| |
| |
| |
Hoofdstuk XV
Een gil brengt redding
Indien Thea niet zooveel zorg aan haar wagentje zou hebben besteed nadat ze den gesleepten two-seater het zandpad had zien inslaan, indien ze niet de voorzorg had getroffen, haar kap op te trekken zoodat ze het portier behoorlijk kon sluiten, indien ze daarna niet zóó voorzichtig en dus langzaam dat pad gevolgd had, dat ze pas bij het huis aankwam, toen Ferdinand en Betty daar goed en wel in waren verdwenen, dan zou ze bij de ontvangst, die het tweetal door den boeventronie bereid werd, reeds hebben vernomen, dat de Buick voor een gewichtige onderneming moest worden gekeerd. Indien ze niet rond het huis had geslopen om ergens te zoeken naar een entree, maar rustig bij den ingang de komende dingen had afgewacht, zou ze er getuige van zijn geweest, dat niet alleen het tweetal er in plaats nam en wellicht zou ze in dat geval hebben kunnen voorkomen, dat Ferdinand haar wagentje buiten gebruik stelde, zoodat ze niet slechts het nakijken van het roode achterlichtje zou hebben gehad.
Terwijl zij verdiept was in het geruischloos uitsnijden van een stuk ruit uit de keukendeur, dat
| |
| |
haar per saldo toch niets hielp, werd de voordeur geopend en kwamen Betty en Ferdinand, met tusschen zich in het verdwenen meisje, voorzichtig naar buiten. Vlak achter hen slofte de bewaker.
‘Morphine doet wonderen,’ grijnsde hij, ‘ik heb al dien tijd dat jullie weg waren geen last met 'r gehad, maar het begint langzamerhand toch uit te werken. Ze loopt tenminste.’
Het meisje zelf hoorde deze woorden als op de grens tusschen waken en slapen. Ze onderging den steun van die menschen, die ze wist te verafschuwen, als een onafwendbare kwelling. Vaag was ze zich bewust, dat ze nu de kans moest zien te benutten, om te ontsnappen, doch ze kon zich nog niet loswerken uit de loomheid, die haar lichaam en geest dwong tot gehoorzamen aan den wil, die haar van buiten werd opgelegd.
‘Dat hebben we mooi uitgekiend,’ ging de bewaker voort. ‘Nou zal ze aan de grens net nog niet genoeg bij d'r positieven zijn om de boel in de war te schoppen en omdat ze toch ook niet heelemaal buiten westen ligt, denken de douanen natuurlijk, dat ze een beetje in de lorum is. Moet je net hebben.’
‘Als ze kapsies maakt, zet ik ze onder de chloroform,’ zei Betty.
‘Dat zal je wel uit je hoofd laten.’ De bewaker zou er bijna werkelijk kwaad om worden. ‘Daar zou je nooit de grens mee over komen, ezel. Die maakt geen kapsies en anders zet je ze een kanon
| |
| |
tusschen de ribben, als je maar niet schiet, want ze moet heel blijven, dat is conditie.’
Ferdinand en Betty hadden het meisje achter in den Buick geïnstalleerd, Betty had naast haar plaats genomen, Ferdinand kroop achter het stuur, bracht den wagen in beweging. Nog niet klaar met zijn waarschuwing, stapte de bewaker op de treeplank, boog zich door het portierraampje naar binnen en ging voort: ‘Daar zorg je voor, dat ze in conditie blijft. Jullie hebben je tractement nou binnen, maar ik heb al mijn spaarduitjes in deze onderneming gestoken en moet de eerste cent nog terug zien. Je neemt den rechten weg, Rotterdam - Dordrecht; je rijdt niet te hard, om geen last met de politie te krijgen, maar zoo vlug mogelijk en aan één stuk door.’
‘En als er wat gebeurt?’ vroeg Betty.
‘Er hoeft niks te gebeuren, wanneer je het voorzichtig aan doet. In elk geval, aan een dooie Anna hebben we niemendal, als je dat maar weet.’
De auto was halverwege het zandpad op gehobbeld, de man van de treeplank sprong op den grond, sukkelde terug naar het huis, schrok zich bijna een beroerte toen opeens een gedaante naast hem opsprong en de auto nazette, maar was dadelijk weer de oude, omdat hij nu immers volstrekt niets strafbaars meer deed.
Toen de Buick langzaam den weg opdraaide, zag Ferdinand het auto'tje van Thea Zwart staan. Hij bespeurde onraad, sneed inderhaast de vier banden
| |
| |
door en maakte daarna, dat hij met zijn wagen weg kwam.
Aanvankelijk ging alles goed; achterin den wagen zat Betty naast de half verdoofde Anna, wier hoofd schudde op den veerenden cadans van de auto. Ferdinand kon in zijn spiegeltje dat dommelende hoofd zien, wanneer het door een tegenligger op den weg even verlicht werd. Evenals de ontvoering nu ruim twee weken geleden, leek het een karweitje van niets te zullen worden, te lichter door het tweetal opgenomen, daar ze er reeds voor betaald waren.
‘Als er wat zou gebeuren,’ begon Ferdinand op een toon, die gebeurtenissen uitsloot doch het zekere voor het onzekere nam, ‘àls er wat zou gebeuren, Betty, probeeren we natuurlijk of we er ons uit kunnen redden mèt die meid. Maar gaat dat niet, dan samen, wij samen.’
‘Lou,’ antwoordde Betty grof. ‘Mijn centen zitten in mijn koffer bij de ouwe. Daar zie ik geen halve cent van terug, als hij bot vangt.’
‘Die haal ik dan wel op voordat hij weet, dat er iets niet in den haak is. Ik ben niet van plan, veel te wagen nou ik er niets meer bij te winnen heb. Maar er hoeft niets te gebeuren. Als die meid zoo in den dommel blijft tot aan de grens, dan is er geen vuiltje aan de lucht.’
‘Die pit nog wel een tijdje door,’ voorspelde Betty. ‘Dus jij haalt mijn koffer op als het misloopt?’
‘Beloof ik je, linea recta.’
| |
| |
‘Waar is de Lange Lijzenstraat ergens in Antwerpen?’ vroeg ze, als zat de reis er reeds bijna op.
‘Zullen we wel vinden. Als we die meid daar hebben afgeleverd, zullen we ook nog wel ergens een keet open vinden, om ons zelf te fuiven.’
Lange Lijzenstraat, Lange Lijzenstraat. Gekke naam, idiote naam, hobbelde op de veering van de auto door Anna Barends' hoofd. Daar word ik dus afgeleverd? Als een boodschap, als een bestelling. Dan kom ik niet meer weg ook, dan ben ik heelemaal overgeleverd aan die menschen en ik moet zien weg te komen, ik moet dus zien weg te komen voor dien tijd. Ja ja, dat moet ik zien te doen. Als ik maar niet zoo slaperig was. Ze hebben me wat ingegeven.
Het drong, doch slechts vaag, tot haar bewustzijn door, dat ze den Schiedamschenweg over reden, dat ze in Rotterdam waren. Van hier naar huis kon ze den weg wel droomen: rechtuit den Nieuwen Binnenweg af. Het leek een kleinigheid, aanstonds de Ochterveldstraat in te slaan en voor haar eigen huis uit te stappen, maar ze had niets te vertellen over den chauffeur, wiens vierkante rug een gevangenismuurtje voor haar was. Het was al laat en stil op de straat, doch als ze nu lawaai zou maken, als ze nu eens heel erg hard gillen zou? Evenals in een droom wilde ze gillen, doch er kwam geen geluid over haar lippen, ook al precies als in een droom. Ze verbeeldde zich, dat ze tegenspartelde, dat ze zich uit een greep trachtte te bevrijden, maar er was geen greep en ze lag willoos
| |
| |
achterover gezakt op de bank. En toch had ze verstaan, wat die kerel uit dat huis en de man en de vrouw in de auto gezegd hadden: dat haar niets mocht overkomen, dat ze niet erger verdoofd mocht worden, dat ze moest worden afgeleverd in de Lange Lijzenstraat in Antwerpen. Die paar dingen griften zich in haar geheugen, daar ze in haar doezel alleen dit als werkelijk reëel erkende. Lange Lijzenstraat, Antwerpen, Lange Lijzenstraat.
Ze waren de Ochterveldstraat al voorbij, zonder dat Anna een poging tot ontsnappen had kunnen doen. De auto ging den Westersingel over, dan de Witte de Withstraat door. Richting Maasbrug, naar Dordrecht, naar Antwerpen, naar de onherroepelijke ontvoering. Ferdinand reed met een regelmatigen gang, een slaperig makenden gang, die, wonderlijk genoeg, op Anna Barends een tegenovergestelde uitwerking had. Want al deed ze geen gewelddadige poging om den wagen te verlaten, haar gedachten begonnen zich aaneen te schakelen tot een aan voorzichtigheid gepaarde logica, zooals alleen, en dan nog slechts kort, gekend wordt door wie zich met een enkele handeling uit een groot gevaar bevrijden moet. Ze was machteloos, dus moest ze slim zijn. Alleen roepen, lawaai maken kon haar redding brengen, doch ze mocht niet roepen voordat ze zeker wist, gehoord te zullen worden. Niet naar een voorbijganger, dien de auto immers in enkele seconden ver achter zich zou laten. Misschien op een kruispunt, wanneer de
| |
| |
chauffeur even zou moeten stilhouden, wellicht bij een verkeersagent? Of naar een auto, die even vlak voor of vlak achter hen in dezelfde richting zou gaan? Zoolang zij nog niet precies wist, wat ze doen zou, moest ze in elk geval blijven dommelen, Betty in de meening laten, dat ze haar bewustzijn nog niet had teruggevonden. Dit besluit kwam zoover tegemoet aan de haar nog steeds overheerschende neiging tot slapen, dat ze zich volstrekt niet hoefde in te spannen, Betty te doen gelooven in haar onmacht. Ze speelde niet eens een rol, ze dommelde werkelijk reeds weer. De korte inspanning van het zoeken naar redding had haar geest vermoeid en de verdooving een voorsprong gegeven. Zooals wanneer men inslaapt met een vaag plan voor den komenden dag en langs onnavolgbare wegen gedurende den slaap dat plan vast omlijnd gaat worden, zoodat men, ontwakend, zonder aarzeling weet wat en hoe iets gedaan worden moet, zoo ontstond tijdens den rit door nachtelijk Rotterdam uit Anna's zoeken naar een uitweg de vaste overtuiging, dat er slechts één mogelijkheid zou kunnen zijn: de hulp inroepen van een automobilist, die achter hun auto zou komen rijden om te kunnen passeeren.
Indien de naast haar gezeten Betty er iets van zou hebben geweten, zou ze elk uit de verte naderend autolicht als een bedreiging hebben gezien. Ze wist er echter niets van en er waren ook geen autolichten, behalve dan van wagens, die hen passeerden in tegenovergestelde richting. En die
| |
| |
suisden in razende vaart voorbij. Als verbinding tusschen Noord en Zuid liet de Dordtschestraatweg nog heel wat te wenschen over. Smal en slecht geplaveid, daarbij vol bochten. Doch overdreven behoefde Ferdinand zich niet te haasten en dus was hem dezen avond de kronkelige weg zoo goed als elke andere.
‘Een knap uurtje nog,’ zei hij, ‘dan zitten we in België. Binnen de twee uur kunnen we onszelf trakteeren.’
‘Ik zou maar geen hei roepen, voor we over de brug zijn,’ antwoordde Betty, om tegenslag te bezweren. Het ging prachtig en zou ook wel zoo blijven gaan, maar juichen mocht je daarom nog niet, voordat je gewonnen had. Ze keek beurtelings langs Ferdinand heen door de voorruit en naar haar gevangene, die dommelig in de donkerte staarde. Bij de grens zou ze het meisje eerst bang maken met een revolver, opdat ze geen heibel maken zou tegen de douanen, wanneer die de passen controleerden. De kans bestond, dat ze het hen om die pas van Anna Barends lastig zouden maken, maar de verdwijning van het meisje was nu reeds meer dan twee weken oud; een grensbeambte, 's nachts eerder nog dan overdag, zou waarschijnlijk niet direct aan verband denken en dan had Ferdinand er reeds weer gang achter gezet. Om de contrôle gewoner te laten lijken, stopte Betty de pas van Anna in den mantelzak van het nog dommelige meisje. Wanneer die getoond moest worden, zou ze wel wat tegen haar
| |
| |
buurvrouw zeggen en als op verzoek van háár het paspoort aan den beambte overreiken.
Anna voelde de pas in haar zak; het gaf de rit voor haar, zoo mogelijk, een nog doodelijker ernst.
Op hetzelfde oogenblik wist ze, dat haar kans gekomen was. Door de achterruit boorde zich, zwak en nog niet hinderlijk, het licht van een koplamp. Van een auto dus, die sneller reed dan de hunne, op hen won, hen zou inhalen. De smalle weg maakte voorzichtigheid bij inhalen geboden en wanneer de komende slechts éven achter hen bleef voordat hij de zwenking naar links maakte, zou ze het doen, zou ze het er op wagen te roepen, te schreeuwen, te worstelen met die Betty als het moest.
Ze waren Rijsoord voorbij; wie op dit weggedeelte in de richting van Dordrecht reed, zou vooreerst geen zijweg kunnen inslaan. Ferdinand voerde den gang niet op, vertraagde dien evenmin; wanneer de auto hen zou hebben ingehaald, zou hij hem rustig laten passeeren, begreep Anna, die zichzelf met alle macht ontworstelde aan de telkens weer toesluipende bedwelming.
‘Een wagen achter ons,’ zei Betty.
‘Laat maar komen,’ antwoordde Ferdinand.
Geen van beiden vermoedden ze dus, dat ze iets in haar schild voerde, dacht de gevangene.
Het gebeurde, zooals ze gehoopt had: voordat de auto de zwenking naar links maakte om te kunnen inhalen, bleef hij even in slechts langzaam inloopende vaart achter hen. Op dat oogenblik
| |
| |
sprong Anna Barends op, draaide verwoed aan den greep van het portierraampje, riep om hulp, duwde Betty, die haar trachtte terug te trekken, van zich en sloeg doldriftig naar Ferdinand, ofschoon deze, door het totaal onverwachte aan het slingeren geraakt, zijn aandacht dwong naar het stuur, om den wagen weer geheel in zijn macht te krijgen, waarbij hij tevens met kracht de gaspedaal indrukte, zoodat kreunend de Buick zichzelf voorwaarts sleurde. Anna riep, Betty rukte haar van het portierraampje weg. Beter een worsteling in den wagen, dan dat alarmeerend gegil.
‘Stoppen,’ commandeerde Betty, ‘we moeten dat mirakel de baas worden. Zoo komen we bij Zwijndrecht nooit met de pont over. Er zit niet anders op, chloroform. Stoppen, ze is razend gewoonweg.’
‘Dan krijgen we die kerel op ons dak,’ schreeuwde Ferdinand boven den kreunenden motor uit. ‘Hij probeert ons in te halen, kijk maar. In Zwijndrecht moeten we hem kwijt zien te raken en dan zullen we dat meisje haar portie geven voordat we de pont op gaan. Had beter uit je doppen gekeken, Betty. Die meid is wakkerder dan jij.’
Door de plotselinge versnelling van zijn vaart, had hij de auto achter zich een eind van zich verwijderd. Anna's geschreeuw zou tot dien rijder niet meer doordringen. Doch de afstand bleef niet zoo, kortte opnieuw in. De bestuurder had het hulpgeroep blijkbaar gehoord en zette een achtervolging
| |
| |
in. Dat hij over een krachtigen wagen beschikte, bleek wel uit zijn geleidelijk winnen, ook al drukte Ferdinand de gaspedaal tot op den vloer.
‘Dat zal in Zwijndrecht niet gemakkelijk gaan,’ schreeuwde de bestuurder. ‘Die snuiter wil ons inhalen, die zal ons nazetten als we een zijweg nemen. Schiet zijn banden kapot, dat is het eenige, wat er op zit.’
‘Als jij dan eerst die meid in bedwang houdt,’ antwoordde Betty. ‘Zoo kan ik immers niet schieten. En je zou niets meer wagen, heb je gezegd.’
‘Maar je kan toch ook niet, omdat die meid een gil geeft....’
Hij keek achterom en zag het hopelooze van zijn poging, sneller te rijden dan zijn achtervolger. Het verblindende licht van een paar geweldige koplampen scheen door de achterruit, dwars door de auto heen, over de worstelende vrouwen, weerkaatste verblindend in de voorruit, zoodat Ferdinand welhaast geen uitzicht meer had en de Buick gevaarlijk begon te slingeren. Opeens echter verdween dat felle licht, om langs den Buick zijwaarts te glijden, naar links. De achtervolger hield uiterst links van den smallen weg en claxoneerde oorverdoovend, terwijl hij inhaalde. Onwillekeurig remde Ferdinand. Zou het mogelijk zijn, dat de ander niets van het geschreeuw gehoord had en aanstonds vrijwillig zou verdwijnen richting Dordrecht? Het had er even, heel even, den schijn van.
| |
| |
Maar reeds hield ook de andere zijn gang in; het roode achterlichtje werd onzichtbaar. Daarvoor in de plaats viel een korte lichtbundel tegen de boomen rechts van den weg. De wagen was dus dwars gezet en Ferdinand het passeeren onmogelijk gemaakt.
Een krakende vloek vergezelde het krachtiger remmen, waarmee Ferdinand zijn Buick eveneens tot stilstand bracht. ‘Dat zal hem opbreken,’ gromde hij. ‘En háár ook. Is die kerel hardstikke gek?’
‘Je zou niets wagen,’ waarschuwde Betty. ‘We hebben ons tegen pech gedekt, jô.’
‘Ik schiet hem voor zijn raap, als ie hierheen komt.’
‘En dan voor moord gegrepen worden?’ In haar vrees voor erger, had Betty het meisje losgelaten en zich geheel tot Ferdinand gewend, wiens arm ze greep op het oogenblik, dat hij zijn revolver wilde te voorschijn brengen. Ze bemerkten beiden te laat, dat de gevangene het portier losgekregen en geopend had, nu op straat sprong en luid roepend naar de dwars over den weg geplaatsten auto begon te loopen.
‘Je heb gelijk, dat was risico voor den ouwe,’ gromde Ferdinand. ‘Stap als de bliksem in. Voordat ze ons kunnen volgen, moeten we in Rijsoord zijn, ergens op een zijweg. Stommeling, die ouwe. Laat ons rijden met een Buick en vergeet, dat een
| |
| |
Mercedes ook nog wel vooruit komt. Mij ziet ie niet terug, die ouwe.’
‘En mijn koffer dan?’ Betty had zich reeds naast de bestuurdersplaats geïnstalleerd, nadat ze een oogenblik verbijsterd op den straatweg had gestaan. ‘Jij zou hem halen, heb je beloofd. Al mijn geld zit er in.’
‘Klets niet, meid, dan haal ik hem, nou direct, voordat de ouwe weten kan dat die meid aan de haal is. Een Mercedes! Rijke goozer, die gast. Zou misschien te begappen zijn?’
‘Met die meid er bij en daar nòg een wagen?’
Inderdaad, in de verte werden opnieuw autolichten zichtbaar. Een onderneming tegen den beschermer van de ontvluchte zou heel riskant zijn en al was het een hard gelag, op het laatste oogenblik de onderneming te verliezen, zoo gek om er hun hachje voor te wagen waren Ferdinand en Betty niet.
‘Zou dat háár werk zijn?’ vroeg Ferdinand, toen hij zijn wagen gekeerd en op gang gebracht had. ‘Dat karretje stond op apegapen, toen we de banden hadden doorgesneden, maar wie weet heeft ze juist daardoor niet een Mercedes opgesnord. Als dat waar is, laat ik het niet op me zitten. Dan heb ik met juffrouw Zwart het laatste woordje nog niet gesproken.’
‘Als dat waar is, lees je het morgen in de eerste de beste krant, want die slang weet reclame voor zichzelf te maken,’ hoonde Betty. ‘Ik weet wel, wat ik doe, als ik mijn centen weer heb.’
| |
| |
Hij vroeg haar niet, wat dat zijn zou; hij reed zoo snel hij kon richting Rotterdam, keek van tijd tot tijd eens achterom. Maar er volgde geen auto, die hen inhaalde.
|
|