De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Donderdag den 6. April.
SChoon Cato ernst vertelt, en Momus spotterny;
Nog blyft het oor gestopt voor deugt, en goede zeeden:
De leugen heeft voor lang de waarheit al vertreeden;
Waar toe ons dan gedost, in 't kleet van veinzery?
Momus. Dat een jonge meid meêr genugte schept, uit de geduurige gewaarwordinge van eenen mannelyken Spiritus Familiaris, als uit een Societeit van een dozyn dartele zalet juffers, heeft meêr schyn van waarheit, als dat een oud wyf, in steê van Duyvelsdrek, aan den hals geslingert de opsteigingen van zulke maats zouw mortificeeren, die jaar uit, jaar in, met een onleidelyke Priapismus gekweld, door alle de Galeenische hulpbenden niet konnen gebragt worden, tot den staat van zuiverheit, die gryze religieuzen beter beleven, als jeugdige Pelgroms de monte Carmelo, die buiten Antwerpen, op een zelderytje door hunne nigtjes vergast, den ouden Adam begroeven, in Evaas Kerkhof. Dat zyn Historietjes de propaganda fide, en daarom avanceer ik, uit dat land, hoewel tegens de order, en draat der Rethorica, met een Poëtischen stap, in prosa naar het Chyneesse territoir, om te zien, of men daar zo wel, met den Xaveriaanssen sleutel de Heidenen kan weêren, buiten de bezittinge van hunne wettige inkomsten, en revenuën, als hier, en elders, daar de nagtslooten van zelver open springen, als ze maar de lugt der geschoore kruinen gewaar worden, die den mannelyken aflaat, aan de vrouwelyke patienten mededeelen. Ieder land heeft zyn byzondere manier, en daarom weet ik niet, of de koekoekery daar wel | |
[pagina 74]
| |
zo honorabel vald, als in Vrankryk, en zo profitabel, als in Engeland. Hier kan men, met een ei, in eens andermans nest te leggen, zomtyts leeven als een Prins, terwyl hy, die 't 'er uithaald zo naar is aan 't Vaderschap, als de Paus aan de onfeilbaarheit, maar by de blinde Posteleinbakkers verdient een Raaf, of een Exter, om niet te spreeken van Lojolisten, of Dominicanen, niet anders als het Jus, en daar uit vloeijende voorregten, om den heilligen staf te zwaaijen onder Confusius wicchelareszen, die meêr in twee bladere begrypen, als 'er de zoonen van H. Tresmegistus in zouden konnen schryven, al dronkenze alle morgen een mutsje Aurum potabile uit de goude Revier van den vermaarden Gooszen van Vreeswyk, die al zo gemeen was met den maagdom der natuur, dat hy het allerstevigste ding, in den tydt van een nagt, ja minder zo kon verslappen, dat geen styffter in Holland het hart zouw gehad hebben, om het in vier en twintig uuren weêr te doen ryzen tot zyn primum mobile. Dat mag wezentlyk het ontbinden, en losmaaken der hooftstoffen genoemt worden, waar door de steenen in water versmelten; dat hiet den verkreegen tak, van den natuurelyken stam getrokken voor den draak werpen, die alles verslind, om het Gulde Vlies te vermannen; dat is het gatjebil speulen van Sol met Luna, waar uit de algemeene geest waaszemt, die alle de vormen vult, dewelke de Scheppers der Metallen begeeren. Niet waar Messieurs van rogge Semeelen? trouwens een kaale beurs, en een hongerige maag zyn de principien van het Mercuriale bloed en het sal philosophorum 't geen 't yzer in goud transmuteert: dat weeten de dieven wel, hoe veel te meêr de Adepti, die een mooi wyf hebbende voor Amphitrio speulen, op dat Jupiter in Papa's Alcmeen een Herculesje fokt, 't geen de slang van arglistigheit in de wieg dood wringende, de beuling het popje doed dodeinen dat hem eerlang de goude appelen in den bek zal steeken, die in den Bogaart van den starrekundigen Atlas te vinden zyn, in spyt van jaloersche schrobbers, die van de mysterien dezer weereld spreeken, dat de arme wyven werk genoeg vinden om hen den wafsel te stoppen, met openhartige Historien, die in waarheit voor de duizent, en één Arabische nagtvertellingen niet hoeven te zwigten. Wat doet men malkander al moeite aan! ô eerste oorzaaken van het kwaat, en hoe meenige leugen vloeit 'er uit den mond der Kinderen! om de Ouders te overtuigen, dat het verhoerde Horologie is gerondzelt, of het beursje geluist, dat in | |
[pagina 75]
| |
passe dies leid verzonken, en dat alleen, om dat de waarheit geen herberg kan vinden by die afgeleefde schimmen. Foei, 't is schande, niet waar Ligtmiszen, en lanterfanten? dat de eenvoudigheit der jongen zo van de ouden wort verstooten, en dat die deugdelyke Dame tans in cognito moet wandelen om de kosten van den trein te minasieeren. Ze is aan de hooven, nog in de huizen van Europa zo aangenaam niet, als doe in de eeuw van Saturnus de Wolf het Schaapje likte (nu likken de Schaapen Romulus Wolven) en dat me een koppel menssen, 't geen al eenige jaaren ryp was geweest om te paaren, eerst verscheidene daagen moest leeren, door daar toegestelde deugdelyke matronen, wat tot de egte pligten van het bed behoorde. Nu gebruikt men, als men half sleets is door Venus poppen, maanden, en weeken voor het trouwen veeltyts hartsterkende, en bloedzuiverende geneesmiddelen, tot herroeping van de geconsumeerde kragten, om het zooglam te voeden, dat al een in de min geoeffende huwelyks Non was, eêr het den bruidsrol onderging. Nog is oom kool in zyn schik, want zyn uitgeraffineerde negotie wort weder hersteld door het Pannacé van eenige soelasieerende duiten. Is het gat wat te groot de plaaister is naar advenant, en heeft Madame een smetje, myn Heer zet 'er zyn vlakballetje teegen, en zo bloeijen de huisgezinnen in een eeuwige vreede, by aldien ze al te mets niet en kyven: trouwens een schielyke omwending in het bloed, doet naderhand de partyen zo veel te sterker te zaamen vloeijen, want Mars kust zyn Venus wel eens zo vinnig, als hy van te vooren aan haar zo een sufflet tien, of twaalf heeft besteet, om de geesten van zyn pruilend tydverdryf slegts beter te doen circuleeren. Bloed! hoe stygt een Soldaat te paard, als hy van de eene battalje, in de andere raakt! en het eene gestel vergroot, door het ander te korten. Dit zyn geheimen van Paphos, dewelke dat niemand verstaat, als die een gebombardeerde vest inneemt, dewelke als een Paalmoszel gaapt, die door een Zuidwesten wind van water berooft, zieltoogt naar vervarssing. 't Valt, als koud vogt, op een heet eizer, als de liefde haar verfrist na felle onweêren op myrtesponden. Ik geloof, dat de Duitszers hier toe expres den knuppel gebruiken, en dat de Noordsse wyven van zo veel miskraamen niet en weeten, als onze pipze hennen, om dat hunne stokvisvellen, sterker gebeukt, leeniger vallen, om de edelste zappen der bouvallige leevens te verzwelgen. 't Is waar de Nederlandsse Creä- | |
[pagina 76]
| |
tuuren zien der juist ook niet vies van, inzonderheit de Theezusjes, die op een zakkertje doelen, maar onze Jannen liflaffen te veel met haar Trynen, zonder de Janseniste behoorelykheit te obzerveeren, dog een Pool die op de Sabel leeft, gelyk een Arabier van den roof, koomt alle zes weeken, uit de wilderniszen pas eens t'huis, maar dan is hy een Vriesse bul, in de min, die zyn witte Koe genakende, spyt al de offersnoeren van Juno, in plaats van tot een Godin te verheffen, in een Calysto herschept. Denkt niet, Messieurs, dat de edelen van die contryën hunne Starosdyen verlaaten, om hun vrouwen hier op de trompet te doen danszen, als ze u hun ruige beerinnen vertoonen. Neen ze brengen u slegts wel gepoleiste Copyën van hunne Origineeltjes meê, gelyk de Brabanders hunne Rubbenszen en van Deiken, om u te vermaaken, die voor onze Lyzen niet hoeven te wyken in vrindelykheit, als ze de stuipen in haar kop krygen, om de mannelyke pligten te verkondigen. Goden! hoe aandagtig zitten de Hoorn-beesten, als de Ezellinnen het toekomende voorspellen? en als ze van de eerstelingen, en vroege gaaven des huuwelyks beginnen te spreeken, zyn der geen leeden in staat, om de offerkroezen te vullen, die nimmer verzaat zyn, na het zeggen der wyzen. De helsse Breugel mag de lief hebbers een aftekeningetje van sint Anthonius temptatie hebben geschetst in zyn tydt, maar van die Duivellinnetjes moest hy wel afblyven, wilde hy van de inquisitie der venynige tongen bevryt wezen. Als men een Varken by het oor grypt schreeuwenze altemaal, en daarom neem ik liever een fluweel penzeel in de vuist, en tref het Jufferdom, die lieve spinnekopjes, met Pallas toetssen, die haar zo ver booven de dieren verheffen, als het doenelyk is, mits datze naar billykheit, en ouder gewoonte nooit zwygen, als de man spreekt. ô lieve honingbekjes, zuikere tongetjes! en Kanarykeeltjes! ik zeg orgelpypen! die op den minsten adem der mannen een toon geeven, die een Eccho van Pluto verdooft, wat benje behaaggelyk in de leepels uwer martelaren, die de Pindische heuvels op hunne voorhoofden torssen, om het Zanggodinnendom te bekooren? deze veder is te zwak om u volmaaktheeden te noemen. Dat myn zwygen, myn verwondering, myn laggen, myn schreijen enz. genoeg zy! om u te verzekeren, dat gy zelf een Protheus te booven streeft. Ziet, meêr kan ik niet uiten, om uw lof te evenaaren, want dat is het hoogste dat myne zwakheit berykt. Die held overtreft myne gezangen. Hy is de ziel van Stulti- | |
[pagina 77]
| |
tia, het waaragtig Extractum Catolicum van Jan Tomboer, en het Opejaat doosje om iemand, die het gebruikt, in veertien daagen, uit den grond te geneezen van alle Atheensche accidenten, en Minerva's toevallen, en dat NB. zonder verzuim van affairens, al gaande en staande. Maar zagt daar verschynt Astarte; de liefde voert een Mahometaanssen doffer langs myn oor om my te inspireren, dat zo de mensselykheit beweezen wort uit de heerschappy over alle beesten, en schepzelen des aardbodems, dat de Amsterdamsse Grietjes niet van de slimste zyn. Jupiter moet onder doen, als Europa bulkt, en als Iö onder de stieren wandelt gaat buloom ter beurse om Mercuur te vleijen dat hy met een mooi praatjen honderden mag bedriegen. Komt vader t'huis dan begint moêr met zo veel bekwaamheit, als een Dominicaan binnen Roomen, die een Israëliet de volle aflaat verleent om zonder eenige verhindering van hier naar de Hel te passeeren. Nog heeft hy 't schaap lief, om dat het zyn trechter is, waar door de Animale geesten loopende hem doen begrypen, dat hy na nog een weinig worstelens zal ontslagen wezen van dit vat ter oneere, 't geen hy in zyn bedstede plaatst, als een vade mecum, of een geduurig handboekje van zyn wroetende gepeinzen. Hoe meenig stootgebedeken is de bloed niet wel kwyt, eêr hy 't rypelyk herkaauwt! wanneer der aan het huisklepeltje wort gebombamt, om dat 'er weinig proviant in het binnenklooster gebracht wordende, hem genoeg te doen schaft, om het klokje van zyn sleeplenden te stillen, dat beeter duikt voor een trooftelyk woort, als voor al de gestrenge vermaaningen van een Cato, die 'er uyt ziet, als een starrekyker, die onder Aries gebooren, zyn Duif ziet trekkebekken met een buitenlanszen vogel. ô Droevig lot van de geleerdheit! wat verzelje de deugtzoekende Wysgeeren met Acteöns lauweren, gelyk de dwaasheid haar Schoolieren, met ooren! Cato. Is het niet ellendig genoeg? dat wy weeten, dat veele gefronste voorhoofden, en gerimpelde kaaken, ô Hemel! al van over lang strekten voor wisze spooren, en merktekenen, waar langs de onwetenheit, sint een rei van eeuwen haar ploegyzer heeft gedreeven, zonder te moeten hooren, dat de latere tyden de vroege beschimpen? de ernst, veeltyts een uithangbort van een doffe, en traditieuse ziel, wort niet alleen door baardeloze melkmuilen verägt, maar zy, die van een vlugtiger gestel schynen, vermallen hunne edelste sappen, in duizenderhande voorwerpen, die net zo veel | |
[pagina 78]
| |
overeenkomst hebben met waarheit en kennis, als jonge weeuwjes, met lusten, om nimmer te trouwen. Wat staat is 'er te maken, tot nut voor het gemeen op een gryze kruin, als hy zyn roede en mannelyke gaven meêr te koste leit, om het vrouwtje, zelfs boven magt, en behooren te kasteiden, als dat hy met zyn plak, achter de A, B, kwanten zit, om ze nolens volens van woeste woudezels, in rechtschapene voszen te transmuteeren. De middelbaare jaaren, de regte senuwen der Natuur worden verwaarloost, of door het al te veel, en geduurig laaten zo verzwakt, dat 'er in steê van gezond bloed, maar wateragtige sappen in te vinden blyyen, die door een hedendaags overmatig gebruik van wyn net zo veel te helpen zyn, als manzieke kweezels door de weik wast eenes stokouden bestierders van Begga's kuisze lammeren konnen vertroost worden. Ach! de Medicynkunde is jammerlyk vervallen, en het onderste boven gekeert, roepen de Messieurs van den ouden trant, en ik stem het, om even gestelde reden toe, want men emplooijeert voor braakdranken tans zweetmiddelen, en in plaats van de ingewanden, door purgatoria ter zuiveren, zit men malkanderen, met clisteerspuiten naar het gat, terwyl men vlugge zouten, en mercuriale giften gebruikt, om de zwaarste verstoppingen te verdryven, of slimmer te verwekken. Eenige ziektens spruiten uit den geest, andere uit het lighaam, en zommige, uit alle beide, dog het moet al een voornaam kruidenier wezen, die ze alle kan helpen, inzonderheit het Jufferdom, dat om de zwakheit van haar complexie, liever het vallen, als het opstaan onderworpen schynt. Al die misbruiken ziet Cato zo wel, als Momus, dog in plaats van ze te beguiggelen, en aan al de weereld te zeggen, dat Europa schurft is, zo gebruikt hy doorgaans een Platonise deftigheit, om de zotte bollen te verschalken. Myn naam is genoeg, om zelfs een maatschappy van Baviaanen, en Aapen te doen Juisteren, want ze is, als een Soomer kriek, waar op de Spreeuwen verlieven. Wy wysaarts zyn als de Uil, die op voogellym geplaatst de wilde Vinken trekken, uit de aardsse struëllen, in de kooitjes der afgescheidentheit, ach! Momus, gy weet niet, wat voor dieren ik onder deezen rok verberg, en wat moeite ik aanwende, om daar door het mensselyk gestel, en my zelve te polysten, tot een zekere hebbelykheit, die ons hoort te doen uitmunten, boven de woede barbaaren. Ik voeg my tans in het spreeken eenigzins naar uw losheit, want de Goden zelfs konnen, met | |
[pagina 79]
| |
u niets stemmigs beschikken, dog myn humeur is anders geheel voor de stadigheit, en hoewel ik niet ontbloot ben van gebreeken, want wie is vry van fouten? zo heb ik dog de gaaven van ze te bedekken, om daar door myn Vaderland dienstig te blyven, en de welvaart der Inboorelingen te bevorderen. Democritus was een lagger, maar geen spotter: hy was een Philosooph, en gy een Charlatan; hy sprak waarheit uit een goed hart, en gy liegt wel juist niet, maar de zak op uw eigen rug wort vergeeten, terwyl gy uw Buurmans met Medusa's oogen begluurt. Dit is de weg niet naar Astreas wooningen, nog Themis heillige hutten. Hy die de weereld wil geneezen, moet by zyn zelve beginnen. Ik zie duizende op andere tuuren, maar wie bedenkt 'er, dat hy slimmer is, als den geenen die veroordeelt wort. Het zyn altemaal geene eerelyke lieden, die met een effen rok, zonder plooijen, en een breeden kastoor, de Beurs en straaten bewandelen, nog al die nog ongetrouwde zusters zyn geen Maagden, die een ander met de naam van Hoeren begroeten. Kon meenigen lelikertje een Adonis genieten ze gaf den schop aan het Kloppen hulzel, datze nu draagt, om dat de druiven te zuur zyn voor haar vosje. De zelfs kennis is de eerste regel van de wysbegeerte, en om dat ik merk, dat de grootste zwynen het meeste schreeuwen, daarom geloof ik, dat een ordentelyk bestraffer beter is, als een vuile lasteraar van grooten en kleinen. De geposeerste mannen zyn de nuttigste, gelyk de slegte het zwaarste getal uitmakende, de grootste bedervers van den Helicon zyn. Dat je een staatkundige waart, dan zouw je zien, dat het wat anders is een huishoudinge van honderd duizende te bestieren, als een Dolhuis gade te slaan van eenige twistende gezellen, waar onder Momus de slimste is. De begindzelen van Diogenes zyn goed voor Stoïsche geesten, maar de zoonen van Epicurus zyn de meeste in het getal, en een Vorst, die ze beiden zal voldoen moet zig meêr houden, aan de handvesten en willekeuren van zyn Vaderland, als aan de oneindige nieuwigheden, die uit vieze koppen zoude spruiten, by aldien regtvaardigheit het roer niet handhavende van haar aanvertrouwde Schip. Daar voor zet een goed Patriot lyf, en leeven te pand, gelyk Cato eertyts deê, voor Romens Regt, en Burgers; ten voorbeeld dier brave Vaderen, die tans den zeven bondel torssen met zulk een onvermoeiden vlyt, dat men waarelyk die geene mag gelukkig agten, die, onder hunnen lommer schuilende, een vryheit genieten, die onder het Burgermeesterschap van Romulus vesten naauwelyk te vinden was. Doe zat geen Kalchas in den Raat, nog Caesar, op den Troon gevestigt, maar de greize Majesteit was de Atlas die reeuw, gelyk de wysheit, en de geregtigheit nu de zuilen van Nederlands capitool verstrekken, die sprekende bazuinen door het geheele Land gebruiken, om de eer des oppersten Souvereins uit te blaazen in de ooren der Onderzaaten. Momus. Al zat men een etmaal agter een, met een yzere Roskam, op een Philosophise bult te harken, nog zouw 'er geen vriendelyk vlokje van rollen. Het laggen is 'er zo uitgeboend door Heraclitische zugten, dat men eêr een oud Wyf, ten kosten vau haar overgewonnen Kapitaal zouw zien vervallen op de klip van een vyf en twintig jaarige loskop, ja een gierigaart zouw, op het uitterste van zyn leeven nog veel eêr een half zakje zestehalven voor zyn zondig gemoet verpaszen, eêr men de Peripatheetise tongen, en tanden, die nimmer stil staan, | |
[pagina 80]
| |
een oogenblik zouw konnen doen rullen, in het hooi dorszen, en kaf wannen harer domme leerelingen. De weereld is 'er niet na, want het huilebalken wort veragt. Een Treurspel van Racine, of Corneilje is slegts voor eenige weinigen, maar met een Boere Bruiloft van Cloris en Roosje, doet men de geheele Jordaan (ô wonder! boven wonderen) naar de Schouwburg vloeijen, als of de Noordwesten wind, op onze dyken grommende, zelfs de balken zouw beklimmen, die hunne solderingen schraagen. De antique broozen zyn uit de mode geraakt, sint de vet, en spaansleere schoenen wierden gebruikt, want toen hebben de menssen leeren loopen naar het geld der baatzugtigen, en reiken, in plaats na de verdiensten der armen. Die de Duivel te vriend heeft, komt met gemak in de Hel, dog die iets fraais aan de weereld wenst mede te deelen, diende nu wel eerst een kleet van crediet, by een Smous te huuren, als Kwakzalvers pleegen, om zyn kruiderbalszem te doen gelden. Al zag je nog deftiger als Cato, en koddiger, als Momus, uit je Poëtische oogen, nog zouw een wys man voor een gek moeten wyken. Daarom dank ik de zotheit, dat ze me alle deugt, verstand, en reeden heeft leeren verzaaken, om een braaf man te worden, want nu kan ik in alle gezelschappen verkeeren. Vriend Momus is Praesident van de bierbank, eerste Raad, en Nouvellist in het Wynhuis, Gouverneur Generaal der Coffydomeinen, Protecteur van de vryë vlees, en bloednegotie, Koning der Koekoeken, en Keizer aller Helden, die met een Martialen kop Bacchus, en Venus verzellen. Ik zwyge nu van de Saletten, Thee vergaderingen, Jenever comparitiës, en stil inwerkende keldertjes der converzeerende Broeders, en Susters, en dito zoort, daar wil men immers om al het goed van den Hemel van geen Catonische spreuken meêr hooren. De beste roemsteeker is daar de grootste hans, en hy die met een Puntdigt kan beginnen is de eerste baas, in het uitdeelen, en opsneiden der rollen. Om zo één hommel zwermende Dames heftiger, als om de eerlykste Hyppolitus, die Diana verzelt. Laat 'er in een lanterlukit eens een Solon verschynen, strax zal Craesus hem beschimpen, maar komt 'er maar een jonge Mydas of een oude geldzak onder de Juffers, elk hout zyn beursje gereet, om het aapje te vlooijen. Wil je 't niet gelooven? kom, gaat tavond meê, in de Societeiten, en ziet, of de grootste gek niet meêr alleen zal zwetssen, als de zeeven wyzen van Griekenland te zaamen. Cato. By aldien ik al dat verstand bezat, 't geen Protheus ontbreekt, zo zouw ik nog, in geen staat wezen, om u het verval der weereld af te taffareelen. Waar zal ik beginnen? ô Goden! en waar eindigen? want de wyzen hout men voor dwaas, en de zotten voor verstandig. Het Wyfregeert den Man, en de Dogter de Moêr; de Knegt wort een Heer, en de Kamenier zyn Juffer..... Momus. Ten blyk dat de eene het hol stopt, 't geen de ander heeft geopent, niet waar? Pagter van den Philosophischen azyn, die zo scharp is, datze, in drie minuten Cleöpatras paerel kon verslinden, in tegenstellinge van die onzer Helden, die zomtyts, in zyn geheele leeven, niet een Margareta weet te vermurwen, waar uit nootwendig volgt, dat tegenswoordig de Mannen te zwak vallen, of de Wyfjes te koppig.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé, 's Gravenhage, L. Berkoske. Leyden, Janssons vander Aa. Delft, R. Boitet. Haarlem, van Lee. Uitrecht, Besselingh Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|