| |
| |
| |
Hoofdstuk XVII
Barends tevreden, doch Thea niet
In het huis aan de Ochterveldstraat 317 heerschte dien nacht en den volgenden dag een ongemeene bedrijvigheid. De eenige dochter, op wier terugkomst men hoopte met wanhoop in het hart, was in het holst van den nacht thuisgebracht door een heer, die haar uit de handen van de ontvoerders gered had op het oogenblik zelve, dat ze over de grens zou worden vervoerd. De dankbaarheid van de moeder kende geen einde, de vader drukte den redder lang en stevig en telkens weer de hand, dwong hem de verzekering af, dat hij op een gelegener tijdstip zijn bezoek zou herhalen, om toch vooral alles nog eens en zoo mogelijk nog uitvoeriger te vertellen. Zeker, zeker, hun dochter zou op de pont tusschen Zwijndrecht en Dordt uit de auto ontkomen zijn, de ouders wilden dat wel aannemen, maar nu was ze dan toch maar thuis. Zie je nou wel, dat ze hadden moeten afwachten, zooals Anna in haar brief geschreven had? Het vertrouwen van de moeder was niet beschaamd, liet zich ook thans niet beschamen, al betuigde Anna, dat die brief haar was voorgezegd en dat ze, als de verdooving maar een beetje zwaarder was ge- | |
| |
weest, ook vannacht nog niet zou hebben kunnen ontsnappen.
‘Ik was er zeker van,’ herhaalde mevrouw Barends.
En daar bleef ze bij. Dat verkleinde de onrust, die ze doorstaan had, hielp haar, zich gereeder aan te passen in het herstelde gezinsleven. Al huiverde ze bij de verhalen van Anna over het eenzame huis met de kamer, waarvan de ramen met draadglas verzekerd waren, bij de schildering van den man, die haar dochter zoolang in gevangenschap had gehouden. Maar die zullen ze wel krijgen, beweerde mijnheer Barends. Je kunt toch wijzen, waar ze je vasthielden, Anna? Neen, dat kon Anna niet. Wel wist ze, dat had ze begrepen toen de auto naar Rotterdam reed, dat het aan den kant van Schiedam moest zijn en dan ergens bij de zee, in Hoek van Holland of zoo. Nou goed, dan zoeken ze heel Den Hoek af, maar krijgen zullen ze ze. En nu moest Anna maar gauw gaan slapen, een beetje tot rust komen. Waar natuurlijk niets van kwam, door het in denzelfden adem gedane beklag over den vreeselijken, doorstanen angst.
Ging de nacht voorbij als een droom, waarin de gebeurtenissen elkaar in ijlende vaart opvolgen, de dag gaf het gezin geen uur gelegenheid tot verpoozen. De politie was van de terugkomst in kennis gesteld, de pers vernam het zonder rechtstreeksch bericht, den buren, ja half Rotterdam was het als een loopend vuurtje bekend gemaakt. De politie vond het natuurlijk een heuglijke tijding, doch nam
| |
| |
er zoomaar geen genoegen mee; de pers zou er een pracht van een artikel over brengen, maar wilde dit gaarne opsmukken met bijzonderheden uit den mond van het slachtoffer; de buren en de kennissen bleken vindingrijk in het bedenken van aanleidingen tot éventjes aanloopen.
Voor Anna was dit beurtelings kwellend en verrukkelijk, doch aanhoudend zeer vermoeiend. Vooral politie en pers vielen niet mee. De politie wilde, dat ze zich meer herinneren zou dan ze zich herinneren kon, vroeg haar de signalementen van haar bewaker, van den chauffeur en van het meisje Betty, liet haar die signalementen, door nauwkeuriger vragen, zoo dikwijls toelichten en wijzigen, dat ze op het laatst er aan twijfelde, of ze een van de drie ontvoerders nog wel zou herkennen. Het autonummer had ze niet gezien. Maar de kleur en het merk? De binnenbekleeding? De uitrusting, het ventilatie-systeem? Het aantal portierraampjes? Had ze eenig idee, hoe haar paspoort in haar bezit was gekomen? Juist, had ze dan zelf aan die kerels verteld, waar het te vinden was? En waarom had ze dat verteld? Onder dwang of bedreiging? En wist ze, waarom men haar naar België wilde overbrengen? Waarom dat juist dien avond gebeuren zou? Kende ze het adres van dien mijnheer Bovenkamp? O ja, hij had vader zijn kaartje gegeven.
De journalisten vroegen ditzelfde, op minder vasthoudenden toon, maar ze vroegen er nog veel en veel meer bij. Hoe was de behandeling, die ze ondergaan had? Zou ze een situatieschetsje kun- | |
| |
nen geven van de kamer, waarin ze gevangen gehouden was? O, dus die man had driemaal in de gevangenis gezeten? Prachtig, dan kon ze misschien ook vertellen waarvoor? Dat leverde een halve kolom. En die ontvoering. Dat meisje zei dus, dat ze de dochter was van haar patroon? En ze deed erg amicaal? Ja, kwelling na kwelling had ze doorstaan, het arme kind, maar nu was ze dan ook gered, door een jongen man die een Mercedes bezat. Avontuurlijk en romantisch. De misdaad sluipt naar haar prooi, doch de held en redder bevrijdt de belaagde. Close-up van den luxen wagen. Dat is voor alle meisjes niet weggelegd, je moet maar boffen. Nee, dat komt natuurlijk niet zóó in de courant. Als de lezers maar eventjes die gedachte krijgen, een gedachte trouwens, die voor de hand ligt. Ja, het zou wel bijzonder aardig zijn, als we een foto van de auto konden maken, met u beiden er in. Gaat dat niet? Jammer. Maar een interview met mijnheer Bovenkamp zullen we ons wel veroveren. Neen, we zullen uw dochter niet langer vermoeien, we wilden nu liefst u nog eenige vragen stellen. En dan werden Anna's ouders verlokt tot een schildering van hun angst en van hun emotioneele verrassing dien afgeloopen nacht.
Door het aanhoudend bezoek en het eindelooze ondervragen vond mijnheer Barends, dien dag speciaal thuisgebleven voor de viering van Anna's terugkomst, geen gelegenheid, Thea Zwart in te lichten, ofschoon hij haar beloofd had, haar dadelijk op te bellen wanneer er nieuws over zijn
| |
| |
dochter bekend zou zijn. Het was niet alleen, dat hij er geen gelegenheid voor vond, hij zòcht er ook niet naar. Hij was namelijk die vrouwelijke detective, van wie hij na dat telefoontje van Zaterdag niets meer gehoord had, door de emotie van dien nacht glad vergeten. Thea zou dus het geweldige nieuws pas uit de avondbladen hebben leeren kennen, indien ze het niet halverwege tegemoet was gegaan.
In haar wagentje met de andere wielen thuisgekomen, erkende ze, dat de tegenpartij haar een stap vooruit was en dat, tenzij de grensbeambten het meisje aanhielden, de kans Anna Barends terug te vinden door het succes van het boeventuig zeer verkleind werd. Ze kon echter harerzijds toch ook bogen op een gedeeltelijk succes: ze had immers het huis ontdekt, waarin het meisje zoolang was opgesloten geweest. En wanneer die vriendelijke, leelijke kerel daar nog was, zou de politie stellig termen weten te vinden, om hem voorloopig op te bergen. In dat geval zou de kans, Anna's tegenwoordige verblijfplaats te ontdekken, weer aanmerkelijk stijgen.
Ze smaakte dus slechts een korte nachtrust, begaf zich den volgenden morgen tijdig op weg met haar wagentje, reed naar Hoek van Holland en verwittigde de politie van haar belangrijke ontdekking. Alvorens haar naar het huis te vergezellen, belde de inspecteur, temeer daar het hier een Rotterdamsche zaak betrof, eerst het hoofdbureau te Rotterdam op. Om te vernemen en aan
| |
| |
Thea Zwart te kunnen vertellen, dat het meisje dien nacht behouden was thuis gekomen.
‘Da's formidabel,’ zei Thea. ‘Hebben die kerels haar dan zelf weer afgeleverd?’
De inspecteur haalde de schouders op. Bijzonderheden waren hem er niet bij gezegd. In elk geval, ook al zou dat zoo zijn, was een bezoek aan het geheimzinnige huis in de duinen daardoor niet overbodig. Dus vergezelde hij haar persoonlijk. Ze moesten een inbraak plegen, om binnen te komen, want ondanks hun gestommel en geklop werd er niet open gedaan. Het huis bleek leeg en verlaten; de bagage van Ferdinand en Betty zoowel als de ongeschoren man waren verdwenen. De inspecteur noteerde bijzonderheden over het vertrek, waarin Thea het taschje met het monogram gevonden had.
Thea voelde zich bedrogen en gepuzzled. Haar eerste opwelling was, dadelijk door te rijden naar de Ochterveldstraat te Rotterdam, wat ze evenwel niet deed, omdat het dan min of meer den schijn kreeg, dat ze de zaak niet over wilde geven zelfs nu verdere hulp overbodig was geworden, zoodat het, al was dat een beetje ver gezocht, zou lijken alsof ze het meisje de vrijheid, tenzij door haar, Thea, verschaft, niet gunde. Ze telefoneerde dus naar de familie Barends, feliciteerde met het heugelijk nieuws en informeerde meteen naar bijzonderheden. Zoo kwam ze te weten, dat Ferdinand en Betty het onderspit hadden moeten delven voor een toevalligen voorbijganger. Ze zei, dat ze dezer dagen gaarne eens kennis met Anna zou komen
| |
| |
maken, stapte in haar wagentje, haalde de vier wielen op bij het huis in de duinen, laadde die achterin en reed terug naar Amsterdam. Ze had de kap van haar auto'tje gesloten en voelde zich baloorig. Dit was haar nog nooit overkomen: dat haar hulp in een misdadigersavontuur overbodig gemaakt werd. Natuurlijk kon ze probeeren, die schurken te vinden en wanneer ze dat beslist wilde, zou het haar waarschijnlijk ook wel gelukken, doch het was haar om de bevrijding van dat meisje in de eerste plaats, niet om de bestraffing van de misdadigers te doen. Voor een deel hadden die trouwens hun straf al, want er waren een massa kosten gemaakt en de onderneming had hun niets opgeleverd.
Intusschen zat George Bovenkamp in de ruime zitkamer van zijn huis aan den Scheveningscheweg tegenover een bijzonder vluggen journalist, die reeds tot hem was doorgedrongen. De krantenman had al dadelijk het voordeel, een buitengewoon fijne sigaret te proeven, waarvan hij den geurigen rook met welbehagen inhaleerde.
‘'n Bijzonder aardig meisje,’ herhaalde de journalist, geniepig zijn voelhorens uitstekend.
‘Maar jullie zouden het er naar maken, dat ik spijt kreeg, vannacht dien weg naar Dordrecht ingeslagen te zijn, wilt u dat gelooven?’ antwoordde George. ‘Juist voordat de knecht u aandiende, werd ik opgebeld en vroeg er een krant, of ze mijn auto mogen fotografeeren. Stel je voor. Dat wordt een
| |
| |
blamage voor de familie, die me toch al als een zwart schaap ziet.’
‘Het zwarte schaap?’ polste de journalist.
‘Inderdaad, het zwarte schaap. Omdat ik precies doe waar ik zin in heb. Kijk eens, ik kan natuurlijk weigeren, u iets over vannacht of over mezelf te vertellen; maar dan zal ik meteen een paar weken op reis moeten gaan, want ze zullen me telkens lastig vallen. O, ik ken dat. Ik geloof, dat ik het verstandigst doe, uw vragen te beantwoorden en dan mijn knecht tegen elk volgend bezoek als een automaat te laten zeggen: de pers is volledig ingelicht. Wel, wat wilde u weten.’
De journalist kreeg den inval, het gebeurde van een zeer origineele zijde te naderen. ‘Gelooft u in voorbeschikking?’ vroeg hij, met een openhartigen blik zijn gastheer aankijkend.
Deze glimlachte. ‘Misschien ga ik er nog wel eens in gelooven,’ antwoordde hij, ‘maar tot nu toe: neen. Er zijn geen geheimzinnige raadgevingen in het spel, geen geestengefluister, geen onbestemde gevoelens. Wat er vannacht gebeurde, is louter en alleen toeval. Of liever, het is louter en alleen toeval, dat ik er in betrokken werd. Ik was op weg naar een van mijn vrienden, den Dortenaar Joris Vloeman. Een enthousiast visscher, als hij bij tijden wordt aangepord. In de Kil is het prachtig om te visschen. Wel, en ik had lust in visschen en tevens behoefte, om Joris weer eens te laten overdrijven in zijn vangstverhalen. Daarom reed ik zoo laat den weg naar Dordrecht op en
| |
| |
dat is alles. Even voorbij Rijsoord hoorde ik roepen en op hetzelfde oogenblik begon de auto, die ik juist wilde inhalen, angstwekkend over den weg te laveeren, waarna hij plotseling met een vaart vooruit stoof. Dat leek me vreemd, ik dacht niet aan misdaad, ik dacht aan een ongeluk. En dus volgde ik. Toen ik zag, dat er in den wagen geworsteld werd, heb ik mijn wagen over den weg gezet. Veni, vidi, vici. De schurken gingen dadelijk aan den haal.’
‘U laat uw wagen niet fotografeeren?’
‘U kunt een willekeurige auto nemen; de lezers zullen daar toch geen verschil in zien.’
‘Maar wel, wanneer u zelf achter het stuur zit.’
‘Haha, is het in dien tijd? Neen, daar begin ik niet aan.’
‘U zou een tweeden automaat kunnen laten zeggen, dat ook de foto-afdeeling reeds voorzien was,’ glimlachte de kranteman. ‘Doch ik ben ook al tevreden, indien u me nog iets vertelt over u zelf. Die gedachte aan voorbeschikking lijkt me nog niet zoo verwerpelijk, moet u weten. Gaat u dikwijls 's avonds zoo laat nog rijden?’
‘Laat me probeeren, u meteen alles te zeggen wat ik van mezelf weet, dan zijn we in één keer klaar, nietwaar? Wel, ik ga inderdaad vaak 's avonds rijden, maar niet op gezette tijden. Dan eens vroeger, dan eens wat later. Ik houd er van, ik vind het veel aangenamer dan overdag, als de wegen zoo druk zijn. U elimineert natuurlijk uit wat ik u mededeel alles, wat maar eenigszins kan
| |
| |
worden weggelaten. Ik ben dertig jaar en rijk genoeg, om precies te doen waar ik lust in heb. Mijn familie wilde mij met alle geweld in de diplomatie hebben, doch ik ambieer geen baantjes en geen lintjes. Ik vind het leven te mooi, om er een deel van te verliezen in eerzucht. Daarom ben ik het zwarte schaap in de familie. Ik doe een beroep op uw handigheid, de geit en de kool te sparen. Want natuurlijk is publiciteit niet te rijmen met mijn afkeer van eerzucht. Zegt u dus niets bezijden de waarheid, maar vertel ook niets, wat niet direct het avontuur van vannacht betreft. U zou me ten overvloede bijzonder verplichten, indien u mijn naam niet in uw artikel noemde. Het gaat tenslotte immers toch alleen om het verhaaltje, nietwaar?’
De journalist beloofde kieschheid en betrachtte die ook, met het gevolg, dat de helft van zijn artikel over de opzienbarende redding van het verdwenen meisje gewijd was aan den redder, wiens naam hij niet noemde. Dit artikel, laten we het meteen verklappen, knipte Anna Barends dien avond uit de krant en als het niet verloren geraakt is, heeft ze het nog in haar poëzie-album.
Een anderen krantenman ging het heel wat minder naar den zin. Dat was Andries Vierhouten, die op zijn bureau overvallen werd door een aanvankelijk allerliefste, weldra echter vertoornde Thea Zwart, die te loyaal was, om haar vriend iets van haar toorn te verbloemen.
‘Een hemeltergend schandaal is het,’ mopperde ze, ‘dat ik heb zien aankomen en dat mij hierheen
| |
| |
heeft gebracht. Zoo zullen ze er natuurlijk allemaal over schrijven. Eerst sensatie over de ontvoering, nu sensatie over de terugkomst. En de schurken, die de ontvoering pleegden, mogen in het vergeetboekje raken, omdat zij minder sensatie leveren dan de ridder in de auto. Ik geef je de verzekering, dat ik er geen genoegen mee neem, nou weet je het. Laat dat kind met rust, dat heeft waarachtig al pret genoeg gehad. Richt je schijnwerpers op de onvindbare bandieten, laat het heele Nederlandsche volk niet anders doen, dan eischen dat die heeren worden opgespoord en gegrepen en gestraft. O dacht je dat? Dacht je dat ik enkel wraakzuchtig ben, omdat ze me bij den neus hebben genomen? Niks hoor, vadertje. Ik wil alleen, dat ze me niet heelemaal alleen achter die kerels aan laten jagen, terwijl ze later, als ik bof, toch met een groot deel van de eer gaan strijken.’
‘Maar waarom maak je je nou zoo dik, Thealief,’ sputterde Andries kalmeerend. ‘Het kind is terecht en daar was dat fraaie artikel om begonnen, is het niet?’
‘Dat nam je op, omdat je er je klanten mee wist te plezieren, advertentie-jager. Daarom ook wil je nou jezelf wijsmaken, aan de veredeling van het publiek te arbeiden, door die schavuiten in den doofpot te stoppen. Spreek geen kwaad, zie geen kwaad, enzoovoort. En daarbij ben je een godvergeten ezel, want die sensatie van jou over dien edelen redder, die komt in elke krant, terwijl je precies zoo goed of misschien nog wel meer sen- | |
| |
satie kunt maken, door de misdaad in het oog te houden. Hoe zit het, heb je gezellige lui voor vanavond bij elkaar gezocht?’
‘Daan in 't Zand met Lilly, zijn meisje van dit oogenblik, Joop, je weet wel, die illustrator en Katrien, de danseres zonder emplooi, maar geestig en welopgevoed. Dirk en Gerard met wie ze mee willen brengen, dat zijn er acht en wij saampjes is tien. Ik wist natuurlijk niet, dat je zou trakteeren om een strop; ik verwachtte, dat je succes hebben zou en vond daarom tien luitjes wel gepermitteerd.’
‘Kon beroerder, kan gezellig zijn. Ik heb Gerard en Katrien een tijd niet gezien. Ik had ook gedacht, eerlijk gezegd, dat het een examenfuifje worden kon. Nou, je kan wel examenfuifjes maken als je gedropen ben ook. Alleen is het dan ellendig, als je beste vrienden je uitlachen om je lage cijfers, Drieske.’
‘Je hèbt gelijk,’ draaide hij bij.
‘Ook al eens gezakt?’ spotte ze.
‘Ik bedoel natuurlijk met die sensatie, sufferd,’ verduidelijkte hij.
‘Oooo,’ rekte ze heel verbaasd. ‘Nou, dan kan ik me rustig gaan verkleeden. Tot zoo, biograaf.’
Natuurlijk kreeg ze haar zin; kreeg ze altijd. Zou ze ook krijgen ten opzichte van Anna's ontvoerders? Dat zou de tijd moeten leeren, maar zeker was voorloopig, dat zij de partij met den danseur en den ongeschoren eenzame nog niet opgaf.
Dien avond ploften de kranten, door over hun
| |
| |
artikelen voldane journalisten geband, in de bus op Ochterveldstraat 317. Anna zou geen achttien jaar geweest zijn, indien ze ze niet alle eens had doorgekeken. Ze vond daarbij onder anderen het artikel dat ze uitknipte omdat daarin haar redder min of meer uitvoerig geschilderd werd; ze vond ook een nijdasserig artikel over de nederlaag van de politie en de gemakkelijk te misleiden publieke opinie, die de bedrijvers van de ontvoering weldra vergeten zou zijn, indien de pers hen niet als blijvende bedreiging voor de samenleving bleef signaleeren. Dank zij een te zwakke verdooving en het toeval, dat een voorbijganger op het juiste moment het alarm van de ontvoerde hoorde, was Anna Barends thans in vrijheid, maar vrijwaarde deze tegenslag van de bedrijvers ook tegen een herhaling van hun daad? De schrijver hoopte en vertrouwde, dat degenen, die de achtervolging van de ontvoerders op zich genomen hadden, het hierbij niet zouden laten.
|
|