| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII
Huiszoeking
Thea had de neiging, eens flink te stampvoeten en ze had daartoe aanleiding genoeg, want het doorsnijden van haar autobanden belette haar niet alleen, een achtervolging in te stellen, het verried ook, dat de tegenpartij tegen haar aanwezigheid gewaarschuwd was. Maar stampvoeten, al kan het soms een benard gevoel opluchting geven, helpt niet voorwaarts, dus deed Thea het niet. Hier was zij verslagen, elders echter stond zij in het voordeel. Ze had zich immers den toegang tot het huis vrij gehouden en kon een onderzoek instellen naar de bewoners, daarbij misschien een aanduiding vinden van de plaats, waarheen men Anna Barends had vervoerd. Wanneer het meisje niet pas zeer kort geleden zou zijn weggeleid, zou de kamer, die Thea zooeven vluchtig gezien had, wel weer op orde zijn gebracht en zeker het verradelijke taschje met de initialen niet zoo in het oog vallend op den divan hebben gelegen. Ze was zich zeer wel bewust van het gevaar, waarin ze verkeeren zou, indien men haar in het huis aantrof. De omgeving leende er zich toe, iemand twee weken en langer gevangen te houden, maar ook om iemand ongezien voor
| |
| |
altijd uit den weg te ruimen. In los zand is per saldo gemakkelijk en vlug een graf te graven. Thea ademde de stilte in. Een prachtige plek voor je laatste rust, dacht ze. Maar ik hoop er nog geen gebruik van te maken.
Ze ging te werk met groote omzichtigheid. Aangezien ze den naar huis terugkeerenden man op het zandpad gepasseerd was, leek het verre van onwaarschijnlijk, dat hij het einde van dat pad een poosje bewaken, althans in het oog houden zou. Ze verkoos dus een klimpartij over de duinhelling in de richting van de duinpan, waarin het huis lag, opdat ze op veiligen afstand reeds zou kunnen zien, of het licht nog naar buiten scheen en de buitendeur dus nog openstond. Ze zou dan tevens op een afstand de omtrekkende beweging kunnen maken, die haar zoo dicht mogelijk bij de keukendeur zou moeten brengen.
De duisternis maakte het haar niet gemakkelijk, haar richting voortdurend te bepalen. Het stemde haar dan ook voldaan en een beetje trotsch, dat ze desondanks ongeveer tegenover den voorgevel terecht kwam, wat ze niet aan lichtschijnsel in den gevel, doch aan de aanwezigheid van het Chevroletje vaststelde. Het lichtschijnsel was weg. Ofwel de man had de deur gesloten, ofwel hij had het licht uitgeblazen, zichzelf verschanst in duisternis, vanwaar hij haar te gemakkelijker moest kunnen overrompelen.
Ze sloop voorwaarts over den kam van den lagen heuvel, rond het open terrein, waarop in het mid- | |
| |
den het verduisterde huis stond. Pas toen ze in enkele seconden bij de loods zou kunnen komen, aanvaardde ze de snelle afdaling. Ze onderbrak haar vaart niet bij de loods, ofschoon deze haar naaste doel was geweest. Ze rende voort naar het huis, tegen welks zijmuur, even voorbij de keukendeur, zij dekking in den rug zocht. Kwam het tot een gevecht met een enkelen tegenstander, dan gaf ze zichzelf aldus een onbescheiden groote kans tot winnen. Ze wachtte eenige minuten. Tot een gevecht scheen het echter niet, althans nog niet, te zullen komen, want het bleef volkomen stil. Het kon zijn, realiseerde Thea zich gedurende dit wachten, dat niet die man, doch Ferdinand haar auto buiten werking had gesteld, dat die man er niets van wist, doch vóórdat hij den straatweg had bereikt naar huis terugkeerde. Dan moest hij van haar verschijning op het zandpad geschrokken zijn, doch kon overigens in de meening verkeeren, dat zij het tweetal op een of andere manier achterna zat, dus niet bij hem op bezoek zou komen. Met deze overweging bracht Thea evenwicht tusschen de kans op direct dreigend gevaar en de kans op volstrekte afwezigheid van eenige dreiging. Ze zag daardoor het avontuur, waarin de kapotte banden haar gewikkeld hadden, objectiever en tastte naar de deur, die zich met een lichten druk op de klink liet openen. Binnen was het absoluut duister, schoorvoetend overschreed ze den drempel, waarna ze de deur weer sloot.
Ze luisterde.
| |
| |
Zelfs niet het tikken van een klok verbrak de stilte. De geblindeerde vensters, die haar aanvankelijk hadden tegengewerkt, waren thans in haar voordeel, want zonder zich te verraden kon ze althans hier even het licht van haar kleine lantaarn in een cirkel rond zich heen trekken. Ze was alleen. Oké, dacht ze, ik heb tenminste gescoord tot één-één. Het zou me erg verwonderen, indien het bij deze puntentelling bleef.
Ondanks de snelheid, waarmee ze zooeven via de keuken het huis had verlaten, had ze den weg, waarlangs ze de kamer met het taschje weer zou kunnen bereiken, goed in zich opgenomen. Ze verloor geen tijd met overweging van een plan, ze knipte het licht van haar lantaarn uit en ging naar de gang, waar ze de trap wist. Ook daar was het volkomen donker. Op den tast, voetje voor voetje, bereikte ze de trap, die ze begon te beklimmen, de teenen in de hoeken der treden, opdat deze niet zouden kraken. Weldra zag ze, als toen ze den eersten keer naar boven ging, het lichtschijnsel uit de kamer op de bovenverdieping. Twéé-één, dacht ze. Want in elk geval kon zij zich nu gemakkelijk vergewissen of de kamer leeg was.
Waar de man, dien zij op de treeplank van den Buick gezien had, ook was heengegaan, in elk geval niet naar het vertrek, waar kort geleden Anna Barends moest hebben vertoefd, want daar was alles nog juist zoo, als Thea het vluchtig in zich had opgenomen. Op den divan, hiervan overtuigde zij zich het eerst, lag nog het taschje met de
| |
| |
initialen. Ze nam het op en liet het in den binnenzak glijden, dien ze in haar mantel had laten maken.
Het onderzoek van de kamer was spoedig en met teleurstellend resultaat verricht. Sporen te over waren er, dat hier een meisje voor langeren tijd had gelogeerd, doch geen enkel spoor, waardoor richting gegeven werd voor de naaste toekomst. Nog steeds bleef het stil in huis: een uitnoodiging als het ware, om het onderzoek ook over het verdere gedeelte er van uit te strekken. Wat Thea ook zonder uitnoodiging wel zou hebben gedaan. Voor zoover ze op het bovenportaal had kunnen zien, waren er op deze verdieping nog drie kamers. Indien dat de slaapkamers waren van Ferdinand, Betty en dien achtergebleven man, speelde ze haar wedstrijd voor den wind. Als die achtergeblevene tenminste niet naar bed was gegaan, want dan zou ze omtrent hem niet veel te weten komen en, mocht ze zijn kamer als de eerste treffen, ook over de anderen niet veel meer kunnen uitvisschen. Met aarzelen kwam ze echter in geen geval verder, dus ging ze resoluut, ofschoon onhoorbaar, de kamer van Anna Barends uit en opende ze de deur, die ze op het portaal het eerst bereikte. Een oogenblik wachtte ze af; toen het stil bleef, trad ze binnen, sloot de deur en maakte op hetzelfde oogenblik licht met haar lantaarn.
Dit moest het domein zijn van Ferdinand. Over een kalen, houten stoel hing de smoking, waarvan ze de zachtheid der stof in den tango Secrets
| |
| |
d'amour had aangevoeld. Veel personeel scheen er niet te zijn, want het was een onordelijke boel. Een bed lag met opgeslagen dek, zooals wanneer iemand er pas is uitgekomen. De smoking hing netjes, doch op andere stoelen lagen kleedingstukken inderhaast neergeworpen. Onder het ledikant puilde een koffer open. Op de waschtafel stonden fleschjes brilliantine, parfum, haarwater; er lag een zilveren kam en borstel. Maar de waschbak stond vol vuil water, ofschoon hij verbonden was aan een afvoerbuis naar buiten. Een kan met pompwater stond er naast, een gillettemes lag onafgespoeld bij een stukje toiletzeep. Een beetje een dandy was Ferdinand blijkbaar, en een heeleboel onverschillig voor wat niet zijn uiterlijk betrof.
Het was Thea echter niet te doen om een karakterschets van haar goeden kennis; ze wilde gegevens over wat hij nog ànders was dan een zekere Ferdinand met een gefingeerden naam. Op het gevaar af, dat het schuiven over den vloer tot in de kamer beneden zou doordringen, trok ze den koffer van onder het ledikant te voorschijn. Indien ze geen sporen van haar onderzoek wilde achterlaten, behoefde ze hier althans niet bijzonder voorzichtig te zijn, want zulk een wanorde kon onmogelijk worden overtroffen. Met een vies handje trok ze vuile sokken, een verkreukeld overhemd, een propje dassen en een pluizig zwempak uit wat op het eerste gezicht een knoedel ongerechtigheid leek. Een heel duur fototoestel met kunstlicht-apparaat lag naast een waardeloos detectiveroman- | |
| |
netje. In een oud sigarenkistje zag ze garen en band en vrijgezellenknoopen, een verroest zakmes en een schaar zonder punten. Haar handen woelden sneller in den kofferrommel, ze vergat haar vingertoppen alleen te gebruiken, lette niet meer op wat zoo viezig geschenen had. Een onverschillige kerel mocht hij zijn, die Ferdinand, onvoorzichtig was hij in geen enkel opzicht. Zijn koffer bevatte niets, waaruit zijn identiteit kon worden vastgesteld. Ze wierp er alles weer in, schoof het openpuilende ding onder het ledikant.
De zakken van de slingerende kleedingstukken schenen aanvankelijk al niet veel meer op te leveren. Een sigarenknipper, een kartonnetje lucifers, het contactsleuteltje van een auto, zeker van het two-seatertje. Uit den borstzak van een grijs colbertje kwam echter een couvert voor den dag, ledig, met op de keerzijde een optelling van verschillende hooge bedragen. Een Londensch kleermaker was de afzender geweest; de geadresseerde een zekere Herbert G. Verhulst, hotel Metropolitan te Londen.
Het stond hiermee nog in geenen deele vast, dat Ferdinand eigenlijk Herbert heette, doch omdat Thea verder niets vond, hield ze het daar voorloopig maar op. Ze keek nog eens rond, of ze haar bezoek niet verraden had, opende voorzichtig de deur en begaf zich naar de derde kamer op de bovenverdieping. Ze had nauwelijks haar lantaarn aangeknipt, of ze zag, dat deze kamer niet gebruikt werd. Er stond een ledikant met opgemaakt bed, doch overigens ook niets, zelfs geen stoel. Daar had
| |
| |
Herbert zeker beslag op gelegd, om hem als kapstok te gebruiken. Thea ging naar het vierde vertrek.
Een kamer, ongeveer gelijk aan die van Ferdinand-Herbert, alleen netter. Van een vrouw. Van Betty, die op de Weteringschans had willen wonen. Zou ze dat expres gezegd hebben bij wijze van Mascotte? Want in het Huis van Bewaring zou ze stellig op haar plaats zijn.
Ook hier: koffer onder het ledikant. Doch gesloten, zij het ook niet, zooals Thea even controleerde, op slot. Een keurig schoone waschbak, toiletartikelen, crême, odeur, een haarnetje voor den nacht. Op tafel een juweelenkistje zonder juweelen, doch met naaigerei. Aan de binnenzijde van de deur een paar kleerenhangers met jurken, aan het voeteneinde van het ledikant een hanger met kousen, waarvan de laddertjes voor een deel waren opgehaald. Slordig was ze niet en lui stellig evenmin. De kamer van een jonge vrouw, die in staat is haar eigen brood te verdienen. En zou zulk een jonge vrouw zoo resoluut zijn, dat ze alle paperassen verbrandde? Het loonde de moeite, een kijkje te nemen in den koffer, al zou Thea alles weer netjes op zijn plaats moeten brengen.
Een vrouw, die bij het heden leeft, is geen uitzondering; een vrouw, die het verleden radicaal van zich drijft, bestaat niet. Thea vond inderdaad in den koffer, in een daartoe aan den deksel gehecht vakje, papieren. Een liefdesbrief, zonder verraderlijken inhoud, gericht aan Madame E.G.
| |
| |
van den Beeke, Rue Antoine Bourdelle 29, Paris VIII; iets dergelijks, geadresseerd aan Mrs. E.G. van den Beeke, 124e str. 2563, New-York City. Een portretje van een jongen man met een krullenbol, pertinent niet Ferdinand-Herbert. Een damesportefeuilletje met een heel behoorlijk bedrag aan papieren geld, Nederlandsch en Amerikaansch half om half. Een krantenknipsel met onder den naam van over wien het ging een kruis, de simpele necrologie van een jong vliegenier. Misschien dien krullenbol?
Thea's vrijwillig gekozen beroep sloot geenszins piëteit uit, maar ze verloor geen oogenblik uit het gezicht, dat de aangebedene uit die brieven en van dat foto'tje, die zuinig op haar geld bleek te kunnen zijn, minstens medeplichtig aan bankroof en naar alle waarschijnlijkheid niet ontschuldig aan de ontvoering van een minderjarig meisje was. De gevoeligheid, die zich in deze kleine portefeuille schuil hield, nam ze met een tikje zout. Ze noteerde de beide adressen bij de optelling van Ferdinand-Herbert op de achterzijde van het kleermakers-couvert. Ze zou op beiden een informatie trekken. En ze den eerstvolgenden keer aanspreken met den vollen, thans gevonden naam. Wie weet, hoe verrast ze zouden opkijken. De paperassen waren in den koffer, doch niet verstopperig, bewaard. Het lag voor de hand, dat Betty, indien ze iets te verbergen had, het niet dáár zou doen. Eerder tusschen de netjes gevouwen kleeren in den koffer. Voorzichtig tastte Thea tusschen het lijfgoed, telkens
| |
| |
wanneer ze iets hard voelde daarbij toevend tot ze bepaald had, wat het voorwerp was.
Ze vond niets, waaruit de misdadige aanleg van de eigenares onomstootelijk bewezen zou kunnen worden. Volkomen onschuldig zag Betty's bezit er uit. Zelfs de beide brieven aan mevrouw E.G. van den Beeke. E. kon Elizabeth zijn. Dan zou Betty zelfs haar naam niet hebben veranderd? Het wees op absolute onschuld of op uiterst raffinement en daar Thea de jonge dame voldoende kende, besloot ze tot het laatste.
Ze bracht alles op orde, zooals ze het had aangetroffen. En ze belegde een krijgsraad met zichzelf. Zouden Ferdinand en Betty na volbrachte taak nog vannacht terugkomen? Ze had geen idee, hoe ver die taak hen van huis voerde, kon dus zelfs met het grootste voorbehoud op deze vraag geen antwoord geven. Zou de man van de treeplank zijn weggegaan of verbleef hij ergens in huis? Dat hij teruggekeerd was, bleek uit de gesloten huisdeur. Dat hij gebleven was werd waarschijnlijk door de afgelegenheid en de bewoonbaarheid van het huis. Dan hield hij zich echter wel heel erg stil! Dan moest hij trouwens een kamer hebben beneden en kon dus naar bed gegaan zijn. Uit wat Thea bij haar rit in den Dicky gehoord had, mocht ze concludeeren, dat dit de baas van het stel was. Dan moest ze bij hem toch aanwijzingen kunnen vinden omtrent de verrichtingen van het heele groepje. Ze mocht dus het huis niet verlaten, voordat ze ook beneden een onderzoek zou hebben ingesteld. Maar
| |
| |
dan diende ze zich tegen dien baas te beschermen, hem op een of andere manier, wanneer ze hem althans ontmoette, buiten gevecht te stellen.
Ze bevond zich in een bijzonder moeilijk parket. Ze had het gevoel, dat ze niets mocht overlaten aan het toeval, terwijl ze nochtans in het geheel geen maatregelen treffen, zelfs geen plannen maken kon. Ze wist, dat ze den sleutel tot het verdwenen meisje bijna gevonden had, maar tevens, dat die verloren zou gaan indien men haar, Thea, uit den weg ruimde. De vesting van overbodigheid hielp hier niet meer, want het was niemand bekend, waar zij zich op het oogenblik bevond. Niet alleen uit zelfbehoud, doch ook omdat anders de tegenpartij in alle opzichten overwinnen zou, moest ze over zichzelf waken. En tòch zat er niets anders op, dan dat ze het gevaar trotseerde van een onverwachte ontmoeting met den baas.
Ze ergerde zich over den schralen oogst van haar inspectie op de kamers van Ferdinand en Betty, die den hemel wist nu reeds waar zaten en nooit meer terugkwamen. Dat geld zou Betty zich door den baas kunnen laten nazenden. Ofschoon de eene bandiet den anderen in den regel niet verder vertrouwt, dan hij hem zien kan.
Ze verliet Betty's kamer en begon de trap af te dalen. Ze deed dit zeer langzaam, al haar aandacht gericht op wat beneden zou kunnen gebeuren. Met het licht van de geopende kamer achter zich, wist ze dat het onderscheppen daarvan op de trap haar reeds zou kunnen verraden, doch omdat alles dood- | |
| |
stil bleef kon ze de gedachte, alleen zichzelf te misleiden, verdrijven. Ze was nu trouwens alweer in het volkomen duister; de bocht van de trap hield het licht van boven tegen. Ze kende die trap niet voldoende, om haar in het donker geruischloos af te loopen zonder zich aan de leuning te steunen, kon zich dus niet het vasthouden zoowel van haar revolver als haar zaklantaarn veroorloven. Daar je met een schietwapen in de duisternis niet veel kunt doen, droeg ze in de vrije hand alleen haar lantaarn, een vinger tegen het knopje, zoodat ze oogenblikkelijk licht zou kunnen maken.
Ze bereikte den beganen grond in een stilte, die nog steeds op verlatenheid van het huis scheen te duiden. Ze kon nu niet verder meer zonder licht en drukte een seconde haar lantaarn aan, keek bliksemsnel het portaal rond. De buitendeur was gesloten en gegrendeld, zag ze. Dus dan kon de bewoner het huis ook niet verlaten hebben. Evenals op de bovenverdieping, kwamen ook hier vier deuren op het portaal uit. Eén daarvan voerde naar de keuken, waardoor Thea was binnengekomen. De drie anderen naar haar nog onbekend terrein.
Ze had haar licht reeds weer gedoofd, sloop op den tast van deur naar deur, luisterde aan de deurposten, doch hoorde volstrekt niets. Oók niet de ademhaling van een slaper. Zoo absoluut stil kan men slechts bewust en met een bepaald doel zijn, begreep ze. Als die man van de treeplank wel van haar aanwezigheid wist, waarom had hij haar dan ongestoord de bovenverdieping laten doorzoeken?
| |
| |
Als hij er niets van wist, waarom maakte hij dan geen enkel geluid? De voordeur was gegrendeld; hij zou dus moeten opendoen, wanneer de anderen terugkwamen. Wees dit er op, dat ze niet zouden terugkeeren?
Het had geen zin, een keuze tusschen de deuren te maken. Ze bepaalde zich dus tot die, waar ze thans voor stond. Ze draaide den knop om, ze hoorde het zelf niet eens, zoo zachtjes deed ze het. Ze lichtte de deur eenigszins omhoog, terwijl ze haar openduwde. Ook daarbij maakte ze niet het minste gerucht. Ze schoof zichzelf naar binnen, sloot behoedzaam de deur achter zich, maakte pas daarna licht met haar lantaarn en liet dit door het vertrek schijnen. Ze voltrok den cirkel van licht echter niet, want voordat ze zoover was, hield ze den bundel gericht op een bepaald punt. Op een man, achter de tafel gezeten, een beetje zijdelings onderuit gezakt, het hoofd op de linkerhand. Binnen zijn bereik op de tafel lag een groot, automatisch pistool.
|
|