| |
| |
| |
Hoofdstuk XX
Een idylle wordt roman
De man met de boeventronie wist, zooals Thea uit het raam kijkend reeds verondersteld had, inderdaad te ontkomen. De auto, die de politie een kwartier later in beslag nam, bracht niet veel aan het licht. De volgende dagen begon het er op te lijken, dat de redacteur van De Objectieve met zijn tegen vergeten waarschuwend artikel gelijk krijgen zou. Want over de ontvoering werd reeds niet meer gesproken; de inbraken, door Thea in een onderhoud met de politie in verband gebracht met de ontvoering van Anna Barends, trokken alle aandacht van het verdwenen en teruggekomen meisje weg. Het beviel Thea Zwart absoluut niet, doch ze kon Andries Vierhouten niet steeds weer een geschiedenis doen oprakelen, die zijn lezers nauwelijks meer interesseerde en bovendien zou De Objectieve toch de andere kranten niet mee krijgen, zoodat het blad, dat Thea zoo vaak goede diensten bewees, door hardnekkige volharding alleen in discrediet komen kon en daarbij den invloed voor later voor een goed deel verspelen. Thea vergat de ontvoerders niet; zij vergaf hen ook het bezoek op dien avond na haar fuifje niet. Ze vertrouwde er
| |
| |
eenigszins op, dat zij het niet bij die eene poging zouden laten, want leidde er uit af, dat ze op een of andere manier de plannen van de schurken ook in de toekomst in den weg stond. Anders immers was het bezoek van den baardigen boef overbodig geweest. In afwachting van een hernieuwd contact of een volgend avontuur vacantiede ze zoo'n beetje.
En zij niet alleen. De hoofdpersoon in deze geschiedenis, Anna Barends, had naar het oordeel van haar ouders ook wel een poosje rust verdiend. Haar patroon, die zich reeds een tijdelijke hulp had aangeschaft, wilde haar gaarne in dienst terugnemen; het feit, dat de ontvoerdster zich voor zijn dochter had uitgegeven, kon daartoe natuurlijk geen beletsel zijn. Anna's moeder scheen daar eenigszins anders over te denken. Na het uitvoerige verhaal van haar dochter had ze een ongemotiveerden afkeer tegen den naam van Anna's patroon gekregen en al schoof ze het uitstel van Anna's terugkeer naar kantoor op de behoefte aan rust, voor zichzelf had ze reeds uitgemaakt, dat het meisje naar een nieuwe betrekking moest zoeken. In het gesprek, dat ze per telefoon met den informeerenden patroon had, gaf ze een wenk in deze richting, met het gevolg, dat de tijdelijke hulp voor vast werd aangesteld en Anna zich van elken drang tot dadelijke hervatting van haar werk bevrijd wist.
Anna Barends had dus vacantie en werd gefêteerd als iemand, die een gevaarlijken ontdekkingstocht glorierijk heeft volbracht. Het kon het
| |
| |
achttienjarige meisje niet worden aangerekend, dat ze een beetje over het paard getild werd en zichzelf een moed begon toe te schrijven, dien ze gedurende het avontuur in het minst niet getoond had. In haar beschrijving van haar gevangenschap nam, naarmate ze er luchtiger over sprak, het gevaar toe; de worsteling in en de vlucht uit de auto, die haar naar België brengen zou, werd in haar herinnering steeds moeilijker en meer en meer naar het nippertje verschoven, waardoor ook de glorie rond haar redder vergroot en hij zelf tot een held uit een sprookje werd. Dit had het psychologisch zeer verklaarbare gevolg, dat haar vereering voor den redder toenam in dezelfde mate als de jovialiteit, waarmee ze eerst over, na herhaalde ontmoeting ook tot hem sprak. Tusschen haar en den Mercedes-bezitter ontstond een band, die het langzamerhand onnoodig maakte, dat ze naar een nieuwen werkkring uitkeek.
‘Morgenmiddag komt George me halen voor een ritje naar Scheveningen,’ zei ze bijvoorbeeld terloops, nadat hij haar pas had thuisgebracht van een wandeling door het stadspark.
‘Het is aan, hoor,’ antwoordde haar moeder met een hoofdknikken, dat haar ingenomenheid met den redder en beschermer betuigde.
‘Ja,’ zei Anna, naïef bevestigend, ‘en hij vroeg of ik dan 's avonds meega naar den schouwburg. Dan zou het een latertje worden.’
‘Dàt moet je dan eerst maar aan vader vragen.’
Wat kon haar vader er tegen hebben? George
| |
| |
Bovenkamp was een geschikte knaap, zij het ook een stuk ouder dan Anna. Geparenteerd aan de bekende textielbaronnen van dien naam, innemend, ridderlijk, een en al voorkomendheid voor het meisje, dat hij op zoo romantische wijze had leeren kennen. Zijn rijkdom mocht geen beletsel vormen voor hun beider geluk en dat hij met zijn familie gebrouilleerd was, pleitte in het minst niet tegen zijn karakter. In elke familie kwam wel eens iets voor en indien ieder op zijn eigen beenen zou kunnen staan, zou er heel wat meer verwijdering ook in thans nog bijeen blijvende gezinnen zijn. Tot op zekere hoogte viel deze bepaalde verwijdering in het gezin Barends zelfs in goede aarde. Gegoede middenstanders huiveren terug voor het contact met uitgesproken rijken. Mocht het ooit tot een huwelijk tusschen Anna en George komen, dan zou Anna niet aan haar ouders ontnomen en in een heel ander milieu opgenomen worden, doch zou George komen tot hen.
Inderdaad werd er reeds gefluisterd over zulk een huwelijk. Na het eerste beleefdheidsbezoek van den redder gaf een vriendin van Anna een knipoogje en een wenk in die richting; na het tweede bezoek, dat vanzelfsprekend niet louter beleefdheidshalve kon worden gebracht, raakten de tongen van de buren eerst goed los; na het derde bezoek, dat slechts kort was omdat George het meisje voor den beloofden autorit kwam halen, spraken ook de vader en moeder zich tegenover elkaar uit. De vader informeerde eens naar de antecedenten uit
| |
| |
George's leven, naar zijn middelen van bestaan, zijn gedrag in het algemeen; het verwende dochtertje bleek ook door de fortuin verwend te zullen worden. Zoo gingen de eerste weken voorbij.
‘Vader vindt het wel goed,’ antwoordde Anna op de verwijzing van haar moeder.
‘Hij zal er toch in gekend moeten worden. Het zou wel eens kunnen zijn, dat hij eerst eens met hem praten wou.’
‘Ach, doe nou niet zoo voorwerelds.’ Een tikje mondain was Anna altijd al geweest; het werd er door haar omgang met George blijkbaar niet minder op.
‘Het zou kùnnen, kind.’
Ouders maken zich vaak zonder reden over hun kinderen bezorgd. De ongegrondheid van hun bezorgdheid veronderstellend of toch minstens als mogelijk erkennend, uiten zij hun zorgzaamheid op indirecte wijze. Het resultaat daarvan is veelal het voorkomen van ernstiger gevolgen, want de kinderen wapenen er zich mee, ook al verbeelden ze zich, er om te glimlachen. De opmerking van mevrouw Barends werd den volgenden middag aan het Scheveningsche strand een zijdelingsche uitnoodiging tot het afleggen van een verklaring, die de toekomst van Anna zou kunnen verzekeren.
‘Ze vonden het thuis eigenlijk maar half goed,’ zei Anna, naast George leunend op het hek aan den boulevard, uitkijkend over de woelige zee. ‘Moeder veronderstelde tenminste, dat vader wel eens met je praten wou, voordat we weer een avond
| |
| |
zouden uitgaan. Maar toen ik het vader vroeg, zei hij niets bijzonders.’
De wind kwam recht uit zee, droeg in vaart wolken mee, die in het licht versomberden tot een eentonig grijs. Aan den horizon lag een streep van licht: het achter wolken als een gordijn neervallend, egaal grijs-blauw schijnsel van een onzichtbare zon. Het strand lag verlaten onderaan den boulevard, de zee knabbelde er aan, kroop terug, liet een strook nat zand achter. Anna had haar alpino'tje in de hand genomen, om te voorkomen, dat het door den wind zou worden meegevoerd. De wind dacht daar het zijne van en woelde haar losjes gekapte haar in wanorde. George, haar van ter zijde gadeslaand, vond haar aantrekkelijker dan ooit: een zorgeloos, nog niet door vormelijkheid bedorven meisje, dat ondanks het voorgenomen schouwburgbezoek genoegen nam met een alpino'tje en er niet aan dacht, dat ze zoo verfomfaaid in een theater een zonderling figuur zou maken.
‘Toch is het heel logisch, dat er iets te bepraten valt, Anna-tje. Ik was, toen ik je vroeg of je vandaag mee ging, al van plan het met jou te doen. We kennen elkaar nog slechts kort, ik ken jou echter lang genoeg om te weten, dat ik nooit zoo gelukkig kan zijn als wanneer jij bij me bent. Ik ben geen man van veel woorden. Wil je mijn vrouw worden, Anna?’
‘O, George!’
Ze was eigenlijk heelemaal niet verwonderd over die vraag, maar toch klonk in haar stem een zoo
| |
| |
vreugdevolle verrassing, dat hij niet aan haar antwoord hoefde te twijfelen. Hij had zijn aanzoek tamelijk nuchter gesteld, haar niet omhelsd, haar niet met kussen en koozen er op voorbereid. Het leek er des te ernstiger door; het paste trouwens geheel in George's karakter, want ernstig was hij altijd. Daarin kwam hun leeftijdsverschil tot uiting, waarover Anna's ouders zich zoowel bezorgd maakten als er een verzekering voor het toekomstig geluk van hun dochter in zagen.
George stak haar de hand toe, om de hare er in te ontvangen. Hand in hand stonden ze nu in den stevigen wind, die Anna's haar in de war blies. Ze keken elkaar in de oogen en langzaam trok hij het meisje naar zich toe, bezegelde aanzoek en jawoord met een kus.
‘Ik zal morgen met je vader komen praten,’ beloofde hij. ‘En dan trouwen we zoo gauw mogelijk. Ik ben al zoolang van plan, een bootreis om de wereld te maken en wilde de volgende maand op weg gaan. Als je ouders het goed vinden, maken we daar onze huwelijksreis van.’
‘O George,’ zei ze nog eens.
Anna's vader, die uit de door hem ingewonnen informaties vernomen had, dat George Bovenkamp niet behoefde te werken om zijn leven lang zonder zorg den levensstandaard te blijven voeren, waarmee hij het gezin Barends van den eersten dag af geïmponeerd had, vroeg zijn aanstaanden schoonzoon, toen deze het aanzoek officieel herhaalde, voor den vorm naar diens middelen van bestaan.
| |
| |
Bescheidenheid scheen George te verbieden, ronde cijfers te noemen, doch desondanks waren zijn antwoorden bevredigend zelfs voor den meest securen vader. Het paar kreeg dus den zegen van Anna's ouders en reeds den volgenden dag droeg Anna een gouden ring, terwijl 's avonds de advertentie van hun verloving alle kennissen op de hoogte bracht. Bovendien had Anna keurige kaartjes rondgezonden en het regende felicitaties.
‘Ja, waarom zouden ze lang wachten?’ antwoordde Anna's moeder, wanneer men haar vroeg, of het huwelijk spoedig zou worden voltrokken. ‘Ze hebben,’ en ze was niet weinig trotsch dat juist haar dochter dit te beurt viel, ‘nogal grootsche plannen voor een huwelijksreis. Ze gaan de wereld rond met zoo'n touristenschip, u weet wel, zooals er elk jaar één een reis rond de wereld maakt. En dan is het zonde, om den mooisten tijd van het jaar voorbij te laten gaan, niet waar? Ze hadden gedacht, over twee weken ondertrouw, over een maand trouwen. O, er komt nog wat kijken voor het zoover is, want ze moet een uitzet hebben dat klinkt als een klok. Dat is al het minste, wat wij voor haar kunnen doen.’
Het liefst had Anna het ontvoeringsavontuur geheel vergeten. Ze voldeed aan het verzoek van de politie, mee te gaan naar het huis, waar ze gevangen had gezeten; ze gaf, in bijzijn van haar verloofde, die haar had vergezeld, alle inlichtingen die ze geven kon, doch het lag achter haar en ze werd te zeer door de toekomst in beslag genomen,
| |
| |
om er langer bij stil te staan. Ze kon zich trouwens van het huis in de duinen niet anders herinneren dan de kamer, die ze twee weken bewoond had. Ze ging staan op de plek, waar ze het felle licht van de zaklantaarn had moeten verdragen en wees aan, waar de in de duisternis verborgen bezoeker een kort oogenblik vertoefd had.
‘Dat heeft wel iets weg van slavinnenhandel,’ merkte George tot den inspecteur van politie op.
‘Slavinnenhandel? Wat is dat?’ vroeg Anna onschuldig.
‘Vraag daar maar niet naar,’ antwoordde George. ‘Jij bent geen slavin, hoor, jij bent de koningin van mijn hart.’
Met zulk een liefdebetuigend schertswoord vaagde hij, mocht Anna nog aan de ontvoering herinnerd worden, alle narigheid weg en lokte hij een glimlach om haar mond.
‘Hm.’ De inspecteur behoefde niet door George op die gedachte gebracht te worden. Wat ter wereld zou de ontvoering anders hebben kunnen beduiden?
De Amsterdamsche politie had den Buick in beslag genomen en dien naar Rotterdam gebracht, omdat van daar uit het onderzoek moest plaats hebben. Anna moest komen getuigen, dat ze in dien wagen ontvoerd en uit dien wagen ontvlucht was. Ze deed het, ja, maar een Buick is een Buick en heel zeker was ze er al niet meer van, dat ze de auto pertinent herkende.
| |
| |
‘Hèhè,’ zuchtte ze, ‘wat zal ik blij zijn, als dat allemaal voorgoed achter den rug is.’
‘Over drie weken zijn we op reis en we blijven bijna een jaar weg,’ troostte George. ‘Als je de politie met iets zou kunnen helpen, zou je het echter ook moeten doen. Ik wil er niet aan denken, wat er met je gebeurd zou kunnen zijn als je niet uit dien wagen had weten te ontkomen. Voorzeker verdient de politie alle medewerking bij haar pogingen om de schurken te pakken te krijgen.’
‘En tòch zal ik blij zijn, als we eenmaal weg zijn,’ zei ze met verlangen.
‘Enkel omdat ze je dan niet meer elk oogenblik wat over die geschiedenis kunnen vragen?’
Ze gaf George een ondeugend knipoogje; hij mocht dit interpreteeren, zooals hij zelf wilde. Hij zou het begrijpen, zooals hij alles begreep. Want gevoelig was hij. Haar moeder had eens, kort na hun verloving, in een heel intiem samenzijn met haar dochter, gezegd te hopen, dat George niet met overdreven dure cadeaux zou aankomen. Anna begreep de reden hier niet van en wellicht daardoor bracht ze de opmerking niet, zooals ze dat met die over het samen uitgaan gedaan had, aan George over. Maar dat was ook niet noodig, want George legde in zijn geschenken zulk een kieschheid aan den dag, dat Anna's moeder meer en meer met de keuze van haar dochter werd ingenomen. Geen juweelen bracht hij mee, doch gewoonlijk wat bloemen, die hij bij aankomst voor het huis van de Barendsen had liggen op de plaats, die in zijn
| |
| |
Mercedes Anna zelf altijd innam. Van uit een raam had Anna dit eens opgemerkt en ze had het, zonder er een nadere verklaring voor te zoeken, bijzonder prettig gevonden.
Zoo gevuld als de dagen voor Anna Barends waren, zoo leeg waren ze voor George Bovenkamp, uitgezonderd natuurlijk de uren, die hij in gezelschap van zijn verloofde doorbracht. Ging hij vroeger, zooals hij Anna op dien eersten nachtrit verteld had, veelal 's avonds laat nog uit met den wagen, in een gril een vriend bezoekend om met hem den tijd te korten, nu stond de wagen in de garage, tenzij hij hem voor Anna buiten reed. Anna had veel voorbereidingen te treffen, George niet. Hij had niets om handen en voor het eerst voelde hij dit als iets hinderlijks, nu hij geen lust had om de leegte van den tijd te vullen met tijdverdrijf. Ieder, die hem kende, zijn personeel thuis en zijn vrienden, konden het hem aanzien, dat het wachten hem lang viel. En naarmate de dag van ondertrouw naderde, hielp Anna hem steeds minder, den tijd zoek te brengen. Voor een deel kwam dit, doordat Anna's moeder, met het afscheid voor langen tijd reeds zoo dicht in zicht, haar dochter telkens weer noodig had voor overleg over het uitzet. Het huwelijk van een eenig kind is de bekroning van een levenstaak, maar tevens de scheiding van het dierbaarste, wat een moeder bezit. Zij wilde geen bezwaren maken tegen een zoo spoedige voltrekking, maar dan zou ze ook tot het laatste oogenblik probeeren, Anna bij zich te houden. En dus werd
| |
| |
George, wanneer hij zijn meisje wilde komen afhalen, weleens met een kluitje in het riet gestuurd, moest hij onverrichter zake naar zijn eigen, eenzame huis terugkeeren. Als een degelijk bruidegom deed hij dit zonder morren, maar in de uren van eenzaamheid kroop hem de tijd kwellend langzaam voorbij. Zijn rust verkeerde in onrust, die pas verdwijnen zou op den dag, dat hij Anna Barends zijn vrouw zou noemen. Hij telde de dagen af, hij telde ze Anna voor. En Anna lachte er gevleid om, want door haar kwam het, dat de vroeger zoo grillig ontspanning najagende George niets anders meer deed dan gretig uitkijken naar een enkelen, bepaalden dag.
|
|