| |
| |
| |
Hoofdstuk XII
De ledige kooi
In haar vesting van overbodigheid, zooals Thea het dien middag, toen Ferdinand zijn nieuwsgierigheid niet langer kon onderdrukken, per telefoon omschreef, voelde ze zich zoo veilig, dat ze thans nog geen assistentie meende te moeten inroepen, temeer daar ze nog niet zeker was, haar danseur terug te vinden of de verblijfplaats van Anna Barends te zullen ontdekken, al had ze Andries Vierhouten medegedeeld, dit wel te gelooven.
Een half uur voordat het begon te schemeren, liet ze haar kleinen auto voorrijden en begaf ze zich op weg naar de plaats, waar ze den vorigen nacht uit den Dicky was gekropen. Wanneer ze alleen in haar wagentje zat en dit met regelmatigen gang over de buitenwegen stuurde, zong het gezoem van den motor haar altijd weer een liedje van zelfvertrouwen en aanstaand succes en ook thans sterkte dit haar geloof, vanavond iets te zullen ontdekken aangaande de verdwijning van Anna Barends. Van tijd tot tijd hield ze haar gang in, om een sigaret op te steken. Zoo was het toch heel wat prettiger dan achterin onder den deksel; al zou ze ook een tweeden rit in die rijdende gevangenis
| |
| |
willen meemaken, indien ze daardoor de kans kreeg, Ferdinand en Betty te volgen. Hen te volgen, zooals ze nu zou moeten doen, was heel wat moeilijker, zij het ook minder riskant.
Nadat ze het boschje, waarin het tweetal den Chevrolet had in den steek gelaten, bereikt had, stelde ze allereerst vast, dat het two-seatertje er nog stond. Daarna parkeerde ze haar wagen een eindje den weg op, in de richting waaruit ze gekomen was. Ze verwachtte de anderen immers van ‘huis’. In den reeds gevorderden schemer liet ze haar lampen uit; ze zou aanstonds, als het tweetal kwam, immers ook zonder licht moeten rijden.
Ze had zeer terecht vermoed, dat ze tot volslagen duister zou moeten wachten. Voordat zij van huis ging, had ze de mogelijkheid overwogen, het two-seatertje een spoor te doen maken, doch ze begreep, dat Ferdinand op zijn hoede zou zijn, vertrouwde liever geheel op zichzelf. Ze wachtte op den weg bij het boschje, zag met voldoening, dat haar auto door de duisternis was opgenomen. Een zwaar betrokken lucht, die geen sterrenglans doorliet, die de maan totaal verduisterde, beschermde haar tegen een boom leunende gestalte, terwijl ze den weg afkeek naar waar ze de priemende lichten van een auto hoopte te zien. In beide richtingen passeerde, onder helsch lawaai, een autobus; verder was er geen verkeer en het zou ongeveer een uur duren, voordat de volgende bus hier voorbij ging. Hoe ver voor haar uit het eerste huis lag, wist Thea niet; achter haar, naar Loosduinen, was het een
| |
| |
dik kwartier loopen. Wanneer Ferdinand haar hier betrapte, zou het dus een verwoed gevecht kunnen geven. Vooreerst rekende ze daar nog niet op, ze rekende er op, dat niemand haar ontdekken zou en dus liet ze haar revolver in haar mantelzak, waar ze hem overigens voor het grijpen zou hebben indien er toch geweld zou worden gebruikt.
Het liep tegen negenen, toen ze eindelijk uit de richting Monster het licht van een auto met, naar ze uit het scheller worden van de koplampen afleidde, groote vaart zag aankomen. Voor alle zekerheid trok ze zich zoover terug op den weg, dat Ferdinand haar niet zou behoeven te passeeren, terwijl zij zelf toch zou kunnen zien, of hij en Betty weer samen kwamen en hoe ze met het two-seatertje aanwilden. Tenzij ook hij zijn lampen zou dooven, maar dan kon hij zelf ook geen hand voor oogen onderscheiden. Zoolang de auto nog niet dicht genoeg genaderd was om, indien hij bij het boschje tot stilstand moest komen, vaart te moeten inhouden, hield Thea zich voor, dat het natuurlijk een willekeurige voorbijganger kon zijn, doch haar voorbereiding op teleurstelling was overbodig: de auto hield inderdaad vaart in, zoo geleidelijk, dat het geluid van remmen niet te hooren was, stopte vlak voor het boschje. De koplampen werden gedoofd, bij de stadslichten in de spatborden kon Theo slechts vaag twee gestalten zien voorbijschuiven. Dat was haar genoeg, meer behoefde ze niet te zien. Langzaam liep ze terug naar haar eigen wagentje, waarvan ze den motor aansloeg, toen ze
| |
| |
den gekomen auto zag keeren. Het geluid van het overschakelen overstemde dat van haar starter. Ze zag het achterlichtje langzaam de duisternis indringen, even verdwijnen, alsof er iets voorschoof, dan het andere achterlichtje, dat van den two-seater, die op sleeptouw genomen was. Geluidloos schakelde ze in, gleed achter de beide wagens aan, tuurde naar dat kleine, roode stipje, dat ze niet uit het oog verliezen en ook niet te dicht naderbij komen mocht. Ze reden den weg naar Monster; indien Thea's schatting vannacht ongeveer juist was, zou Hoek van Holland het doel van den rit zijn. Mocht het mis loopen, dan zou ze daar een dagje kunnen rondneuzen en misschien iets vinden; wist ze Ferdinand en Betty ongezien op de hielen te blijven, dan hoefde ze niet te neuzen, dan werd ze als het ware aan het doel bezorgd.
In het open wagentje voelde Thea, al reed Ferdinand nu niet zoo onverantwoordelijk snel, de kou van avonden aan de zeestrook. Een zilte lucht, die haar kleeren doordrong. Ze mocht van geluk spreken, dat er zoo weinig verkeer was en in de kleine plaatsjes al iedereen te bed scheen te zijn; nu werd ze niet aangehouden om het rijden zonder licht.
In 's-Gravenzande sloeg de auto van Ferdinand, langzaam omdat hij het two-seatertje op sleeptouw had, rechts af, den straatweg op naar Hoek van Holland. De straatweg zonder zijwegen. Nu was elke twijfel opgeheven, want indien de Hoek niet hun doel was, zou deze weg een omweg be- | |
| |
teekenen. Thea voorzag een spoedig einde van den tocht en als om, mocht het avontuur in haar nadeel afloopen, althans voordien nog iets van het leven genoten te hebben, stak ze een sigaret op; het gevaar, dat de achtervolgden dit zouden zien achtte ze weliswaar niet uitgesloten, doch zeer gering. Ze had nog pas enkele diepe trekjes gedaan, toen de auto's voor haar stopten. Zij volgde dit voorbeeld, liet den motor loopen. Toen er weer beweging in het achterlichtje kwam, maakte dit een ruime zwenking naar links, alsof daar een zijpad werd ingeslagen, doch nu zag Thea ook het licht van den voorsten wagen, dat rechtsaf een bocht beschreef. Het two-seatertje volgde; Thea volgde eveneens, maar uiterst langzaam, zonder geluid. Ze vermoedde, dat een zijpad hier naar de duinen niet anders dan naar een woonhuis voeren kon en toen ze dat pad bereikt had, stopte ze. Rechts van den weg lagen de tramrails; veilig parkeeren kon ze daar niet; links van den weg zou haar wagen vanuit het pad dadelijk gezien kunnen worden. Toch zat er niet anders op, tenzij ze haar auto het pad instuurde en daar waagde ze het niet op. Niet uit vrees voor wat haar zou kunnen overkomen, doch uit vrees, de kans iets te ontdekken er door te bederven. Ze liet haar wagentje eenige meters achteruit naar links van den weg schuiven, sloot zoo vlug ze kon de kap en daarna het portier, opdat niet iedereen er mee weg zou kunnen rijden, dook huiverend van kilte in haar mantelkraag en repte zich naar het zijpad, dat ze voorzichtig betrad. Het
| |
| |
diepe spoor in het zand, dat het loopen in de duisternis bemoeilijkte, bewees, dat hier veelvuldig met auto's gereden werd. De Buick en het Chevroletje? Of beschikten die schavuiten over nog meer wagens? Dan zouden ze ook met nog meerderen zijn. Ferdinand's uitlating had een baas boven hen verraden; de hemel mocht weten, hoeveel onderhoorigen die baas tot zijn beschikking had en dus was uiterste behoedzaamheid voor Thea het eerste gebod. Maar doordat ze niet zien kon, waar het pad eindigde, mocht ze toch ook geen tijd verliezen. Het oponthoud met haar auto had den achtervolgden toch reeds een voorsprong gegeven, die een ontsnapping mogelijk zou kunnen maken. De diepe sporen in het rulle zand dus zooveel mogelijk vermijdend, liep ze op een drafje voort. De richting van het pad tusschen de begroeide hellingen was door het lichte zand in het duister nog juist te zien.
Plotseling, na een paar minuten gedraafd te hebben, stond ze stil. De hellingen, donker terzijde van het zandpad, weken uiteen tot een kom in de duinen, in het midden waarvan een huis stond. Een aan zekerheid grenzende intuïtie zei Thea, dat dit het huis was, waar Ferdinand's baas vertoefde, het huis tevens, waar de verdwenen Anna Barends werd vastgehouden. Indien zij thans slechts de hulp van de politie ter beschikking had, zou ze het gebouwtje doen omsingelen en rechtstreeks naar de deur gaan, de bewoners zonder meer arresteeren en binnen een onderzoek instellen. Doch ze was geheel alleen en ze kende de overmacht niet, die ze
| |
| |
tegenover zich krijgen zou. Alvorens ze overging tot een onaangekondigd bezoek binnenshuis, sloop ze dus het gebouw met het aangrenzend duinterreintje rond, om er althans zeker van te zijn, dat zij niet in den rug zou kunnen worden aangevallen.
Voor de deur stond het Chevroletje, reeds losgemaakt van den Buick, die het hierheen had opgesleept. De Buick was gekeerd met den motor naar den straatweg, echter met gedoofde lichten, zoodat de positie volstrekt nog niet te kennen gaf, dat de wagen weldra weer zou worden gebruikt. De huisdeur was gesloten. Naast deze huisdeur waren weerszijden vensters, doch niet verlicht, ofschoon toch ook niet door blinden gesloten. Achter een kleine, open ruimte rechts van het huis was een open loods, een afdak, waaronder men een auto tegen den regen kon beschermen. Tusschen die loods en de achterzijde van het huis bevond zich een welpomp, verder niets. Er was nergens een spoor, dat het huis bewoond werd, behalve dan dat uit een vertrek op de bovenverdieping een flauw lichtschijnsel naar buiten drong, aan de achterzijde van het gebouwtje. Daar bevonden zich dus waarschijnlijk Ferdinand, Betty en de Thea nog onbekende verdere deelnemers aan het avontuur. Rond het huis verder sluipend, stelde Thea vast, dat ook de tweede zijmuur geen verlichte vensters had. Er ging lugubere stilte van uit; geen enkel gerucht drong tot buiten door. Indien Thea niet kort geleden de beide auto's hierheen had zien rijden, zou ze misschien dat zwakke lichtschijnsel
| |
| |
aan den achtergevel niet eens hebben opgemerkt, in de overtuiging, dat de onafgebroken, hoorbare stilte alleen een onbewoond huis zoo levenloos omgeven kon. Doch ze had die auto's wel gezien, ze had ook Ferdinand en Betty gezien. Die moesten door de voordeur naar binnen zijn gegaan en de mogelijkheid was volstrekt niet uitgesloten, dat ze aanstonds ook weer door die deur naar buiten zouden komen. Thea wilde niet op fortuin vertrouwen; ze riskeerde niet, door de buitendeur binnengaand, een ontmoeting met het tweetal, dat haar reeds kende. Ze prefereerde een entree meer in het verborgene en richtte zich naar den zijmuur, die naar de loods gekeerd stond. Niet ver van de welpomp had ze daar bij haar eerste inspectie een keukendeur met vierkante ramen opgemerkt. Een deur, waarvan ze zooal niet het slot forceeren, dan toch via de ruiten de sluiting zou kunnen losmaken.
Langs den voorgevel voltooide ze haar inspectie tot een totalen rondgang. De beide auto's stonden er nog juist als zooeven; Thea zou het trouwens gehoord moeten hebben, indien iemand ze had verplaatst. Ze legde even het oor tegen de voordeur, luisterde ingespannen naar eenig gerucht binnenshuis, doch hoorde nog steeds niets. Zou ze toch misschien hierdoor....? Maar al zou ze, wanneer ze ontdekt werd, ook zelve wel iets ontdekken, in veel voordeeliger positie verkeerde ze, zoolang niemand iets van haar aanwezigheid wist. Dus verliet ze haar post bij de voordeur, sloop langs
| |
| |
den gevel den hoek om, naar den zijmuur waarin ze dien anderen toegang had gezien.
Ze was er op voorbedacht, dat die deur zich niet zoomaar zou laten openen. Ze draaide eens aan de klink, doch gaf deze poging dadelijk op, toen ze er niet oogenblikkelijk succes mee had. Aan haar linkerarm bungelde haar taschje. Ze nam er een looper uit, waarmee ze het slot opende. Nog week de deur niet. Haar glassnijder moest er bij te pas komen, opdat ze haar hand door de ruit zou kunnen steken en op die manier den grendel verschuiven. Ze hield van mooie dingen, waarvan haar revolver, met parelmoer ingelegd, getuigde. Ook haar glassnijder was oogenschijnlijk meer een sieraad dan een nuttig instrument. In haar vaardige hand echter bleek het een werktuig van behoorlijke capaciteit. Voordat ze een vierkant langs de sponningen wegsneed, bevochtigde ze aan haar mond een kleinen zuiger, zooals die, waarmee straatjongens spelend klinkers uit het plaveisel trekken: een rond, zacht stukje leer aan een touwtje. Ze drukte dien zuiger in het midden van het te verwijderen stuk glas stevig vast, waarna ze met een nauwelijks hoorbaar geknars het diamantje van haar snijder over de ruit trok. Een kort rukje bleek voldoende te zijn, om de ruit te verwijderen. Ze legde het glas voorzichtig op den grond, maakte het zuigertje los, deed dit met den snijder in haar taschje, waaruit ze meteen, om tegen alle gebeurlijkheden opgewassen te zijn, haar revolver nam. Toen stak ze haar linkerhand vast- | |
| |
besloten door het gat in het raam en.... stootte die tegen een aan de binnenzijde gesloten blind. Ze trok terug en keerde zich schielijk om. De keukendeur was dus gebarricadeerd? Zou het geheele huis dan niet als een vesting versterkt zijn? En was dit inderdaad zoo, zouden de bewoners het dan niet zoo goed bewaken, dat een aanval er op aanstonds aan hen bekend zou zijn? Doch ze zag niemand. Alleen hoorde ze thans iets. Iets, dat door het gerucht van haar glassnijder tot dusver aan haar aandacht ontsnapt zou kunnen zijn. Stemmen namelijk, die van om den hoek en blijkbaar van
betrekkelijk grooten afstand tot haar doordrongen.
Ze gaf verdere pogingen, door de keukendeur binnen te dringen, oogenblikkelijk op, trok haar mantel strak om zich heen, opdat haar gestalte zoo smal mogelijk zijn zou en begon met veerenden tred te sluipen naar den hoek van den voorgevel. Ferdinand of iemand anders bracht een motor op gang, meerdere menschen moesten daarbij zijn, want het gefluister hield aan, werd duidelijker naarmate Thea den hoek naderde, al kon ze geen woord verstaan. Ze drukte zich tegen den zijmuur, bracht uiterst langzaam haar hoofd zoover vooruit, dat ze om den hoek kon kijken. De voordeur moest open staan en vanuit de gang een zwak licht doorlaten, want ze kon eenige gestalten onderscheiden. Eenigen? Of was er alleen die niet groote man, bij het portier van den Buick? Dan praatte hij tegen wie in den wagen zat. Van haar aanwezigheid had men, begreep Thea, niet het ge- | |
| |
ringste vermoeden. Een gewaagde, neen, een brutale onderneming zou het zijn, indien ze nu achter die gestalte bij den wagen langs naar de huisdeur zou probeeren te sluipen. Ze berekende haar kans van slagen, schatte die op nul, bleef daarom op haar post aan den hoek van het huis den Buick en den man aan het portier gadeslaan. Er kwam beweging in den wagen, doch de man er buiten bleef er één geheel mee. Hij stond stellig op de treeplank en gaf wellicht laatste instructies? Indien dit zoo was, zou ze misschien toch de voordeur kunnen bereiken, zonder dat men haar opmerkte? De Buick gleed uiterst langzaam van het huis weg, het gerucht van fluisterstemmen nam af met het kleiner worden van het achterlichtje. Nu of nooit, dacht Thea. En haar revolver tot schieten gereed vastklemmend, rende ze den korten afstand van huishoek naar voordeur, wipte ze het door een petroleumlamp verlichte portaal in. Een trap zag ze. Die zien en naar boven gaan deed ze in hetzelfde oogenblik, want indien degene, die de huisdeur had opengelaten, terugkeerde, zou ze, in geval hij haar volgde, boven aan een trap in de
gunstigste omstandigheden zijn. Ze had het geluid van haar snelle stappen zooveel mogelijk gedempt, maar in haar overhaasting natuurlijk niet geluidloos kunnen gaan. Dat het zoo stil bleef in huis, bracht haar tot de conclusie, dat er niemand, althans van de tegenpartij, meer aanwezig was. Doch tot een tweede conclusie bracht die opmerkelijke stilte haar tegelijkertijd. Ze zag op de bovenverdieping
| |
| |
een geopende deur naar een kamer, waarin licht brandde. Ze ging die kamer in, keek er ijlings rond, schoof de gordijnen op een kier open, zag het draadglas in de ramen. Op den divan lag een damestaschje met op de klep een nikkelen monogram A.B. Haar geheugen was altijd paraat en deed haar in een oogwenk het signalement van Anna Barends in de kranten zien. Dus dan was de vogel gevlogen? Misschien, neen, stellig in de auto, die ze zooeven langzaam had zien wegglijden?
Niet voor niets had ze zelf haar wagentje meegebracht en reeds snelde ze, riskeerend dat iemand van buiten terugkomen en haar ontdekken zou, de trap weer af. Haar vermogen zich snel te oriënteeren wees haar de keuken, die ze van buitenaf had willen binnendringen. Ze ging er heen, ontgrendelde de geblindeerde deur. Je kon nooit weten, waar het goed voor zou zijn. Meteen profiteerde ze van deze gelegenheid, het huis te verlaten. Nadat ze de deur achter zich in het slot had getrokken, snelde ze het open terrein over naar het zandpad, waarin de Buick de sporen nog weer iets verdiept had. Ze wierp zich tegen de helling, om den man, die den Buick tot aan den straatweg moest hebben vergezeld, te laten passeeren. Ze wist nog in het geheel niet, welke richting ze zou moeten kiezen wanneer ze aanstonds haar wagentje zou hebben bereikt, doch dat was van later belang. Ze hoopte, het licht van den Buick nog te zullen zien. En ze rende voort, zoodra de man haar gepasseerd was, niet afwachtend tot hij ver genoeg zou zijn,
| |
| |
om haar niet meer te kunnen hooren. ‘Heila,’ hoorde ze een grove stem. Maar ze stoorde er zich niet aan; ze moest naar haar auto, opdat ze den Buick zou kunnen volgen. Onder het loopen stak ze haar revolver in haar taschje: een wapen kon nu alleen nog maar hinderen. Ze bereikte haar wagen, opende het portier, stapte in. Maar ze liet zich niet op haar plaats achter het stuur vallen, want de tegenpartij had reeds maatregelen genomen. Bij het instappen werd Thea's lichte sprongetje niet gebroken door de vering van de carosserie, doch gestuit als ware ze op een vaste stoep terecht gekomen. In een oogwenk stond ze naast de auto en boog zich over een der wielen; de band was, met een zeer scherp mes stellig, dwars doormidden gesneden, de velg stond op den grond. In slechts enkele seconden had Thea zich er van overtuigd, dat een zelfde aanslag met even groot succes op de andere drie banden was gedaan.
In de verte, richting Rotterdam, zag ze een rood achterlichtje. Wanneer iets gedoemd zou zijn, vruchteloos te blijven, dan toch zeker een poging, dat lichtje te achtervolgen.
|
|