| |
| |
| |
Hoofdstuk VII
Een blinde passagier
Pas toen ze de stilstaande auto tot op ongeveer honderd meter genaderd was, begon ze langzamer te loopen en haar voeten zachter neer te zetten, opdat men haar niet zou hooren komen. Op den verharden weg kon ze het geluid van haar stappen echter niet geheel dempen. Ze zocht dus den zachteren berm, ging van boom tot boom, links van den straatweg. Ze was er zich van bewust, dat ze, indien de tegenpartij haar zou opwachten, in het voordeel stond, daar men haar ontwapend dacht te hebben, terwijl ze de revolver tot schieten gereed in de hand hield. Naarmate ze dichterbij kwam werd het haar duidelijker, wat de auto tot staan had gebracht. Het bleef stil op den weg, geen spoor van een schermutseling. Had ze aanvankelijk bij het hooren van de schoten gedacht, dat een nieuwe persoon zijn entrée in het avontuur maakte, nu won de overtuiging veld, dat het nog steeds ging tusschen hen drieën: Ferdinand, Betty en haarzelf. Dat dus de schoten gelost waren met de revolver van Ferdinand, die zijn plaatsje achter het stuur aan Betty had afgestaan, opdat hij over de kap zou kunnen loeren naar Thea en deze van den
| |
| |
wagen zou kunnen schieten. Dank zij de volkomen duisternis had hij niet kunnen zien, dat Thea reeds van den wagen gesprongen was en dus knalde hij zijn zes schoten, ze waarschijnlijk verdeelend over de breedte van den Dicky, om te meer trefkans te hebben. Daarna hadden ze den wagen stopgezet, om het resultaat van dit in den blinde schieten te gaan vaststellen? Even dacht Thea dit. Doch Betty en Ferdinand liepen niet terug over den weg, op zoek naar hun slachtoffer. Ze stonden bij den two-seater en ze waren uit hun humeur. Van achter een boom kon Thea dit duidelijk waarnemen. Het roode lichtje verdween even, verdween weer en weer. Iemand bukte zich over den benzinetank, kwam rechtop. Aan de stem hoorde Thea, dat het haar danseur was, al sprak hij thans niet zoo hoffelijk en tegemoetkomend.
‘Een band omzetten, een band plakken desnoods, fiat,’ zei hij nijdig. ‘Ook al hadden we geen licht van de koplampen, ik zou het misschien kunnen. Maar vier gaten soldeeren in een tank, zonder gereedschap, begin daar maar eens aan. En dan zaten we toch nog zonder benzine.’
‘Je mag nog blij zijn, dat zij twee kogels heeft opgevangen,’ ginnegapte Betty.
‘O, ben jij daar zoo zeker van? Dan zou ze dus keurig zonder een snippertje aan den wagen te laten haken weggeschoten zijn? Zoo iets als een spreeuw van een telegraaflijn?’
‘En waarom niet? We zouden allicht eens kun- | |
| |
nen gaan kijken,’ vond Betty. ‘Die paar honderd meter zijn gauw genoeg afgezocht.’
‘Het beroerdste is, dat we de kar niet eens kunnen laten wegsleepen, want niemand gelooft natuurlijk, dat die mooie ronde gaatjes er in geregend zijn. We zullen hem op een of andere manier moeten pleisteren en zien thuis te krijgen.’ Hij bukte zich opnieuw over den tank, om ten overvloede te constateeren, dat hij zichzelf niet helpen kon. ‘En je zal zien, dat we nog op ons kop krijgen op den koop toe.’
‘Voor die paar stukjes blik en een beetje soldeersel?’ vroeg ze ongeloovig.
‘Je vergeet, dat we dit heele gevalletje op ons eigen houtje zijn begonnen,’ hernam hij. ‘Ik ben er nog zoo zeker niet van, dat we een pluim krijgen voor die opruimerij van dat bemoeizuchtige vrouwtje.’
Haha, dacht Thea, die vanachter haar boom het op boozen toon en dus luid gevoerde gesprek van woord tot woord volgen kon. Er zit dus werkelijk iemand achter de schermen?
‘En eerst dacht je....’ herinnerde Betty.
‘Eerst, ja, maar we zouden haar uit den weg ruimen zonder dat ze een kik kon geven. Als ze de kans krijgt, geeft ze jouw en mijn portret aan de politie.’
‘Als, ja, als. Maar zóó slecht schiet jij toch niet?’ stelde Betty zichzelf gerust.
‘Goed, jij je zin, we zullen ons overtuigen.’
Hij verwijderde zich van den wagen in de rich- | |
| |
ting van Haarlem; Betty liep naast hem voort, langzaam, voorlichtend met de zaklantaarn, waaruit ze den lichtbundel over het plaveisel liet voortschuiven. Als ze goed keken, dacht Thea, zouden ze de plek moeten vinden, waar Ferdinand geschoten had. Meer vinden zouden ze in elk geval niet en indien het tweetal verantwoording schuldig was aan een opdrachtgever, zou het vermoedelijk over al wat met Thea verband hield zwijgen. Dat die opdrachtgever bestond, had ze kunnen opmaken uit het Ferdinand wachtend standje; dat hij niet zelf Thea had uitgedaagd eveneens. Ofwel hij had er nog geen gelegenheid toe gehad, ofwel hij was slimmer dan Ferdinand en Betty samen.
Ze zag de twee langzaam den weg overschuiven; ze kon al niet meer verstaan, wat er door hen gezegd werd. Ze was benieuwd, hoe en waarheen ze aanstonds den tocht zouden voortzetten, doch voorloopig zou het tijdverlies zijn, niets anders te doen dan daarop te wachten. Ze had een zoo onaangenaam ritje met den two-seater gemaakt, dat ze hem gaarne ook van binnen eens zou bekijken. Wie weet, was er iets tegen die boeventronie te vinden. Tot nu toe had ze nog niets, waarmee ze hem in handen van de politie zou kunnen spelen.
Ze stak dus den weg over naar de auto, waarvan ze zachtjes het portier opende. Ze stond op het punt, in te stappen, toen ze een nieuwen inval kreeg. Ferdinand had gezegd, dat hij het karretje niet kon laten wegsleepen, omdat die gaten in den tank niet door regen veroorzaakt konden zijn. Hij
| |
| |
moest, had hij Betty verklaard, zelf zorgen, dat het weer thuis kwam. Hij kon daarmee niet tot morgenochtend wachten, want indien iemand het onbeheerd vond staan, zou de reden daartoe dadelijk gevonden zijn en was het nog erger, dan indien hij nu in het donker de hulp van een garage inriep. Wat lag dus meer voor de hand, dan dat hij zelf en wel zoo spoedig mogelijk met het chevroletje verder zou zien te komen? En wanneer dit zoo was, hoe zou Thea hem en Betty dan beter kunnen vergezellen, dan in, inplaats van achterop het wagentje? In de verte zag ze het licht van de zaklantaarn als een speldeprik in de duisternis; het tweetal bevond zich dus op den terugweg, zou over eenige minuten den wagen bereikt hebben en hoe dan ook een besluit nemen. Zachtjes sloot Thea het portier. Ze stapte op het treedje van den Dicky, wrikte de klem los, trok de klep omhoog, liet zich in het donkere gat zakken en rolde zich in de kleine ruimte zoo lenig op, dat ze de klep ook weer sluiten kon. De revolver had ze reeds in haar taschje laten glijden, om de handen vrij te hebben. Nu nam ze daaruit een klein, doch vlijmscherp mesje, waarmee ze het zeildoek vóór zich begon door te snijden. In het triplex schotje had ze al spoedig een gaatje gekerfd, waar ze lucht door zou kunnen halen en vermoedelijk ook zou kunnen verstaan, wat er in de auto gezegd zou worden, want haar luchttoevoer kwam langs de beenen van wie achter het stuur zou zitten. Toen ze het mesje terug stak in het taschje, voelde ze haar pakje
| |
| |
sigaretten. Ze was echter niet zoo roekeloos, een sigaret op te steken, al voelde ze den lust daartoe heel sterk en al genoot ze even van de verbazing, die het tweetal overvallen zou, indien ze het wel deed. Maar de sigaret deed haar ook denken aan een andere mogelijkheid. Gesteld Ferdinand offerde het wagentje op en deed dat radicaal? Door het in brand te steken? Ze schurkte zich met een tikje welbehagen den rug langs de zitting, want hij had immers geen benzine en het zou hem dus niet gemakkelijk vallen. Bovendien.... Doch ze hoefde al niet meer te denken; het tweetal was teruggekeerd.
‘Een lolletje is het anders niet,’ hoorde ze Betty zeggen. ‘Wie weet, hoe lang het mijnheer behaagt, weg te blijven!’
Die mijnheer was blijkbaar Ferdinand zelf, want hij antwoordde: ‘Jij mag óók gaan, als je dat liever doet. Het staat anders te bezien, wat lolliger is. Ik zal een wagen moeten aanhouden, naar Haarlem of Leiden gaan, dan met den trein nog dat stuk, overstappen en weer zoo'n boemelrit en dan nog een lief eindje tippelen, om tien tegen één een uitbrander te krijgen en dan pas jou met den Buick komen ophalen. Doe je dat liever?’
‘Hou maar op,’ zei ze. ‘Maar je helpt me eerst, de kap opzetten. Ik vind het behoorlijk koud. Ik denk, dat zij er al een poosje af was, want onder het rijden moet het daar achterop niet meegevallen zijn.’
‘Dan heeft ze ook geen idee, dat we hier vast- | |
| |
liepen,’ concludeerde Ferdinand. ‘Ik zal het in ieder geval maar gewoon op pech gooien, als ze er over beginnen te zeuren en over dat eigenwijze vrouwtje houden we onzen mond.’
De carosserie schommelde onder den voet, die zich steunde op de tree van den Dicky. Er werd gerukt, blijkbaar sjorden ze de riemen van de neergelaten kap los.
‘Ik zal wel een uur of vier noodig hebben,’ ging Ferdinand voort. ‘Dan ben ik terug in het holst van den nacht. Het is ongetwijfeld verduiveld taai voor je, maar als we de kar alleen laten staan, kan iedereen er aan rondneuzen. Als je wat te lezen wilt hebben, er ligt wel een boek in den Dicky, op de bank. Zal ik het voor je pakken?’
‘Kan ik zelf ook altijd nog doen,’ antwoordde Betty. ‘En vier uur lezen bij een zaklantaarn valt ook niet mee. Ik knip de stadslichten op en denk, dat ik zoolang jij weg bent een dutje ga doen. Het zal trouwens knap bedtijd zijn, voordat je terug bent. Zou het werkelijk niet vlugger gaan?’
‘Ik zeg je toch al, dat jij het ook mag doen, als je dat liever is. Ik wil dat dutje van jou dan wel opknappen.’
‘Raas nou maar niet. Schiet maar op.’
Iemand, stellig Betty, stapte in. Het portier werd dichtgeslagen. Het werd stil. Het bleef een heel poosje stil, voordat Thea remmen hoorde knarsen, wederom een portier open- en dichtslaan. Dat was Ferdinand, die in een andere auto naar Leiden of Haarlem stapte. Of Betty inderdaad een zoo gerust
| |
| |
geweten had, dat ze zou kunnen slapen, wist Thea niet en vroeg ze zich ook niet af. Het interesseerde haar absoluut niet, wat het meisje van twintig of de vrouw van dertig deed. Misschien wel zich poederen en sminken. Zij zelf had niet beter te doen, dan het plan van Betty uit te voeren. Slapend gaat de tijd het snelst aan je voorbij en het moest al heel gek loopen, als ze met het wegsleepen van het Chevroletje niet zooveel herrie maakten, dat ze weer wakker zou worden. Ze kon niets doen, om het zich gemakkelijker te maken; ze lag nu eenmaal in elkaar gevouwen, ze mocht geen beweging in het gemakkelijk veerende wagentje brengen. Ze sloot dus de oogen, wat totaal geen verschil bracht omdat ze toch in ondoordringbaar duister lag. Doch ze sliep niet in, althans niet dadelijk. Ze maakte berekeningen. Eerst per auto naar Haarlem of Leiden, naar welk van de twee steden scheen geen verschil te maken, dus ging het om de spoorlijn Amsterdam - Rotterdam. Dan ergens overstappen op een boemeltje. Dat zou b.v. de trein Rotterdam - Gouda kunnen zijn. Was in de omgeving van de plaats, waar het verdwijningsdrama zich had afgespeeld. En dan nog een eind loopen. Een mooi raadseltje, maar ook niets meer dan een raadseltje. Want het eerste station kon ook Den Haag zijn, met zijlijn naar Gouda of zoo. Zelfs overstapje in Den Haag op de andere lijn naar Rotterdam, over Pijnacker, de oude electrische. En als Betty geen behoefte aan lectuur zou krijgen of Ferdinand bij zijn terugkeer niet in den Dicky moest zijn om touw te
| |
| |
pakken, was het voorbarig oplossen van het raadsel finaal overbodig, want dan werd ze immers keurig door het tweetal tot ‘thuis’ meegenomen!
En toen sliep Thea toch in, zoo diep zelfs, dat ze het niet eens bemerkte, toen Betty de klep oplichtte en de door Ferdinand achtergelaten lectuur greep. Die lag, zooals hij gezegd had, op de bank. Thea lag naast de bank, op het vloertje. Dat was haar geluk, want nu bemerkte ook Betty niets.
Wanneer men zich door schrik verraadt, behoeft dit nog niet altijd een gevolg van zwakke zenuwen te zijn. Wanneer men bij het wakkerschrikken een aanwezigheid verradende beweging maakt, kan men daaruit nog minder de sterkte of de zwakheid van de zenuwen afleiden. Maar wanneer iemand, wakkerschrikkend, voor het totaal ontwaken zoozeer meester over zichzelf blijkt te zijn, dat elk spoor van schrik ontbreekt, mag men wel stellig spreken van bepaald sterke zenuwen. Dit laatste nu was het geval, toen Thea plotseling, voordat ze een beweging maakte, zichzelf met een lichten schrik wakker wist. Ze begreep op hetzelfde oogenblik: waarom. Betty sprong uit den two-seater en een andere wagen hield, zachtjes remmend, stil. Dan was er het geluid van stappen op den weg.
‘We moeten gauw voortmaken,’ zei Ferdinand, inplaats van een begroeting. ‘Ik zal hard moeten rijden en jij mag dus in den sleep wel opletten. Als we het in dit stikdonker met die slee aan het touw in een dik uur doen, mogen we van geluk spreken.’
| |
| |
‘Doen we er wat langer over,’ antwoordde Betty. ‘Een korte nacht is het nou toch al.’
‘Kan zijn, maar er is werk aan den winkel. Daarom heb ik teruggejakkerd; het is nog geen drie uur. Kan je nagaan! Maar om half vijf moeten we in Den Haag zijn. Een zwaar karweitje, een of andere bank, weet ik veel, zal de baas nog wel zeggen. En dat als je den heelen nacht geen oog dichtgedaan hebt en ik nota bene mijn smoking nog draag.’
Betty antwoordde, doch de stemmen werden onduidelijker; ze waren blijkbaar bij de tweede auto, een Buick zooals Ferdinand voor zijn vertrek had gezegd, bezig. Al duurde het een paar minuten, voordat ze weer bij den two-seater kwamen, toch was het verband met wat zooeven gezegd werd niet ver te zoeken.
‘Hij kan immers altijd geld gebruiken. Ik ook. Anders ging ik liever naar bed nou. Hij zei, dat die meid nou wel gauw zal ophoepelen, de grens over. Daar zit een bom centen aan. Nou, hou je haaks en let op. Onder de tachtig kom ik nooit op tijd en je zal dus wel eens een beetje slingeren.’
‘Ik hou hem wel, als je maar vroeg genoeg de rem indrukt en ik het achterlicht zie. Dat ik niet op je vlieg.’
Weer het geklap van portieren, een motor, die zachtjes begon te zoemen, een rukje, even uitglijden, dan weer een rukje en een geleidelijk toenemende gang.
Was achter op den two-seater Thea's ritje avon- | |
| |
tuurlijk geweest, doordat ze voortdurend gevaar liep, er af te worden geworpen, thans lag ze stevig ineengeklemd tusschen bank en schotje van den Dicky; maar minder avontuurlijk werd de rit daardoor niet. Ferdinand, in den Buick, reed inderdaad een gangetje van tachtig kilometer, verminderde nauwelijks vaart wanneer hij de dorpen met hun smalle straatjes doorreed. Thea kon die dorpjes weliswaar niet zien, doch ze hoorde de twee claxons loeien dat het een aard had en van tijd tot tijd voelde ze den wagen wegschuiven wanneer even een trottoirrand geraakt werd. De two-seater slingerde over den weg, Thea, bekneld tusschen schot en bankje, leek te zijn opgesloten in een kooi in een door woeste zee zwalkend schip. Betty, die allesbehalve op haar gemak was, bedwong haar zenuwen door het schel en valsch fluiten van de tango Secrets d'amour, die ze Thea met den guren sinjeur had zien dansen, toen ze de revolver van de detective leeghaalde. En Thea, door de melodie sterker aan Ferdinand herinnerd, kreeg de gewaarwording, alsof ze willoos voortgesleurd werd aan de door hem aangetrokken touwtjes. Wat tot op zekere hoogte ook waar was. Alleen trok niet hij, doch de sterke Buick. Bij Wassenaar begon het pas goed. Als razend suisden de beide auto's over de breede asphaltbaan, om pas in Den Haag vaart te minderen, tenslotte voort te sukkelen door de Haagsche straten. Hier zou snelheid tot oponthoud leiden, want een proces-verbaal ten gevolge hebben.
| |
| |
Thea kwam even op adem. In haar ooren gonsde nog het verward gesuis van niet met de oogen te volgen snelheid. Ze begreep, dat ze in Den Haag was, doch kon zich door het absoluut gemis van eenig uitzicht niet oriënteeren, wist dus ook volstrekt niet, aan welke zijde ze de stad verlieten. Dat ze weer buiten kwamen, leidde ze af uit de toenemende snelheid.
Tamelijk onverwachts kwam de wagen tot stilstand en bijna dadelijk daarop hoorde Thea het portier openen. We zijn er, dacht ze. Ze tastte in haar taschje naar de revolver. Je kon niet weten.
‘Ik haast me gek en we komen er nooit op tijd,’ zei Ferdinand. ‘Uitstappen. Kom maar in den Buick, dan duwen we deze kar zoolang het boschje hier in, halen we hem morgen wel weer op of kan hij voor mijn part blijven staan tot Sint Juttemis. Voorloopig moeten we zorgen, dat we niet te laat in Den Haag zijn, anders gaat dat bankgevalletje ons langs den neus. Nou, geef je even mee een douwtje? Eén, twee, huup.’
Het laatste was een uithaal, die tot krachtsinspanning aanzette en de two-seater rolde achteruit, in een kwart cirkel, voor zoover Thea kon opmaken. Dan gleed hij met een gangetje en een holderbolder een greppeltje in, weer er uit, den zachten grond van tusschen boomen op. Daar kwam hij met kleine naschokjes tot staan, kreunde opeens stroef onder het aantrekken van de handrem. Een licht knipje verraadde Thea, dat de lichten werden gedoofd.
| |
| |
‘We hadden-em net zoo goed bij Bennebroek kunnen laten staan en samen teruggaan,’ vond Ferdinand. ‘Bijna den heelen nacht is er mee naar de haaien. Alles om die lieve juffrouw Zwart.’
‘Net even vier uur,’ zei Betty. ‘Als we voortmaken, halen we het nog wel. Wat is er eigenlijk? Ben ik er ook weer bij noodig?’
‘Posten, denk ik. Weet ik niet, bemoei ik me ook niet mee. Nou, daar gaat ie.’
Het portier kletterde dof, de motor gromde onder den snellen gastoevoer, even kraakte zelfs de versnelling bij het inschakelen. Dan was het al spoedig stil. Zoo stil als Thea het een langen tijd niet gehoord had. Ze aarzelde geen oogenblik, wrikte den handel om, sloeg de klep van den Dicky op en ademde diep de nachtlucht in, nog voordat ze uit haar gekreukte houding overeind kwam. Toen ze dat met kennelijk genot eenige keeren gedaan had, klauterde ze op den rand van den kattebak, diepte uit haar taschje niet haar revolver, doch het pakje sigaretten op. Ze maakte een vlammetje, zoog den rook diep in en tuurde naar het kleine lichtpuntje in de eindelooze donkerte rondom haar. Zoo'n heel klein peuterig lichtpuntje zag ze in de kwestie van het verdwenen meisje nog lang niet, al had ze het spoor van een der ontvoerders nu al een heel eind gevolgd. Een heel eind? Waar was ze eigenlijk? Waar Ferdinand en Betty waren, wat het doel van hun rit geweest zou zijn, indien de bestuurder den tijd aan zichzelf gehad zou hebben, vroeg ze maar niet eens. Niet van meer belang, doch oplosbaar,
| |
| |
was de vraag, waar zij zich op dit oogenblik bevond.
Zonder dat ze het wisten, hebben ze me verlakt, dacht ze. Het leek wel of het feit, dat ze het niet wisten, het heele avontuur nog bespottelijker maakte. Als blinde passagier was ze met blindheid geslagen.
O ja?
Ze inhaleerde nog eens diep, wierp met een sierlijken boog het eindje sigaret weg en sprong op den zachten grond.
|
|