De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Donderdag den 20. April.
EEn Arend, op zyn wiek, in 't klimmen naar de Zon,
Van 't ongediert begrimt, wort op een wolk gedragen,
Naar 't steigrend paviljoen van ruimer Helicon;
Als wormen van 't A, B ooit met hunne oogen zaagen;
Om Vorst Apol na by te tuuren, in dat goud,
'T geen hem de donderaar, voor eeuwen heeft geschonken.
Een Oceaan van brein is op zyn wortels stout;
Wyl 't water eerst, uit vuur, is langs onze aart geklonken.
Zulks weet geen rymgedrogt, of schoolsse bottigheit,
'T geen met een kap gehult, en bellen opgetoogen,
Steets zoekt, wat in den grond voor drek begraaven leit,
Terwyl de geest, te hel, die nevels is ontvloogen.
In 't hoogste huist de ziel, de vader van de kunst,
Met spel, of lettertwist van niemant te genaaken.
De Goden schenken nooit, aan 't Ezeldom die gunst,
Om, met twee ooren, aan het firmament te raaken.
Die schat hoort Thomas toe, die meêr op 't eelst' belust,
Zyn pennen joeg door 't vogt van Pegasese bronnen,
Naar 't ongenaakb're ligt van Faebus morgenkust,
Op 't Erybeesse bet, uit niet, tot iet geronnen.
Dat ik myn Swaanenhals, om zulke vlerken slaâ!
Dat ik myn Arents kus, op steile carmosynen!
En zo ik vallen moet alleenig ondergaâ!
Op dat zyn diamant mag, langs myn gitten schynen!
| |
[pagina 90]
| |
Is alles wan ik wens, tot dat verdienste bloei,
In spyt der vuile nyt van loome Letterossen!
My dunkt, dat ik al reets, gelyk een Faenix groei,
Nu dat myn barre vuist Vorst Midas zit te roszen.
Scaron. Dat 'er onder de Distelateurs van Letters, en Boeken, al zo wel Ossen, als Ezels zyn, is al zo zeker, als dat David van Mecchelen den regeer staf van Dionisius, als overste der opperschoolwormen niet kan bedisputeert worden, dewyl men, uit het Maandelyk Uittrekzel dezes jaars 1724. genoeg ziet, dat de hoorens der lettervitters zo sterk groeijen, datze niet alleen de levende vaak met verkeerde bejegeningen aanranden, maar zelfs de dooden, uit hunne grafzarken wroeten, om hen met onregt verkreegen regt te vergrooten van den eenen Schryver, of Drukker, boven den anderen te begunstigen, door zommige lorren hunner Mecaenaaten hemelhoog te verheffen, en weêr die van anderen, dewelke het kern, en pit van geest, en vindingen treffen, dog met hun slaafsche pedantery niet accordeeren, in den afgrond te booren. Een zaak die meêr strydende is, tegens de zuivere keuren van billykheit, als dat men de lugtsprongen van een krolsze Kater, aan de Maand van Maart toewyende, elk een indruk doet hebben, dat een magere rymrot, als hy zyn bekomst op vette koorenzolders heeft gehaalt, doorgaans zyn weldoenders met drek betaalt. Zo het Extract vlesje van April, 't geen onze Laboranten Onder de Linden hebben gestookt, niemant der braaven te nagesprooken, dezelve geur heeft van dit der gepafzeerde Lentemaant, zal het een incomparabel geneesmiddel wezen om den leeslust der nieuwsgierige te stremmen, die hoe bot ze veeltyts zyn, egter liever een heele leugen willen aanneemen voor de waardye van een Schelling, als een halve waarheit voor een Ducaton. Wat vinden de Boekverkoopers niet al uit, om ryk te worden! en wat zyn ze daar in niet gelukkig geavanceert! sint zy den aart der Stokvisblokken kennende, hebben gezien, dat de droogste, hartste, en onbruikbaarste wezens, daar op geleit, door hulp van een hamer van drie, a vier guld: per blad in staat waaren, om de kwastigste dingen zo leenig te maken, dat ze maar het minste harszenzap van ongeoeffende zielen ontmoetende, voor gangbaare spys konde passeeren. Heeren, die tot de ooren in de boeken zitten, als een Schoolmonarg, die langs de trappen van Rudimenta, Grammatica, en Syntaxis steigert tot het bewind der Oud- | |
[pagina 91]
| |
heit, Historie, Kerk- en Staatkunde, zeg me dog, wat voor een graauwtje of je gebruikt? om de Poëtise pakken, en balen op, en van den Parnas te torssen. Doet Scaron de eer van hem dit Midasje te toonen, dat zo keurlyk, sint eenigen tydt het oordeel heeft gestreeken, over Pinduse onderdaanen. Is het een Ezel in Folio? of een Langoor in Duodecimo? of is het een heel Kunstgenoodschap? dat buiten zyn taal- en spelkunde, voor een zinspreuk voert het oude, Heidensse devies, van: Summa Scientia nihil Scire, dat is, om het van woort tot woort uit te pluizen, als onze bovengemelde David: de leege vaaten geeven den grootsten klank. Het is by na onmogelyk, dat een ENKELE RONSINAND zo veel henxtevogt kan piszen, dat 'er een AREND in verzuipt, en evenwel zien we, dat de Pegazeesen brui zo sterk is, dat het niet alleen Pluimer, en Bidlo, Pels, en Meyer, en veele der geene, die met hen geploegt hebben, om de wanstallen der konstzoekende te weeren, als overstroomt, maar JAN VOS (trouwens al me een Duits Klerk, gelyk Thomas Arends sal: pag. 273. wort genoemd) moet 'er aan gelooven, om dat hy onzen Don Quichot, die zyn Latynssen hoed wel mag afneemen voor dezen Nederlandssen Ambagtsgezel, naar den aart der geletterden, niet heeft voorgegaan in de juiste spelling, en sluiting der slyllaben, waar op men tans zo groots is, dat men wel een slag van de moolen geleikende gekreegen te hebben, het essentieel, en ziel der Poëzy mis loopt, door het leê-zetten, en breeken van woorden, die slegts maar stelten, en schoenen zyn, om op te loopen, of caracters om het hemelsse, en verstandige uit te drukken, dat bloedelooze dieren niet en kennen. Men lagt nu met een Digter, by aldien hy geen A, B bort op zy heeft, om door die begindzelen, tot de Historie Davids te avanceeren. De valhoed, en leiband zyn sint eenigen tydt, Apollo gewyt. Delius moet in de Kakstoel met rinkels, en speelen, met het Latynsse belletje onzer Poëtise eeuw, en wil hy niet, zo danst de roei van de Schoorsteen, en zyn hoogheit wort van Papa gekwispelt, dat hy beter naar een gevild Konyn, als een Esculapius der stervelingen gelykt. Of hy al wat huilebalkt van Pallas reike vindingen, de vlugtigheit der gezuiverde geesten, het verstand zonder krukken, en de schielyke aandoeningen der opperste starren, men toomt hem den bek, met de willekeuren van Kromwels Parlement, dat de oude handvesten, en het regt der Majesteit eens digters; met de pen in de vuist overdwarst. Hy, die eertyts Marsias, om diergelyke stukken heeft | |
[pagina 92]
| |
gevild, heeft tans al de Schoolrakkers agter zyn gat, en na het zig laat aanzien, is 'er kans, dat hy 'er den gouden bek by inschietende, haast plaats zal maaken voor Kraajen, en Ravens, die hem door 't uitpikken der oogen konnen bevryden van de moeite, om meêr met Kinderen der duisternis te verkeeren. Ik spreek een taal, die myne veder niet en voegt, want het Satyrise loopt op zoolen van fatzoen, dog de barbarise ontmoetingen, het stroopen der heillige weegen, en het rooven, en blaken langs den Parnas, zyn de oorzaaken dat ik my, met een stemmige schagt in postuur stel, om ten weinigste de eer der dooden te bewaaren, die van hunne graftombes berooft, en eeuwige ligten versteeken onder de schimmen zoude verlooren worden, zo wy onze Palinuuren niet met palm, en lauwrieren dekkende hunne overblyfzelen bewaarde. Wil men den braaven Verzamelaar van Arents Schriften, die zig verledigt heeft om ze keurelyk in order te schikken, en zindelyk te over zien, op pag: 283. al mede een veeg geven, door hem te erkennen voor een liefhebber, die agting over heeft voor een knaap, die het Boekzaals Brandmerk tans, als een persoon van weinig merites, heeft ontfangen, om H. Bosch daar door te doen laggen als een viervoetig toehoorder die in den Tempel wort gestoort, door de troostelyke knuppel van een vermaanenden Hondeslager, wy willen den roem niet alleen der Overledene behartigen, maar zelfs tegens onzen Lettervittenden Praesident, en zyne Schoolassistenten staande houden, dat veele dier Heeren, die dit werk, daar we over bezig zyn te redentwisten, hebben gelieven te verëeren, met hunne voorgedigten veel beter in staat zyn, om van zulk een keurlyken stof te konnen oordeelen, als de plompe Antagonist van het geheele Konstgenoodschap Nil Volentibus Arduum, dat niemant te na gesprooken zo veel heeft gecontribueert tot uitbreidinge, en verheerelykinge van het Nederduitsse Tooneel, als tot nog toe door iemant is gedaan, want zy hebben de brug geleit, waar langs de andere zyn geklommen. Hebben zy, die daar onder gearbeit hebben, niets heerelyks buiten vertalingen, uit het Frans, in 't Duyts, en dat nog wel veeltyts ongelukkig uitgevoert, naar aanwyzinge van pag. 280, en zyn ze door zommige dier dingen zelve, als Rembrant door Schildery, Ketters in Poëzy geworden onder het bestier van den Heer Pels, hun voorganger zonder digtgeest, gelyk hy van zyn zelven met een zedige moderatie getuigt, die de kw, voor de enkele qu heeft willen invoeren, om de Q (ô nooit gehoorde gruwelen) te verbannen, wy zullen met een netelige roskom, en onvermoeiden yver, zo lange leggen bombammen aan de toppige ooren van Arends hekelaar, tot hy, als een waare drievoets wiggelaar eenens Schoenflikkers Pothuis, zyn Treur- en Blyspels orakel opsaagt, of een heldenstuk, dat zulks evenaart, of hem erkennen, gelyk wy van nu af aan doen, niet alleen voor een onderdrukker van edele digtgeesten, en beul der gestorve schimmen, maar zelfs een volwaszen pedant, die in het Haanenboek bedreven, nog niet eens en weet, of toont te weten, wat de pligt is van een bekwaam Boek-Uittrekker, die geenzins voor regter, of inquisiteur verkooren wort, maar alleen voor een loontrekkend dienaar der drukpars, of een flaauwe schaduwe der geleertheit, die door haare duistere vlakken, en onlighamentlyk wezen, de aan- | |
[pagina 93]
| |
schouweren doet zien, dat een onttorner van een andermans kleederen, in plaats van een Snyders gezel, nu niet anders, als een enkel spook moet wezen, dat alleen kenbaar wort, door de schynzels der Zon. Boileau. 't Is jammer, datje geen Kastelein van het buiten Delfise Beterhuis zyt, om dezen broeder van de onderste verdiepinge te plaatszen aller naast den verheven Roeland. Dan zagje weêr een nieuwen Trojaanssen Oorlog, om een letter, in stee van die der oude, om een Hoer, want de laaste weet zo veel van 't Duits, als de andere ligt van 't Grieks, schoon het al een vieze Griek moet wezen, die een dode berooft, dog het zyn beide een paar Poëtise Metzelaars Baazen, die door verwarring van duits, en onduits, met gemak een Tooren van Babel zouden kunnen stigten, daar de eerste maar een molshoop by zouw geweest hebben had hy voltooit geworden, dewyl deze in rym ageren, en de ander hebben buiten twyffel met prosa gevogten, dewyl de wereld in den beginne onnozel, nu wel drie parten vlugger schynt te wezen, als eêr ze, door zo veele Zonnekringen geroost, zo vloeibaar is geworden, als een Maakelaar die ex tempore alles in rym verkoopt, het geen hem een Koopman in onrym ter hand stelt. Nooit zagje grooter antephatie tussen twee knabbelaars, als ze by malkanderen kwaamen te zitten over de taal, als tussen zo een Suyer, en Noorder as, die het ligt van Apol niet konnen verdraagen, om de dodelyke kouw, en afgestrektheit van hun geest, die hen voor altoos excuzeert van alle nabyheit der Zon, dog in het stuk van verstand sympathiseerenze weêr omtrent zo hevig, als een Slepers Paard, met zyn Baas. Roeland is een dood goed mens, die by na al zo veel verstand heeft om een vaersje te maaken, als onze Anathomicus der geleerde Weereld, om 'er over te oordeelen. Dan is onze Mecchelaar nog een andere vent, die valt op een str... of dito zoort en hy haalt 'er honing uit, die al de Weereld smaakt, dog deze Parnas spin, bederst in een ogenblik meêr bloemen met haar vergift en angel, als een Pallas in een halve eeuw zouw konnen schilderen. Onze Beterhuis patroon knikkert met de jongens, en zyn geheele spel valt op een dikken neus, en een paar blaauwe oogen uit, dog de Chymist van Arends overgebleeve sappen laat de edelste geesten exvaporeren, terwyl hy de nederigste gade slaande, wonderen, zo hy meent, heeft uitgeregt, als hy de doodzonde toont van grimmigheit, op bevryt te rymen: dingen, myns bedunkens, daar een geheele Republiek der Geleerde door in gevaar is om het onderste booven te tuimelen. Zie Heer Scharon, al was het een Homerus, of Virgilius, in 't Duits, die zulks kwam te doen, hy hoorde, zonder eenige genaade aanstonts gedecapiteert te worden. Dat Thomas nog in leeven was, hy wierd ten minsten, met keiën gesteenigt. Men hoorde alle die digters wiskonstig te Bartholomeiseren, al haddenze de heerelykste gedagten van't Heel-Al, die hoorde, op woorden, en hitte, op zitten voegen. Foei, Vos roepen de taalkundige Heeren, als ze van Jan Vos spreeken, om dat ze zyne heerelykste versierzelen hebbende gestoolen, geen deel wil hebben aan eenige spelfouten des mans, die zy zo weeten te myën in hunne schriften, dar 'er vaak schoonder letterklanken, en vloeijender syllaben in gevonden worden, als die wezentlyke kennis van zaaken, die Vondel, tot een Vader Vondel | |
[pagina 94]
| |
doet zyn. Met zulke creatuuren kan ik altydt verkeeren, zonder dat het my verveelt, om dat ik daar door zie, hoe ver de mensheit, uit de mensheit is geweeken, zint men met een garnituur van kwikken, strikken, en uitterlyke sieraaden een aap heeft zoeken te doen paszeeren voor een redelyk gewrogt van den Helicon. Ik vind een party oude Nederduitsse Digters, die nu, voor lamrymers zouden te boek gestelt worden, zo ze nog leefden, by onze klankverbeterende helden, die meêr kragt van gedagten, in één blad wisten te prenten, als men tans altemets in een heel boek van gezuiverde spelling gewaar wort, en egter zitten de rookborstels, en assepoesters van Minerva's schoorsteen, boven de Muzen, en Kanarivogels der Goden, als boksvoeten, die kortelings op den Parnas een request hebben geprezenteert, aan de oorzaak des ligts, om den Maagdom der Zanggodinnen op te vyzelen, tot den staat der volmaakte rypheit, door ze geduurig zo te boekstaven, en letteraardigte zollen, dat Momus, die gemoffelde Zusjes ontmoetende hen eêr zouw aanzien voor geoeffende Zeedyksnimphen, in de nederigste begindzelen, als egte voedsterdogters der opperste wysheit. Ze hebben nog geen fiat op hun verzoekschrift, maar al de maats, die zo veel brein in den kop hebben, als Arents Tugtheer, twyffelen geenzins aan een gelukkigen uitslag, want Apollo durft zyn hooft niet meêr buiten deur, of vensters steeken, of de Rector Magnificus der Oszen, en Ezels is met een heele troep Schooltyrannen, en een geproviandeert Magazyn van rudimentale bewyzen, in de weer, om zyne Majesteit op te wagten, door het A, B bulken zyner Kalveren, daar hy, als een eerelyk patriot der vrye staaten zyner geunieerde domeinen, banger voor schynt als voor een heel dozyn Pythons. Zo dra als Faebus onzen Snaak ziet, dan gilt hy van angst om Jupiter tot barmhertigheit te lokken het Miserere, dog het te D... Laudamus volgt weêr aanstonts, als hy van zyne spelvitteryen verlost in een ruimer lugt magt adem haalen, om het benaauwde hart, byna versmoort onder den last der Schoolgeleertheit, te vetfrissen, met een teug van opborrelende kennis, daar ze alle een roes van bekomen, die hun gehoor sluit voor de Koekkoekzang van snaaken, die uit gebrek van eigen bekwaamheit, op de eieren zitten te broeien, die ze zelfs niet kunnen leggen, als wanstallig, en vol van letterkunsjes, die niet kwaad zouden zyn, by aldien ze iets meêr bezaten, als de Patroon van Syracusa haar heeft voorgedist. Goden hoe zwoegt de drooge borst van een hedendaags Poëet! wanneer hy een beuzemstok, of schoolschrobber tussen de beenen hebbende, als een heks hu paardje mag speelen, om door een schoorsteens promotie naar de Kastalise bron te ryden. Wat doet hy paszen, en progreszen met een Woordeboek van Masculini & Feminini Generis! en een Grammatica van non plus Ultra! daar de Duiv..., als over een kruisje van stroo niet over en kan, om de constructie van een hemelsse zaak te agterhaalen, en verstaanbaar uit te boezemen, naar de regulen van de Nederduitsse Syntaxis, het vyfde rat aan den wagen der Zon. De zweep van Moeders kouszebant, aan Vaders wandelstok geeft klem aan den draf, tot hy, als een verwoede gek, een tydt lang langs de vloêr heeft heen en weêr gehaspelt, trots een aal in een pis tobbe, met zyn paardeken Clavilenno neêrvalt van vermoeitheit in die zalige beek van vergetenheit, daar hy net | |
[pagina 95]
| |
zo wys uitkomt als hy der in kwam. Ik wil hier geenzins ontkennen, dat een juiste zwier van spelling, waarneeming van lydelyke, en werkelyke woorden, zuiver op den ander slaande klanken, enz. niet goed zouden zyn. Neen: een fraaije lyst verheerlykt een slegte Schildery, hoe veel te meêr een schoone. Dog de wapenen van Saul zyn David in den weg, om den dagon der onbesnedene te vernielen, door het onderbrengen van bastardyen. Daar moet een ingewrochte geest wezen die den steen slingert, of de domheit onzer eeuw wort nimmer den kop geklooft. Scaron. Ik heb vaak een stuk, dat teder was gepenzeelt, voortreffelyk getekent, en wonderlyk gehouden, wel zien jammerlyk overschreeuwen, door den al ten grooten omslag van goud, en sieraaden. Wy kennen nog wel Singjoors, die in leeven zyn, dewelke hunne jonge beertjes zo likken met Anthonides tong, dat Apollo aan de maakzels twyffelt, als hy ze ontmoet, of ze wel voor egte kinderen hunnes Vaders mogen paszeeren, en nog hebben die kwanten een halve maan op den kop, om hunne kwartieren te toonen, en de Zon van hun evennaasten te overbluffen. Daar zyn 'er nog verscheidene, die zulk een nette Nederduits, uit de pen lappen, dat 'er geen stip, of Jota aan hapert, en ondertussen is elke regel een wisze blyk van 't onnoemmelyk martelspel, dat die verhevene zielen verzelt. Ik weet nog een held te noemen, en houw 'er nog wel drie in petto, de welke onze taal, op den voet der Latynsse wil schoeijen, die van vlugtiger verstanden wort verfleeten voor een zeer geleert man, zonder geest, of een dommekragt zonder ziel. Wy slaan tans alle de Israëliten over, die Mecchelsse David verzellen, om het rot der onbedreve Philistynen te matzen, terwyl we aan één Algiersse Kaper genoeg te doen vinden, die al wat met zyne principalen in geen letterlyke, en woordelyke alliantie is getreden, voor goeden prys opbrengt. Het Schip van Thomas Arents heeft wel na het merkteken van pag. 273. langs een ader (niet half zo groot egter als de middellandse Zee) die vry goed is gevaren, en zouw ligt in een wyër Oceaan der Nederduitsse Grammaticalisten zyn geraakt geweest, had hy veelvoudiger oeffeningen by de hand genomen: dat is te zeggen, had hy by zyne natuurlyke seilen, van galeiboeven en slaaven verzien geweest, die aan de Schoolketen zitten, gelyk de Turken, hy had in plaats van tans genomen te zyn, zyn rymende evenmens, in zyn tydt zo gehekelt, als hy nu van onzen Droogscheerder is gekrouwt, die evenwel van hem getuigt, boven het Uittrekzel van eenige goede veerzen, die niet NB. zonder reden zyn geoppert, dat hy hier en daar eenige fraaje uitdrukkingen vind, die zelfs veele der hedendaagsse rymeren te booven gaan, waar onder hy zig zelfs buiten twyfel stelt, dog uit nederigheit verbergt. Boileau. Ziet zulken Tinctuur van pappieren mag met regt de stookkunst van den Koning Geber surpaszeeren. Daar zyn de Opera Glauberi maar wisje wasjes by, en alle de Heeren die ons leeren, uit een, en zelve enkele zaak een algemeenen geest te halen, zonder byvoeginge van anderen zyn blinde disteleeruilen, ten opzigte van dien Boekzalist, dewelke afwykende van zyne aan hem opgegevene les te ontcyferen, bezig is, om uit de werken van | |
[pagina 96]
| |
andere deftige mannen te demonstreren de gebreeken van een boek, dat hem, wilde hy 't niet pryzen, ten weinigsten niet voegde te laaken. Dat by doen is niet Secundum Lucam van een regt kenner zyner pligt, Heer Apotheker, in rym, en onrym. Scaron. Zo een Doctoraal Mixtuur is niet alleen gecomponeert, om de beroemde toonen van den al van over lang gerenomeerden Arents den hals te breeken, en den Drukker te deeren, maar doet alle die Heeren, die zig over zyne straalen verheugende de voormaat hebben gezongen, by de uitgaave der Mengelpoëzy, voor onnozele vinken, en wilde tierelierders te boek staan, die als aapen, op een glimhoud blazende, niet wisten, wat tot een wezentlyk ligt behoorde. Messieurs, het is Boileaus post niet zulks te verdedigen: hy beveelt dit aan den Heer Protecteur, den Heer Uitgever, en verdere Vrienden, die, of met een eeuwig Silentium, als durfnieten, moeten in haar Poëtise schulp kruipen, of aantoonen, dat zo een lettervittend Schryver, als een considerabile inktvlak hoorde gebannen te worden, uit de Maandelyke Boekzaal, of dat men in gevolg van tydt, al wat Kanoniek, en naar den zuiveren regel in dezelve mogt wezen, uit vreeze voor dwaling, en bedrog, zal houden voor Apocryf, en strydende tegens alle Concilien van Parnas, daar men zo een knevel ontmoetende, alleen zouw stellen om de Schoolmeestereszen te instrueeren in het Ab, Eb, Ib, enz., gelyk men hier en elder de vroedvrouwen doet tot het kinderhaalen, door mannen zulks verstaande. Boileau. Is het niet jammer, dat men den Bok, uit de Schaapen niet kan kennen? hoorde men agter elken Uittrekzel den naam niet te plaatszen van den Extraheerder, op dat gezonde geesten het lof mogten genieten van hunnen arbeit, die hen toekomt, als ze in een kort Compendium zakelyk en onvervalst aantoonen de kern der braave Schryveren? dus zouden de Platters, Pedanten, en Boekbedervers beter getoomt blyven, of moeten verwagten, dat ze zo een Kappezon, op hun saavel kreegen, als onze Midas der Boekzalisten ontfangt, die ik met dezen rade, om met de naaste post, op een APRILS Manifest te vertoonen, dat het uitloopen van bladeren zelden veel contribueert tot aanwassing van kennis, en oordeel. Wy zullen dit verwagten, met een scheermes, in de vuist. Na proportie der stoppelen zal de zeiszen wezen. Kust hy onze plak, en omhelst hy onze regtvaardigheit, hy zal genaade verwerven, dog zo hy halstarrig, als Roeland, zig onderwind, om zyne zottiezen te diffendeeren, zal hem geen David van Mecchelen of een Pantagruel aller gekken, op den half groenen, en half geelen tabbert zitten, maar slegts DE ALLERGERINGSTE zyner onderdaanen, die na ik gehoort heb zo op de dwaasheit dezer eeuw bekoort is, dat het hem niet verscheelt, of hem de geheele weereld voor een Stultus erkent of niet. Scaron. Ja, zet vry al het verstand en de geleertheit van Europa op een schaal, zo je kund, tegens een zakje zestehalven, en ziet dan eens wat het zwaarste weegt. ô Tyden! ô zeeden! wat doen de wyzen, in de weereld? Boileau. Met kakhielen loopen.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé, 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|