De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
Donderdag den 4. Mey.
HIer wort een Juffer, lang voor 't trouwen al ontvrystert,
Van Caramoechs, uit spot, op 't geestigste geteistert;
Wyl Arlequin een snol wil neemen tot zyn Vrouw:
Dog hy verblind door min, blyft zyn Belloke trouw,
En zweert by kris en kras, dat dees zyn uitverkooren,
Als tot een pronkjuweel der kuisheit schynt gebooren,
Om datze weig'ren kan, het geen ze meest begeert.
ô Wat maakt de oeffening de vrouwen niet geleert!
Caramoeche. Hoe zo vroolyk? Arlequin, heb je uit een Schiedammer vergetelbeek gedronken, en al de geheugeniszen van uw voorgaanden tydt, door het keelgat gespoeld? of staaje op de nominatie, om eerstdaags uit alle ellenden, door een hennipen weg naar de andere Weereld te reizen? en daar het Commando over de Carthoucheaanen te voeren? die sinjeur Pluto's Zakhorologie ligt zullen pluizen, tot droefheit van Proserpyn, die het voor tydtverdryf opwind, als haar de ledige minuten verveelen. Je lykt, of de Duiv.... haalme! wel een fortunatus, die een dubbeltjes Cargazoen van het jaar 1723. in den buidel torst, men behoordeje voor een andere malle sim op den Schouwburg te gebruiken, om de Mitridates der maffen te speulen. Met zo een ouden Horace zouw men alzo gemakkelyk hier de jongen tot laggen verwekken, als zommige der Haagse Tooneellisten verstandige kenners, door een vrolyken rol op te zaagen, tot schreijen verpligten. 't Is al Jan Pottasie wat ze verzelt, tot de ernst in 't kluis, want de geest van Moliëre bezielt uw Tartuffisen smoel, die 'er zo sme- | |
[pagina 106]
| |
rig uitziet, als of hy de Bremerbier benedictie driemaal, uit het daar toe gewyde glaasje had ontfangen, om van het Silentium te profiteeren, 't geen de Gekken niet verstaan. Arlequin. Zie ik dan anders, als anders? zot. Caramoeche. Wel ter deegen, want de dartelheeden, en lustige paszen huppelen langs je wangen, meêr als ooit, en net, als of je een zulke waart, die eerst Weduwenaar geworden zynde, voor altoos de gordynmiszen kwiteerde, om aan de Venetiaansse Vastenavonds vermaakelykheeden te partecipeeren. Geluk! broêr, geluk! lang moet het de vroomen wel gaan! die bene vivere, & laetari voor hun zinspreuk betragten. Arlequin. Goden! wat is een Viouwmens een zoet ding! al de meinen van Peru schaffen, in duizent jaar zo veel vermaak niet, als een bolle meid in één nagt, want in haare Arabise wilderniszen leit het gelukkige wierooks Altaar verborgen, waar op de Faenix verjongt. Die van zo een Tarantula wort gebeeten moet danszen, al had hy geen stelten aan zyn gat. Cato zelfs zouw laggen, kreeg hem de poezele min by den kaalen kop, hoe veel te meêr ik, die myn Bello zal trouwen, en tans zo jeukerig schyn als een Walsse Granadier, die op een Frans knoflookje vergast wort, 't geen de monstering is gepasseert van een heel regement Engelse Officieren. Ik ben, om kort te gaan, ô Caramoech, voor het eerst van myn leeven de Bruidegom, waar door dit myn Charons bootje zo vaak gelapt, nu opgetakelt, in staat is, om langs de dodelyke Revier des huwelyks, Arlequins ziel te voeren in het Eliseum der dartelende geesten van myn Godin. Daar duurt het trekkebekken geduurig, en zonder het besteeden van één duit, banketteerd men aan Jupiters beeker, die van Ambrosyn overloopt, zo lang Ganimedes de schenkkan regeert. Caramoeche. Hoe gemakkelyk is het in Luilekkerland te vallen, als een ander de zeven breibergen heeft doorgebeeten! en met hoe weinig moeite occupeert men een gapende vest, die meêr als een Bruszelse bombardeering heeft uitgestaan! niet waar Heer Broeder? die den schoot van een Vrouw eertyts plagt aan te zien voor den grond, waar op de reuzen hunne bergen stapelen, om slegts naderhand den domsten stormer te verstikken. Die 't allerlaaste aan een Juffer ruikt is het verste van haar maagdom, zyn nog onlangs de overblyfzelen van uwe Platonise bespiegelingen geweest, en nu zal Oom kool een agtentwintigje stempelen, dat al sint dertien, of veertien jaar de munt heeft | |
[pagina 107]
| |
verzaakt, die ze van de natuur had ontfangen, om voor vesta te speulen: trouwens de rynse wyn, die het pokken en het maazelen heeft gepasseert is niet van de slimste. Wat veränderen de tyden, ô Hemel! want hy, die meêr vrees plagt te hebben voor de koekoekery, als Panurge, is nu bly op het zwagerschap, 't geen de hoorens vergroot: want kleine Osjes konnen niet half zo wel stooten, als Acteons, die Diana's zilver begluuren. Dog evenwel de penningen, die ge uit die koffer zult halen, zullen je voor geene bankeroetten bevryden, want al wat Madame in eenige jaaren met neigen heeft verdient, kunt gy op één etmaal wel met buigen verteeren, ten zy je op zyn Turks de jonge heilligjes verkogt, die haare leidelykheit heeft overgewonnen, door de werkzaame oeffeningen van haare dagelykse bestierders. Arlequin. Gy denkt ligt, dat myn Bruid de inwoonders van Rhodos zal slagten, die een zonnebeeld voor hunne have hadden geplant, om onder zyn dey, en beenderen door de vol geladene zeilen binnen hunne muuren te lokken, en dat myn kirrende Duif alleen daarom een tortel verkiest, om langs dat Coevart den minnenhandel der Venus gezellen te beter te begunstigen, die op de deerens pikken, als Boere Schouten op krakelende Kermisgasten. Je meent, dat ik zal zitten broeijen op eiëren, die de Kaap de bon Esperance, of de Piek van Kanarien, by manier van spreeken, zo in de lugt hebben heen geleit, als of de Myrmidonen zouden moeten wiegen, het geen een Atlas heeft gemaakt. Neen Broêr de Gargantuase eeuw is uit, waar in de klokken van Paris, als een Karkant wierden gehangen, om den hals van een snol van staat. Ieder is nu een Broêr Jan, en elk een eerelyke Patriot hoort den Vrouwelyken Wyngaart te beschutten voor Koekverkopers, die de heele Weereld willen dwingen. Ik ben 'er de man niet na, die Poëtise zoek te trouwen, op dat myn hen een boek in prosa zouw laaten schryven, tot lof der Koekoekery van haaren brootwinnaar, nog myn wyfje heeft geen parten, die met de minsten vleesselykheit correspondeeren, want ik zelver nu al met haar door belofte verëenigt, mag niet eens de uiterste frontieren van het huwelyks territorium, met hand of vinger naderen, voor den daar toe bestemden dag der inruiminge, en overgaave. Ze is een van de negen Zanggodessen in zuiverheit, en zo 'er iets het minste mogt op te zeggen vallen, 't geen ik egter niet geloof, zo zouw het slegts een Apollo moeten gedaan hebben, welkers bloed met dat der grooten egaal staat, en nimmer smet. Ik verzekerje dat ze meêr luistert na een ducaton van een ouden rammelaar, als na | |
[pagina 108]
| |
een zestehalf van een jongen losbol, ten bewys dat ze geheel niet voor de galanterie schynt te weezen. Ach! myn Arlequyn zyt ze: de lust, en de eidele begeertens zyn als een opgespanne blaas, die veel belooft, dog naauwelyks eenige lugt krygende, verslenst. Vergaapt u daarom niet aan het verbodene, myn Ulysses; zyn haare geduurige woorden, maar stop uw ooren, voor de Syrenen; hou u hand aan de mast, en denk, dat u lieve Isabel, als een andere Penelopé de uurtjes telt, om door een kuisse verëeniging met u in liefde te bloeijen. Caramoeche. Zo de Gildebroeders van Acteon nog geen gecanoniseerden Sanct' onder hunne Oszen hebben ontfangen, zo maak ik staat, dat uwe Merites u eerlang daar toe zullen verheffen; want het hooren beestendom lagt u de oogen uit: u fontansje staat 'er na, als of ze eerst nieuw in Vrankryk verzonnen, door Engelse opgemaakt, voor een model zouw strekken, om onze inwoonders naar te hullen. Ik zie eerlang den tydt te gemoet, dat de Koeijen u zullen begroeten, om de hoofden der stieren leeniger te maaken voor vrouwelyke indrukzelen. Het zal haast wezen: Arlequin helpt ons! wat zullen 'er al lampjes branden, als het salcoruu Cervi uw Altaaren zal bëademen. Hondert duizende zullen in Pelgrimagie wandelen naar uw Tempel, om onder uwe takkige lauweren te schuilen. Ach! mogt Caramoeche maar een likkebroêr wezen, in het bulle Klooster, dat opgeregt staat te worden, zo dra gy in het publiek de hulde zult genieten! die men nu ter smuig, om de overvloedigheit der Kalveren van uw witte Iö, reets aan u verschuldigt is. Ach! zal 't zyn, myn Koekoek! vergun me een eidje in uw geduldig nest te leggen! laat een boezem vriend participeren aan de kuisheit van uw huismos! laat hy de ingangen bewaaken van haare verborge wooningen! waar van gy den tytel draagt, en een ander de bezitting. Ach! altoos blyvende Zwager, die met een oneindig Neesschap door dit uw huwelyk heel Europa aan den ander koppelt, zyt verzekert, dat ik van dit uur af aan den band onzer vriendschap onoplosselyk schattende, u reets voor Broeder begroet. Ja, Monfreer, want niemant verdient dien naam beter, als gy, om dat een Katholyke Suster u zo gemeen maakt, met ieder, dat zelfs de Spiritus mundi, die alle wezens verzelt, u niet kan in meededeelzaamheit te booven streeven. Arlequin. Wat zyn gemeene verstanden onnozel in de maximen der natuur! de heele weereld, en alle elementen verzwageren zig onder een. De metallen worden uit vegetabilien gebooren, en keeren in ani- | |
[pagina 109]
| |
malia. Eén, en zelve geest is alle wezens gemeen, en om een weinig nabyheit van verscheidene begeertens, die in een enkel gestel vereënen, wort een tollerabile ziel gescholden van haar benyders. Ik heb een magneet gevonden, die my trekt, en is 'er staal, dat haar genaakt, zy zal het vatten, zo het myne haar niet en drukt. Dat is de aart der Vrouwen, niet waar, Messieurs? die te ligt op de weegschaal der trouw worden bevonden, maar een Yzerkraamer, als ik, heeft geen nood, die trots de Bergwerkers van Zweeden, met een Mulcibers hamer, op Etna's aanbeeld valt, dat 'er de vonken van vliegen. Weg Cyclopen, en Smeeden, myn moed alleen schaft Venus de wapenen: daar zouw men nog heel Italien me konnen winnen, zo Lavinia gepaait, zorg droeg, dat alle de Juffers van haar gevolg ieder een Trojaan in de bouten kreegen, die na een zevenjaarige Oostindise reis, met een volle lading in hun schoot kwamen neder te zeigen. Ik mag myn kop met alle die wisjewasjes niet langer breeken, want hy is ryk genoeg, die zyn zin agterhaalt. Ik heb myn Belloke verkooren, en zy haar Arlequin, en morgen gaan we aan den dans, spyt spreeuwen, en vinken, die de krieken niet zullen plukken, die ik als een molik bewaar. Caramoeche. Om ze aan de gaanden, en komenden man te verhandelen, by gebrek van onderhoud en middelen, om van te leeven. Wat drommel wil je doen met een Wyfzonder geld? waar zulje overmorgen van eeten, na het kuszen van den eersten nagt? spreek, Arlequyn, spreek. Arlequin. Daar heb ik, waaragtig! nog niet eens om gedagt. Caramoeche. Daar hebje gelyk in, want verliefde menssen eeten niet, of weinig, voor ze honger gevoelen, niet waar? Arlequin. Zelderement, wat best gedaan, in deze zwarigheit? myn Engel kan gemakkelyk tegens twee Duiv...., met haar yvoore tantjes schermutzelen, en ik kieskaauw ook niet, als ik aan den bak zit, want myn kinnebakken verslaat een heel leger schotelen, als ik gratis banketteer. Geloofje 't niet? neemt daar de proef eens van, en breng me slegts door de Servetsteeg, in de Stadt Lion: alle de Musicanten, Gillis, en de verdere dieren, die hun verzellen, zullen weinig aan de beenders overlaten, 't geen ik niet en lust. Bloed! al dreef het Kaarsmeer een duim dik op de Soepe, ik zou 'er niet een haer te banger van zien, want op den reuk van het zuivel kan men een Kat lokken, al zag ze zo stadig als een toverkol, die haar voorzeggenden Kater op wagt. Ik kryg al honger van het verhaal; 't zouw jammer zyn, dat'er een drop van dat schoone vet ver- | |
[pagina 110]
| |
looren ging, na 't roepen van Luicas zal: die nooit geen Jas zouw verzaakt hebben, als'er Menel van Rolpens gespeelt wiert. Caramoeche. Wel, hebje honger? ga voort naar de Bruit, pluk een voorbouwtje, of een vleugeltje van't jeugdige hoen, of beneficeer een ham, of een stuk rookvlees, dat op een Hollands turfje doorrookt, voor geen Munsters Paterstuk hoeft te zwigten. Wat is hy gelukkig! die altydt een doorspekt smultresoor t'huis kan vinden, als hy elders bot vangt. Het Patrysje loopt je in den mond, hebje maar een spit, om het te braaden; zo niet, verlaatje op de buurt, die moeten in tydt van nood altydt gereet staan om malkander te helpen, zelfs, in kas van brand zyn al de Stadsspuiten tot uw dienst. Ha, ha, ha. Arlequin. Ik hoop niet, dat het 'er zo op aan zal koomen, want hy, die zyn vuurtje alle avond inrekent, en zyn ligtje met een kaarsdompertje dooft, als hy te bed gaat, slaapt buiten gevaar, ten zy ongemeene toevallen de voorzigtigheit van een bekwaam Man overdwarsten. Ziet de meeste ongelukken en krakelen des huuwelyks spruiten meesten tydt uit de al te groote jonkheit der Meisjes, of lafheit der melkmuilen, die in onze dagen vaak trouwen, als ze nog wel een valhoed, of leiband nodig hadden, om hen voor kinderbeuzelaryen te bewaren, dog ik die een Kaerel ben, gelyk je ziet, die geheel dooroeffent is, weet wat men aan een braave Vrouw verschuldigt blyft, en zy, die het eerste mal heeft vergeeten, zal steets zoeken te betragten, niet alleen het nut der zuigelingen, maar haaren man gaade slaan, als het hooft, en een Koning van zyne onderzaaten. Ziet ik zal een huisvader zyn als ...... Caramoes. Ja huisvader gy maar wat heen! huuwelyks patroon zonder munt, op het kruis, 't geen je morgen, ad vitam, zonder voorgaande proefjaar zult aanvaarden, om den aflaat voor het toekomende vagevier hier door te verdienen, en zeg me eens na de eerste zes weeken, of je niet liever, tot je doodt, een viseetend Karthuizer zouwt willen geweest hebben, als zo een gestadigen vleeskluyver. 't Is waar de Vrouwtjes spreeken veel, en Bruno's rotteslikkers weinig, dog het zeldzaam memento morti van zo een Munnik zal een eerelyk man niet half zo veel verveelen, als het eeuwig bedelzermoen der Vrouwen van het leeven, beweegen, en duurzaamheit der dingen te hooren. ô Goden! al zatje trots een Apollo der Zanggodinnen, met hondert handen in je kroeze haar, om van je toppige Pindus al het henkste nat te tappen, dat de hoeveslagen van Pegasus zulke maats hebben overgelaten, nog zoutje aan water ontbreeken, als uw Etna, aan 't woeden, alle de Cici- | |
[pagina 111]
| |
lianen noopt, om met brandende waskaarssen, de processie te volbrengen, die 'er toe gestelt schynt, om die vlammen te dooven. Ach men paait eêr een heel convent van weelderige Barnardinen, en Perepotsheeren met maagde melk, als een enkele abdis van de order der Inquisitie-zusteren, die alleen wel zo veel weet te consumeeren, als alle haare Nonnen zouden behoeven, die onder den regel van abstinentie niet laten te begeeren, het geen ze niet mogen genieten. Eén ons Manna van een stooter doet nooit zo veel werkinge, als een vlesje Engelse Elixer van een Daalder, en die een Wyf wil tot reden brengen, zal met klinkende, en klemmende waar meêr uitregten, als met de alleruitgekeurste leszen, en spreuken der Philosophen. De onverzadelykheit is een zekere ziekte der Vrouwen, want ze vallen doorgaants na den zwaarsten kant over, zo de evenaar waggelt, dog dit is ook waar, dat hy, die een bekwaame balans in alle dingen gestadig behartigt, veel tot de rust van 't huisgezin kan aanbrengen. Of gy die nu bezit, staat my niet te onderzoeken, dog ik wenste wel, dat uw waagschalen zo secuur waaren, als haar gewigt, dat nog korts geeikt, u voor de ongemakken kan beschutten, die de zulke vaak ontmoeten, die eerst nieuwe winkels leeren hantteeren. Arlequin. Dat spotten heeft de Duiv... verzonnen, inzonderheit in tydt van noot, en verlegenheit. Caramoeche. Praatje in 't begin, ja voor het trouwen al van noot? wat zal, ô Hemel! het midden, en het einde niet wezen? de bloed is nog niet eens vastgeknoopt, en hy is al bang voor het af stooten: 't is eerst May avond, en hy vreest al om de huur te betaalen die over eenige maanden hoort te vervallen: ik wil niet zeggen, dat uw beminde juist volgens Lands gebruik, en loffelyke gewoonte der dartelende Juffers, binnen weinig weeken, na de Ceremonie der trouw van iets jongs zal verloszen. ô Neen, het kan met de uwe eerder geschieden, en het, is niet onprofytelyk, als de Bruilofts Wyn voor Kandeel wort verorbert. Arlequin. Ik word nog dol! Caramoeche. Hoor, om te toonen, dat ik je vriend ben, doe my opening van uw zaaken, en weest verzekert, dat op een zuivere biegt, een goede absolutie zal volgen. Waar leefde je beide van, eer je om't trouwen dagt. Arlequin. Ik heb meest, onder ons in vryheit gesprooken, gelyk je wel kunt denken, met vals dobbelen, voorvegten, speulen, jonge luiden te debauchieeren, den bruteur te ageren, den lakei te maken, hoorens planten, en andere galanterien, redelyk, en als een man met eere geleeft, en myn Uitverkore heeft wel minder geld, als schoonheit, dog is weêr van een groote Familie, die haar magtig ondersteunt. De Cosins loopen de deur af, en een heele zwarm Heeren verzelt haare treeden. 't Is al Nigtje, hoe vaarje? Mejuffer, wat lustje, heb je wel geslapen? wat genuggelyk gedroomt? een ander zyt weêr hoe zie je zo somber? benje | |
[pagina 112]
| |
t'avond alleen tuis! wil ik je wat gezelschap houden? lust je een Oestertje? een Kreeftje, een Pasteitje, enz.? zelfs een zekere oude Oom, maar een heel fatzoenelyk man is als dol naar haar. Onlangs kwam ik eens heel onverwagt naar binnen gevloogen, om myn Zon, met een wolk van kuszen te verraszen, terwyl hy myn Schaap op zyn schoot had. Wat is 'er Belloke? wat schortje myn kind? riep hy haar al streelende toe, benje bang voor den Egten staat? daar 't al zuiker is wat 'er aan kleeft. Schep moet, myn Engel, ik zal u nooit verlaaten, schoon gy trouwt; zo lang ik leef, zult gy geen gebrek kennen, enz. Hoe zie je zo betrokken om je lieve neusje? ha ik merk het al, vervolgde hy: Arlequin is je wat te na geweest: het strootje vat gaauw een vlam, als het te digt by 't vuur raakt, dog daar is geen zwaarigheit, want morgen worje gecopuleert, en dan is de pot met paling gedekt. Niet waar Broêr? riep hy, my op de schouder kloppende, toe. Ik dagt hoe weinig kenje de kuisheit van myn duif, terwyl zy met een tedere zugt, die my tot in het harte trof, antwoorde: spot nu vry met uw nigtje, die ligt al een teering heeft gevat, of van de waterzugt staat te sterven. Ach ik voel my zo misselyk; dat huuwelyk, dat huuwelyk leid my zo zwaar op het hart; zulje my wel altydt beminnen? vervolgdeze daar op, tegens my koutende, zulje wel op een wisje wasje, of kleinigheit zien? zullen de vrouwelyke abuizen u ook verdrieten? ik zwoer van neen, wel riep Munoncle daar op, nigtje, gy zult met onzen toekomende Moncosin geene den minsten kommer hoeven te hebben, zo lange myne oogen in dezen kop staan, en het eerste Kindje, dat je staande huwelyk mogt koomen over te winnen, onder de protectie van dezen man, op my wyzende, zal ik voor myn eigen agten, en opbrengen naar myn staat, en middelen, schoon het met zyn naam pronkt. Caramoeche. Wel wat antwoordeje daar op? Arlequin. Ik boog my tot den grond, en na hem de handen gekust te hebben, stak hy Macosine een beursje gouds in de hand, om het Bruiloftsfeest met plaisier te voltrekken, zig excuseerende, dat hy om zekere reeden de eer niet kon hebben van daar prezent te wezen, terwyl hy my in het oor beet, houje gerust Arlequyn, en zyt verzekert, dat by aldien het eerste wigtje, in 't begin wat te hart schreeuwt, dat ik het met een Officie den bek zal stoppen. Caramoeche. Ha! ha! ha! ha! Arlequin. Ja lag jy wat heen. Ik heb Pecuniamin Manubus, een mooi wyf in het visier, en een brave bediening voor de deur. Caramoeche. ô Jouw allergenuggelykste bedrieger, die eerst uwen vriend door praten misleide, met u te houden, als of gy zonder kostwinninge wilde aanvangen te trouwen, wat benje voorzigtig! en naar aan het Vaderschap: ik wensje, met al myn hart, geluk, en hoope met de eerste tyding te verneemen, dat uw Bruidje zal bevallen zyn, op dat gy zonder toeven, in possessie geraakt van de vrugten, die uit de hoorenen des overvloeds u belooft schynen: dus wort gy beide, nog wat lang levende, in u oude dagen een koppel greize heilligen, die moei van wellust, op een paar podagreuze stelten een voorbyvlietende weereld verzaken, die ze niet meêr konnende volgen, in het graf verliezen, om plaats te maak en voor nakomelingen, die zelden hun ouders in deugden overtreffen.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé, |
|