heigen naar het vogt, gelyk Apol naar Auroor, en ze zingen als een morgenkrekel, | |
[pagina 122]
| |
zo dra een levende straal van het laggende goud hen den mond ontgrendelt, dog een Juffer, die haar tydt afwagt, en pas begint, als de anderen, door het geduurig zollen verzwakt, uitscheijen, verorbert in één jaar zo veel, als andere in een half dozyn, en helpt Papa, omtrent met zo veel moeite aan het kinder wiegen, als hy heeft nodig gehad om moêr tot zyn belangens te disponeren, de nette waarneeming der Planeten heeft meenig een hoorn gecauseert, en die met het kwartier der Maan begint te rekenen, ziet ze eerder ront, als die vroeg op staat om ze in haar begindzel te verraszen. Luna is een meit, die nooit schoonder lagt, als dat ze vol is, want dan beneemt ze ons de zorg, om met een kaarsje, in den donker te zoeken, naar den ingeschapen Protheus, die mannen, en wyven gemeen is. Alle katjes zyn graauw in den nagt, om dat onbezielde lampen weinig leeven verschaffen, zonder porring van het mannelyke vuur, dog een voldraage vrouw heeft meêr van de kwintessens der natuur, als David van Mecchelen van de vyf zinnen, de laaste mag met bergen beginnen, en slegts een muis baaren, dog die zig in de armen van een verlooren maagdom bevind, is nader aan Jupyn, doe hy, in de gedaante van Taurus, Europa bekroop, als wanneer hy Leda, met een Zwaanen neb inluisterde, dat alle wezens hunne begindzelen aan bollen, globen, ronden, of ovalen verschuldigt blyven. Wat is eerder geweest? vraagen de Schoolbeulingen, het ei, of het hoen? dog hy, die op zyn Panurges trouwt, kan hen ligt den bek stoppen, door te antwoorden, dat een gepikte hen niet zonder kuiken is, al blyft de schaal ongeborsten, want de aanraking der begrippen is de wortel der wordende dingen. Gy myn vriend kund vader wezen, op de indrukzels van eens anders beelt, want de geestelyke bevatting en die insluipende vermogens, die zig telkens scheppender wyze verëenigen zyn, onder de vermenginge der hooftstoffen, zo vry, dat zelfs de Jansenisten, die de Joden in de waarneminge van hunne reiniginge, en tyden overtreffen, met hunne ingetoge bespiegelingen ze niet konnen dienstbaar doen zyn aan hun strikte pedanteryen, dewelke leeren, dat men alle ellen, maaten, en gewigten alle maanden ééns diende te eiken, of laten eiken, om het regt der natuur niet te verkorten. Al wie een pop trouwt, die zonder zyne kennis reets eenige maanden van een ander is bevrugt geweest, weet immers niet, of zyne geestelyke gedaante het schaap niet heeft vernestelt, door voorkominge van zyn wezen in haar dartelende vogt, doe het een ander om- | |
[pagina 123]
| |
helsde, die zyn buurman slegts stof leende, om zyn geesten te onderschraagen. Dat Phythagoras hier eens een lesje van opsnee, je zaagt de kinders nog wel ouder zyn als hunne Vaders, en Hermes Zoonen zouden u wyzen, dat het ligt de ziel van het vuur blyft, en dat eind, en begin geen span breete van malkander zitten. De adepti fokken by sympathie, en de Broeders van het roozenkruis weeten wel dat de generatie der dingen niet anders geschiet, als door een snelle spiritus mundi, die de tegenvoeters met ons gemeen hebben. De wiszelvalligheden van den egt, en die eb en vloed der liefde zyn zo overvloedig, als de misslaagen van den Poëet Roeland, en hy is voor een verstandig man te agten, die liever gelooft, dat men door een paar braave hooftstoppelen beter tot den naam van Vader kan avanceeren, als dat men door een ladder van vierentwintig lettersporten, in den Hemel zal stappen. De Archeus der Alchimisten, die in alle omwendinge verborgen, steets andere fokt, is een werkbaas die steets vyf vierendeel voor een el meet, om den mannelyken staat te doen predomineren, dog de dampige adem der benedenste klei slyt een gedeelte der zelven door zyn zwakke begrippen, en doet de weereld van meiden krioelen, die zonder dat genoeg van jongens gebruit is, die zelden door de historie Davids, in de spreuken van Salomon geraken. Trouwens de wysheit heeft haar crediet verlooren, sint de dwaasheit met bellen liep, en daarom wenste ik wel zo gek te mogen wezen (wat begeert een voorzigtig man al om de kost) als de Heer Castelein van het Buitendelftse Beterhuis, zo ik op zyn A, B principien rustende, een vet Officie aan myn schraale veêren mogt gespelt zien, om, als een Sinte Martens Gans, Vorst Midas dis te vervrolyken, als 'er een Nederduitse boksvoet nodig schynt, om hen door onbezielde klanken in slaap te suszen, gelyk Panurge tans de tweelingentjes doet, die op zyn kerfstok gesneden, hem gelyken, naar het zeggen van Tryntje moêr zelfs, als of ze expres gemaakt waren, om den huisbezorger te verzekeren, dat zyn Vrouw, in het leggen der fondamenten, niet één stip is geweeken van de order die 'er vereist wort, om een kleinen deumis, in een volwaszen koekoek te transmuteren. Ha! ha! ha. Panurge. De vrees voor een nakend gevaar is doorgaans zwaarder, als de zaak zelver, en het geen ons onlydelyk scheen, in de bespiegeling, is gemakkelyk in de praktyk. Ik beken, ik heb het dwarsboomende nootlot, met al myne voorzigtigheit, niet konnen ontgaan, het geen de getrouwden, veeltyts als een vade mecum verzelt, om dat men | |
[pagina 124]
| |
aan de favorieten der meisjes niet zo wel, als aan de hoorns der koeijen kan zien, hoe veel kalveren ze geworpen hebben, dog de rust, die 'er uitvloeit, is weêr zo vernoegende, dat men alle de huiskrakeelen daar door kan loszen, die anderzins onze zwakheden veroorzaaken. Want een algemeene Vrouw slagt de Catholyken Vader Jut, anders Pausin Johanna genoemt, die uit hoofde der begeerelykheit met de meeste Kardinaalen accordeert, om in het vissers bootje alle de posten te vangen, die in deugt met spanbaarzen egalizeeren. Een kuisse hen heeft aan één haan genoeg, mits zyn ambagt verstaande, dog een duif, die uit den veelvuldigen omgang met doffers heeft begreepen, dat een dubbelt getal een enkel overtreft, zal nooit haar egtverwant zo veel te doen vergen, als andere, om dat ze, hem te lief hebbende, niet wil bloot stellen voor de gevaaren, die uit overtollig ringsteken, duëlleren, en kampgevegten, enz. spruiten. Een Cythareesse brak snuift 'er op uit, en vint hy het nest van Paphos ledig van haezen, hy groezemoest 'er zo lang in, tot hy het wars, de struëllen verlaat, om weêr elders te snoffelen, terwyl de eerstverkoorene rammelaar naar zyn broeikas reverterende tot zyn eigene onkosten het gedevaliseerde herstelt, om de weerelt met geslagten te vermeenigvuldigen, die omtrent hunne begindzelen zo kundig zyn, als Boekintekenaars van de voleindinge der werken weeten te spreeken, om dat tussen het eerste bestek der zaken, en het slot der dingen veeltyts een harmonie schuilt, die den uitvinder meêr als de interessanten voldoet. Die, en de Zuiërzeeactien slagten de wyven, die meenig een man den kop doen krouwen, en evenwel is onze eeuw zo coeragieus, datze, tegens twaalf oogen dobbelende, alles hazardeert, om in een onoplosselyken strop van bedriegeryën te blyven hangen, dat men in de huuwelykstrik strax den moort stak, het zouw meenig een armen duiv... bekooren, om op een eerelyke wyze, tot zyne vroege vezelen te repatrieeren, maar die kortademigheit, benaauwde borst, steeking der milt, en geduurige hartklopping, welke groeijen uit de hennippe liefdeszeelen zyn nog langwyliger, als de uitgerekte aanmerkingen, op van Leuves Eudochia. Aan de laaste kan men, met verlof, zyn posterianis veegen, als men ze eens heeft geleezen, dog de wyfjes, schoon ze alle dagen worden doorbladert, doen 't aan hun mannen gestaâg, inzonderheit, zo hun inkomsten verslappen, en dat de schatkist van Papa, ontsenuuwt, moêr doet grommen, als een dorre Boekzalist, die een vetten Arend, in 't lommerig bos der Poeëten verrast, waar in men tot gerief der boeklievende, de omnibus aliquid vint, in steê van by de wyven, daar het altydt is de toto nihil. Ach! | |
[pagina 125]
| |
die ledigheit, dat vrouwelyke vacuum, die Philosophise windvles vol te krygen met geest van lugt, en astralise vogtigheden is een werk, daar 't verstand voor verstomt: ik zwyge nu van de nootzakelykheden des leeftogts, en alle ab- en dependentien van dien, die my meêr moeite schaffen, om te bekomen, als een paar ramstakken, die, onder ons gezeit, my niet misstaan, om dat ik ze met een paruik àla mode dek, gelyk een Franse Comies, die de Keukenkamenier heeft getrouwt van een Governeur der Marinen. Broer Jan. Die twee hoornen des overvloeds in zyn schilt voert, heeft reets den eersten trap, tot den adel, en die een Diana omhelst, die van Apol is getukt slagt den Faenix der ouden, die door de goude vlammen der Zon wort verjongt. Ach! Mofjes, en Waaltjes, die langs de lauweren van Acteon ten deele zyt gesteegen, op den Zangberg der rykdommen wilde gy eens een Marsias deuntje opzagen van de schatten van Mydas, hoe zouw Panurge zyne lepels opsteeken, om het onderscheit der koekoeken te hooren. Gelukkige Zoonen, die dogteren dezes lands trouwt, om het Batavise Burgerregt, oprekeninge van het vrouwtje te genieten, wat zit je warm! in tegenstelling van dezen Irus, die een stier van verstand willende zyn, niet wist, dat een Iö, waar op Jupyn is verslingert, steets een mercurialen Engel ontmoet, die haar van alle oplettende gevaaren verloszende, zekerlyk aan een weelige aarde, door Juno's trouwgordel, zal zien geknoopt. Die maats hebben geen noot die hunne Mecaenaten, onder de Goden weeten te vinden, al waren ze dommer, als een dommekragt, maar die zig verzwageren met de benedenste elementen, blyven tussen hemel en aarde zwerven, als dwalende spooken die sint eenige jaaren al meê zyn gebannen, naar men de verschynzels der oude wyven, en biete bauwen der kinderen voor lorren heeft versleeten. Hemel! hoe kan een land bestaan, als men de dui.... en heksen verdryft? en waar wil het heen, met deugt, en waarheit, als men de klaarste woorden, zelfs van gewyde rollen, een zin aandraait, die de Autheurs nimmer hebben gedagt? de geleertheit zoekt veeltyts een naam door nieuwigheden: dog de outheit ruste op haar begin, en kende de voorwerpen veel eenvoudiger, als men tans onder zommige ziet, waar by de meeningen zo verschillende zyn, dat 'er de wyste man vaâk het verste door van de waarheit verdwaalt, die aanstonts zouw te vinden wezen, zo men ze meêr zogt, in opregtigheit, liefde, en goede werken, als in begrippen, en hairkloveryen, die de waare hoornwerken, en halve maanen zyn, waar langs de bergmannen den donderaar | |
[pagina 126]
| |
bestormen. Daar zyn geen grooter koekoeken onder de Zon, als die een eens aangenome loogen steets staande houden, met altoos één toon te schreeuwen, en geene eerlyker egte lieden, als die de handvesten beleven, die hen van hoger hand, door hemelse trouw zyn geschonken, om wettige kinderen des ligts te fokken. Men broeit zomtyts kuikens uit, die Lucifer heeft verwekt door de inquisitie der Spaanse dwingelanden, en meenig een vroome ziel wort door Dominikanen vervolgt, om dat hy een reformatie omhelst, die op billyke gronden gebouwt de menssen leert te leeven, niet naar de meeningen van loontrekkende Munnikken en ongepolyste Kloosterkwanten, maar naar de inädeming van een gezuiverden geest, die men altoos daar voor mag houden, zo ze niet stryt met de keur, die 'er de Oppersouveryn toe heeft gestelt, maar de nederigheit in haar blazoen vertoont, waar door ze afhankelyk van vroome Vaders, en getrouwe Herders zig niet afscheid van kerk en gemeente, om nieuwigheden in te voeren, en door het Babelbouwen een naam te verwerven, maar de verbeteringe aller dingen daar verwagt, daar ze alleen te vinden is, te weeten in de wooningen der Zon, en Tempelen des Hemels, waar van de separanten, converseerders, en het ras vaneigen zinnelyke devotarissen zig vervreemden, die meeningen ketterssen aterling, of geestelyk vleesbastertje onder den duim kweeken, het geen der zuinig genoeg uitziet, om elk te bedriegen; dog die het fyn van het gemaakte fyn kent, in tegensgestelde van innerlyke deugt, en die weet, dat schyn geen lighaam en heeft, als het bloote zweemzel van een wezentlyke zaak, laat zig niet misleiden, door het uile huldzel van een kwezel, nog de effe calot van een klopbroêr, maar ziet dieper door alle zwarte nevels, en schaduwen, om gewaar te worden of agter dien teem van liefde, en barmhertigheit wel één aasje schuilt van ware theorie, die men op een agterstraats manier opsnyt, met zo veel eloquentie als een hartlopende Smous, die zyn vet debiteert, om de lompste schenkels, en de podagreuste stelten te doen draven, als een speeljagt, dat pas even gesmeert, voor wind, naar Durgerdam staat te zeilen. Dat men met dat Israëlitese smout de spelkundige herssenschaal van onzen droogen Boekzalist kwam te vryven, wie weet of hy in plaats van een loomen lettervittenden schoolbul te blyven, niet wel tot een Poëet van den eersten rang avanceerde, om extempore liever een goede gedagten uit de pen te lappen, als met veel moeite een reden te koppelen, die buiten reden, vooze klanken, zonder zaaken te grabbel gooit, om als een slegte Klerk, met den naam van een Digter te pronken. Is het niet | |
[pagina 127]
| |
genoeg, als een Uil op de A, B, lym gezet te weezen, en door een ander te hekelen de slegte rymers te zien naar zig toevloeijen? of moet dat spook ook de negen Zanggodinnen lokken, om hem met verwondering te begluuren, als de desperaatste Antagonist van den geheelen Helicon? die met zyn rudimentale vedel, en grammaticale woorden bas meêr nadeel aan de lierklanken van Faebus verschaft, als Roeland, met alle zyne lamme lieremans toonen heeft konnen verrigten, want op elk Leuvens blad is een onvervalste bekentmakinge van naare voetangels, en onnozele strikken te vinden, tot een waarschuuwinge voor al te begeerige gemoederen der wysheit, maar by den anderen schuilt een slang in 't gras, dewyl het uithangbort der letterappelen van Sodom ons de vunze mist verbergt, die 'er in verborgen zit, waar op een aanschouwer belust naar binnen treet, dog hoe men in dien taalkundigen doolhof dieper verwart, hoe men al verder van de Castalise wel afwykende, dorder wort als een mumie uit de Zantzee, of de Arabise wilderniszen, die men hier zomtyts de zieken ordineert, om tydelyk met de mortalia te sympathiseeren. Och! myn lieve lolkater, en bedroefde pappierbederver, wat doe je met je krukken op het ys? de heillige baan is immers te glad naar den Nederduitsen Parnas, voor uw, Latynse stompjes. Te rug, als een man; blyf als kindermeester, by valhoed, leibant, kwyllap, en kakstoel, als de ziel uwer bediening, en spreek dog nimmermeer, voor al, zo je niet gevraagt wort, van keurlyke stof, te meêr dewyl de Schooloracels hebben uitgedient, sint Minerva op den Pindus haar Zanggodinnen een visite heeft gegeeven, die van meêr nut is, als die van meenigen Doktor, die uit zyn staciwagen stapt, voor een gulden, ja minder, om de hongerige Atropos den bek, met een zieke te stoppen, die ligt nog wel een vyfentwintig jaar langer zouw konnen leeven, zo hem de onwetenheit de pas niet had afgesneden. Trouwens daar valt niet op te zeggen, want het wort gedaan volgens de regelen der kunst, en die gaan voor de influentien der natuur, niet waar muntsnoeijer van Parnassus? die eerst uit een Mol tot een sint Jans ruspje of ligtschynend vlindertje geavanceert zynde, onze rymelende Amsterdamsse Pothuisjongens doet loopen, als by ziende, scheele, en verminkte broeders, om door die magere ginsters bestraalt, over alle Bruiloftszalen, zo ze 'er slegts konnen door bedelrekwesten by raaken, met haar Amersfortse diamanten te betoveren. Daar is geen deftig man jarig, geen Cato in den raat verkooren, geen boek onder den pars, geen held gestorven, geen battalje gewonnen, niets nieuws in de Stad of onze snaaken hebben een klinkdigt, heldenzang, harderskout enz. gereet, om het de menssen nolens volens op te dringen, doorgaants daar by verzekerende, naar de gewoonte van Assuradeurs zonder penningen, dat ze onder het Buitendelftse bestier van David behoorende zyn, en dien volgens zo vast in de spelling, als een Schoolmeester, die door het omgaan met kinderen, zo kinds wort, dat hy zig bekwaam erkent, om by mankement van Vorsten en Heeren, een Atlas te konnen zyn, om geen staats Governement te torssen, als een andere Sanche Panche, die het Eiland Barataria op zyn Ezel van verre belonkt. ô Goden! ô hemelse starren! wat doen deze, en alle die bovengemene snaaken in de weereld? ik vrees, ik vrees, datze nog, als de Konynen zullen vermeenigvuldigen, om zelfs | |
[pagina 128]
| |
de nog weinig overgeblevene ruinen van Atheenen te ondergraven, want de gekken teelen door den bank sterker voort, als de wyzen, en daarom ziet men onder lieden van oordeel meêr Oszen als Ezels. De koekoekery mag je by 't onnozel Jan Hagel zoeken, maar onder verstandiger en deftiger slag van menssen is ze te vinden. De Heer Panurge schynt ons hier van een voorbeelt, die in alles is geverseert, en alle kwaliteiten bezit van een fatzoenelyk man, buiten gelt, dog zyne Arca-triomphaal: die eerboogen van Jupyn, die naalden van Pindus, die twee aszen der natuur zyn weêr zo uitstekende, datze zelfs met de pilaaren van Hercules vergeleeken wordende, die in heerelykheit surpasseeren. Daar zyn 'er, 't is waar, die beter vergult zyn, en minder lasten hoeven te dragen, dog in 't stuk van mode, roem, en hedendaags geb..... Panurge. Ik geloof al stond je met de Zon op, en verdwaalde van het spoor, tot de afgelegenste wilderniszen, je zou 't tog alweêr met Delius in het westen te kooi gaan. Je begind als een spotter, en je eindigt als een gek. Je text was van hoornbeesten, en je sluit den teêm met koekoeken, terwyl je tussen beide een deel personen en zaken hebt overhoop gehaalt, die geen gemeenschap met het bestek van Broêr Cornelis hebben. Was je getrouwt, ik zouw zeggen: hier spreekt men van geen hooren zeggen, maar door ondervinden. Broer Jan. ô! Een braaf orateur weet zig van afwydingen te bedienen, om zyne toehoorders te diverteeren, dog hout steets het ent in de hand, om het klouwen niet te verliezen. Minerva aan te zien, eêr men van het Dolhuis zwetst, doet de aanschouwers grinniken, en als men een gek wil verstrikken moet men 'er wat wysheit tussen lappen, om hem nog gekker te krygen: Eén kan Bremer-bier, tot een aanvang gedronken, zal gemakkelyk met eenige pinten geslooten worden, zo 'er eens zo veel Keizers en Koningen worden ondergeworpen, als 'er in de wereld zyn geweest, en ik verzeker my, dat het weinige lezers zal verdrieten, dat ik een ledigen hoorn verlaat, om een voller te krygen. De kruiken des overvloeds zyn op den Parnas te vinden, daar moet Broêr Jan wezen, zal hy, als een Apollo, zyne zoonen belonken; langs den Kastalisen ader raakt men in de ruime Zee der digtkunde; door het naauw van de Middelandse straat vaart men naar Turkyen, daar pronkt Diana met hare kwartieren, een Paardestaart beschut het serail, en Mahomet was geen duit waart, zo hy de zwakheden der mannen niet te gemoet kwam met een Paradys van vrouwen. Welke stroomen bedekken dien Hof! twee afgronden verliezen zig in een: Hermaphrodiet staat hier, als Piet snot. Narcissus kabbelt in een spiegel naar zyn zelven, gelyk een salet pop voor haar toilet. Hy wort water ô Goden! de beuling vervliet, en wort een Oceaan. ô Wat gewaszen! welke meirkalveren! welke schulpen, en zouthoorns zyn daar niet te vinden. Weg aarde met al uw mieren, weg hutten van klei, en horzels die ze bewoonen, by 't lommer der Maan, worden in Thetys pekelplaszen, de twee favorietjes gebooren die Faebus zyne zonnelingen schenkt, eêr Aurora daagt.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé, 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boek verkoopers. |
|