| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
Thea is impulsief
Het was van Thea volstrekt geen onwelwillendheid tegenover den journalist, dat ze dezen niet inlichtte over haar vertrek. Toen hij de nights of gladness tegemoet ging, wist zij niet, dat ze hem dien avond niet weer zou zien. Voor den dans had ze bedankt, omdat ze hem niet noodeloos ook in gevaar wilde betrekken. Nu bedankte ze voor het aanzoek van een der andere heeren, om Andries dat affront althans niet aan te doen. Terwijl dus het orkest de vreugdevolle nachten ten gehoore bracht, zat zij alleen aan haar tafeltje en opdat dit niet volkomen doelloos zou zijn, wendde ze zich zoodanig om, dat ze het tweetal achter zich in het oog kon houden.
Ze zag Ferdinand een gebaar van onwetendheid maken, terwijl Betty naar haar keek. Ze leidde daaruit af, dat het tweetal er geen vermoeden van had, wat zij zou doen en bekende zichzelf, dat ook zij het niet wist. Ze maakte het zich niet moeilijk, door een plan te forceeren. Ze zou aanvaarden, wat het lot haar bracht.
Ze zag Ferdinand met een kellner afrekenen, zag Betty haar doosje sigaretten in haar taschje stop- | |
| |
pen. Nog wist ze niet, of ook zij de zaal zou verlaten indien het tweetal weg zou gaan. Ze zag hen naar de dubbele deur schrijden, zag den piccolo die deur voor hen openen en wist nog steeds niet, hoe zij op dit onverschillig vertrek zou reageeren. Ze zag de deur sluiten en stond op, gehaast. Had ze tenslotte niet om een spoor gevraagd? En zou ze dat nu, alleen omdat er voor haar gevaar aan verbonden zou zijn, verwaarloozen? Er was natuurlijk geen schijn van kans, dat Ferdinand haar op den goeden weg helpen zou. Hij stuurde het er immers op aan, dat ze hem zou volgen. Maar zoolang ze hen in het oog hield, zouden ze in geen geval iets achter haar rug kunnen doen. En dus liet ze zich, dadelijk nadat Betty en haar vriend vertrokken waren, in de vestiaire haar mantel geven, ging ook zij naar buiten.
Ze volgde hen op eenigen afstand. Ze liepen in de Amstelstraat, in de richting van het Rembrandtplein. Betty stond weldra stil voor een banketbakkerswinkel en dus hield ook Thea den pas in: ze wilde geen van de twee achter zich krijgen. Maar Betty bleef zoo lang staan, dat Thea den man met de boeventronie wel uit het gezicht moest verliezen. Toen dus de achtervolgde eindelijk na iets gekocht te hebben verder ging, was voor Thea uiterste waakzaamheid geboden. Want van nu af kon Ferdinand vanuit een portiek of een steeg of langs een omwegje misschien zelfs van den overkant af achter haar komen en ofschoon de Zondagsche drukte op straat eenerzijds een waarborg tegen
| |
| |
aanslagen was, anderzijds werd de vlucht van een misdadiger er door vergemakkelijkt, zoodat de danseur, wanneer hij de kans kreeg, ook in de verleiding moest zijn haar een dolk in den rug te stooten. Een seconde berouwde het Thea, dat ze Andries in de danszaal had achtergelaten. Gedane zaken nemen echter geen keer. Bovendien, zou dit de eerste keer worden, dat ze een avontuur niet alléén af kon? Ze was waakzaam, doch last van haar zenuwen had ze niet.
Tramwagens gleden voorbij, auto's volgden elkaar aanhoudend op. Een onafgebroken file was het, die het kijken naar den overkant onmogelijk maakte. Tusschen Betty en Thea bleef de afstand ongeveer dezelfde. Thea was gewapend, maar hoe zou ze zich kunnen verdedigen, tenzij ze haar revolver tijdig te voorschijn bracht? En dat kon ze, om het publiek, niet doen. Haar gang mocht ze niet vertragen, want dan zou ze ook Betty uit het oog en met haar elk contact met de misdaad verliezen.
Haar waakzaamheid bleek ten deele overbodig, want op den hoek van het Rembrandtplein zag ze Ferdinand staan. Hij had blijkbaar op Betty gewacht, want hij voegde zich dadelijk bij haar, vervolgde aan haar zijde de slenterende wandeling van zooeven. Geen van beiden keek om. Ze gingen het plantsoen in, langs het standbeeld van Rembrandt. Thea verkleinde den afstand. Wanneer ze een café zouden binnengaan, zou ze misschien even Andries kunnen opbellen. Niet om zijn hulp in te roepen, doch om hem te zeggen, dat hij niet op haar moest
| |
| |
wachten. Doch ze gingen geen café in, ze liepen naar het Thorbeckeplein, naar het parkeerterrein, waar dicht op elkaar geschoven twee rijen auto's op hun eigenaar stonden te wachten.
Ik had mijn wagentje mee moeten nemen, dacht Thea. Een luxe auto per taxi volgen mocht op de film mogelijk zijn, in werkelijkheid had ze er allesbehalve goede ervaring van. Ze zag het tweetal stilstaan bij een kleinen two-seater en overwoog bliksemsnel de mogelijkheden, het te blijven volgen. Ferdinand werd opgehouden door den bewaker van het parkeerterrein, tastte in zijn vestzak, gaf den man een fooi. Betty kroop vast in den wagen, waarvan de kap neergelaten was. Een sportief stel, die twee, om in den nog lang niet zomerschen avond in een open auto'tje te toeren. Een groote snelheid zou de bestuurder niet maken.
Deze gedachte bracht Thea op de volgende. Waarom zou ze de reis niet meemaken achter op den bumper? Indien het Ferdinand daarom te doen was, zou ze zeker geen angst toonen, doch zóóver kon de boeventronie haar daden niet vooruitgezien hebben, want ze had immers ook zelf haar wagentje bij zich kunnen hebben. Ze sloop dus tusschen de auto's door naar het bruin-roode chevroletje, merkte op, dat de bewaker elders geroepen werd. En terwijl de bestuurder zich op zijn plaats installeerde, kroop Thea op den bumper, probeerde de gemakkelijkste houding te vinden, klemde zich vast aan den dop van den benzinetank, haar voeten achter de nummerplaat, die de letter
| |
| |
van Zuid-Holland droeg. Ze maakte zich zoo klein mogelijk en harnaste zich moreel tegen de gedachte aan het dwaze figuur, dat ze maken zou indien Ferdinand op zijn gemak door de verlichte straten van Amsterdam zou gaan toeren.
De motor werd ingeschakeld, brulde even; de two-seater schoof zich uit de rij geparkeerde auto's, wendde den neus naar de Reguliersgracht, de stilte en duisternis in. Achter de neergelaten kap waren de hoofden van het tweetal zoo diep weggezonken, dat Thea van die zijde geen ontdekking behoefde te vreezen. Zij zelf kon echter ook niet zien, wat de anderen deden; van wat er gesproken zou worden, kon ze geen woord verstaan. De gang werd iets versneld, doch weldra weer ingehouden voor een langzame zwenking naar rechts, de Weteringschans op. Het felle licht van een achter hen rijdende, hen gelukkig inhalende en voorbijsnellende auto zette Thea eenige oogenblikken te kijk en ondanks het harnas tegen belachelijkheid voelde Thea zich allesbehalve zeker, op deze manier den tocht geheel mee te kunnen maken. Als het nummerbord niet verwisseld was en de bestuurder naar Zuid-Holland moest, naar Den Haag of Rotterdam, zouden ze aanstonds over het Leidscheplein naar den Overtoom rijden en wie het Leidscheplein op een Zondagavond kent, weet dat het onmogelijk is, daar iets vreemds te doen, zonder door het publiek, zonder tenslotte ook door de politie opgemerkt te worden. Ontdekte een agent haar achter op het wagentje, hij zou haar er stellig
| |
| |
van verdrijven, Ferdinand doen stoppen. Dan zou ze in het oog van het gevolgde tweetal niet alleen een flater hebben geslagen, doch bovendien zich den pas naar verdere ontdekkingen zien afgesneden. Het was dus van het hoogste belang, dat ze daartegen maatregelen trof. Ze overlegde die en ze voerde ze uit in minder tijd dan noodig was, om het Kleine Gartmansplantsoen te bereiken, sneller dan het kan worden verteld. Gelukkig voor haar gleed de auto thans over asphalt. Ware dit niet zoo geweest, de minste schok zou haar van haar ongemakkelijke plaats hebben geworpen. Want ze kon nagenoeg geen steunpunt vasthouden, nu ze beide armen noodig had, om haar mantel uit te trekken. Ze wilde zich daarmee bedekken, opdat ze gelijken zou op een ongeordend hoopje bagage, door de reizigers achterop gesnoerd. Daarbij mocht ze ook niet te veel gerucht maken, want een stoot tegen het holle metaal van den Dicky zou haar aanwezigheid ongetwijfeld aan het tweetal verraden.
Dank zij haar enorme behendigheid gelukte het haar, den mantel uit te krijgen en er zich mee te dekken. Ze schrompelde zooveel mogelijk in elkaar, opdat ook de vorm van wat bagage moest lijken, haar niet verraden zou. Ze was maar net op tijd; door de stof heen zag ze de lichtflikkeringen van opeens zeer druk rijverkeer. Ze kon nu niet meer zien, waar ze waren; ze leidde het af uit de zwenkingen van den wagen, die een cirkel beschreef, bijna geheel rond, dan rechtsaf en dadelijk daarna weer linksaf week. Tegelijkertijd werd het stiller.
| |
| |
Tramwagens gierden door een bocht, een claxon loeide, verschrikt rinkelde een fietsbel, doch de door de mantelstof zichtbare lichten werden minder. Nog reden ze over asphalt. De Overtoom, begreep Thea.
Zelfs indien het tweetal haar achter op den bumper wist, behoefde ze nu nog geen verrassing te vreezen, doch zoodra ze buiten de stad gekomen zouden zijn, moest ze op alles bedacht blijven. Weer maakte de auto een paar bochten, hobbelde, toen de rechte weg vervolgd werd, over keien of door kuiltjes in het plaveisel. De Hoofdweg. Nu zouden ze al spoedig den weg naar Haarlem en daarmee het begin van alle mogelijkheden bereikt hebben. Reeds was het stil en donker, voor zoover Thea onder haar bedekking kon vaststellen. Ze werkte haar gezicht vrij, zag, dat ze inderdaad de stad achter zich hadden. Ook nu bleef de kans bestaan, dat achter hun wagen aanstuivende auto's Thea in fel licht zouden dompelen, doch die wagens zouden dan ook snel voorbij suizen en Thea moest het er op wagen, zich zoodanig uit haar mantel te bevrijden, dat ze zich, mocht er iets gebeuren, er niet door belemmerd voelde. Terwijl ze dus de ineengedrongen houding zooveel mogelijk bewaarde, plukte ze zich uit haar mantel, dien ze daarna losjes aantrok. Haar taschje, dat ze tusschen haar knie en den Dicky had vastgedrukt gehouden, schoof ze aan haar linkerarm; haar rechterhand zocht voor alle zekerheid haar revol- | |
| |
ver, het luxe wapen, waarmee ze zich nochtans doeltreffend verdedigen kon.
De bestrating van den hoofdverkeersweg was te dien tijde nog zeer slecht; de auto danste over het ongelijke plaveisel. Desondanks voerde Ferdinand de snelheid geleidelijk op tot tachtig kilometer. De wind sneed Thea door haar kleeren heen, suisde in haar ooren, belette haar, als ze dat een keer probeerde, over den Dicky heen te kijken. Daarbij maakte de bestuurder onverantwoordelijke fratsen met het stuur, zoodat het lichte wagentje niet slechts op en neer schokte, doch ook zijdelings rukkende bewegingen maakte. Alsof men haar er af wilde werpen, dacht Thea. Indien het hun gelukte zou ze er stellig het leven niet afbrengen, begreep ze en dus klemde ze zich vaster nog, terwijl ze zich realiseerde, dat ze zich in een wespennest gestoken had. Immers zou Ferdinand, indien hij haar achterop de auto wist, niet naar zijn bestemming gaan, voordat hij haar uit den weg zou hebben geruimd, terwijl zij van haar kant niets tegen hem kon ondernemen zonder zichzelf den pas verder af te snijden. Maar àls er iets gebeurde, zou ze voorbereid zijn, want ze hield het gelaat gekeerd in den snijdenden wind; de oogen tot smalle spleetjes dichtgeknepen keek ze toch telkens langs den Dicky omhoog, naar de neergelaten kap.
Halfweg hadden ze reeds geruimen tijd achter zich gelaten; de bestrating werd beter, een teeken, dat ze Haarlem zeer dicht genaderd waren. Thea liet de voorzorgsmaatregelen, die ze in Amsterdam
| |
| |
voor het Leidscheplein genomen had, achterwege. In Haarlem toch zouden ze naar alle waarschijnlijkheid geen drukke straten passeeren en ook het licht was hier minder te vreezen dan in het hartje van de hoofdstad. De snelheid verminderde, de wind sneed niet langer Thea's oogen bijna dicht, liet haar herademen. Nu danste Andries wellicht zijn zooveelste tango, dacht ze, in afwachting van haar terugkeer. Zijzelf danste, op andere wijze dan vanavond, met Ferdinand met den dood. Oké. Ze zou hem leelijk op de teenen trappen voordat ze er bij neerviel.
In Haarlem sloeg een torenklok half elf, toen het lichte wagentje den weg naar Bennebroek insloeg, den Haarlemmerhout in, waar het aardedonker onder de oude boomen alleen vóór de auto door een kegel van licht werd doorsneden. Daarvan kon Thea echter niets zien. Ze tuurde opnieuw door smalle oogspleetjes omhoog langs den Dicky, naar de kap van den two-seater, het absoluut ondoordringbaar duister in. Niets kon ze onderscheiden, totdat opeens haar oogen knipperden in het felle licht van een vlak boven haar aanflitsende zaklantaarn. Boven het geraas van den motor en het suizen van de wielen hoorde ze een in den wind verwaaiend lachje: Betty stak er den gek mee, dat ze zich zoo liet betrappen. Op hetzelfde oogenblik verdween het licht weer.
Het eenige, wat Thea zou kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen, was van den wagen springen, doch daartoe had deze een te groote
| |
| |
snelheid. Er zat niets anders op, dan dat ze haar revolver hief en die op goed geluk richtte op den rand van de autokap, zoodat ze dadelijk wanneer ernstiger gevaar dreigde, zou kunnen schieten. Ze deed dit, maar ze wist, dat het in de volslagen duisternis niet de minste zekerheid bood. Ze trachtte af te leiden, wat de anderen in hun schild voerden; ze richtte zich op, ging op den bumper staan, leunde in haar volle lengte op de glooiende kap van den Dicky, bracht het hoofd zoo dicht mogelijk bij den rand van de open kap. Doch zien kon ze ook zoo niets, terwijl de wind, die het geluid van stemmen tot haar zou hebben kunnen voeren, ook het geraas van den motor in haar ooren dreunde.
De wagen begon vaart te minderen, zeer sterk te minderen zelfs, liep tenslotte, in de derde versnelling, op den afgestelden gastoevoer, niet meer dan, al was het in de duisternis moeilijk te schatten, een kilometer of vijftien per uur. De carosserie schudde heen en weer: de inzittenden verwisselden waarschijnlijk van plaats. Dus zou Betty rijden, Ferdinand de handen vrij hebben? Een seconde verwenschte Thea haar eigen bemoeizucht en flinkheid, die haar in den stellig voor haar opengestelden val hadden doen loopen. En toch had ze daarbij een kleine voldoening, want ze was plotseling overtuigd, dat ze althans de richting, waarin het verdwenen meisje gezocht moest worden, gevonden had. Ferdinand had onder het dansen immers gezegd, dat ze gerust een kleinigheid mocht
| |
| |
te weten komen, omdat ze het toch niet zou kunnen navertellen? Waarom dan zou het tweetal, nu het Thea voorgoed opzij dacht te schuiven, niet meteen den weg volgen naar het centrale punt, van waaruit al wat verband hield met Anna Barends, bestuurd werd?
Thea hield met de eene hand haar revolver gericht, met de andere haar mantel om zich geslagen. Ze moest er voor zorgen, nergens aan te blijven haken. Toen duwde ze zich met de gewapende hand tegen den Dicky af en sprong, juist op het moment, dat weer meer gas gegeven werd en dus Betty aan het stuur zat. Nog was de snelheid van den two-seater gering, schoof het roode achterlichtje langzaam over den donkeren straatweg. Doch al ging het langzaam, het verwijderde zich niettemin, het zou niet lang duren, voordat de wagen zich aan Thea's blikken onttrokken had. Thea hief de rechterhand, richtte haar wapen op de plek, waar ze naast het achterlichtje een achterband vermoedde. Wanneer het tweetal tot stilstand gedwongen zou zijn, kon ze het tenminste weer naderen en in het oog houden.
Ze mikte heel nauwkeurig; van dit schot hing het af, of ze Ferdinand en Betty zou kunnen volgen. Doch er klonk geen schot. Een scherpe tik en een kiesche vloek: ‘Wel verdraaid.’ Thea's mooie revolver, waaraan ze haar leven zou hebben toevertrouwd, ketste. Ze haalde den haan nogmaals over en nogmaals, vijf, zes keer na elkaar. Dan wrikte ze het wapen open. Het was ontladen. En
| |
| |
ze hoorde in gedachten het in den wind verwaaide lachje van Betty, die dit tijdens Thea's dans met Ferdinand in de danszaal moest hebben klaargespeeld. Een snel onderzoek bracht aan het licht, dat ook uit haar taschje de patronen verdwenen waren.
Het zou Thea's waardigheid als detective te kort doen, indien ik bij den lezer de meening deed postvatten, dat zij een wandelend arsenaal was. Ze gebruikte geen ander pantser dan haar moed, droeg geen andere wapens bij zich dan haar kleine, met parelmoer ingelegde revolver. Voor dit wapen echter had ze ook altijd eenige reservepatronen bij zich in een onder haar kleeren bevestigden zak, zooals onze grootmoeders die droegen. ‘Wel verdraaid,’ zei ze nog eens, inderhaast tastend naar de reservepatronen. Ze laadde haar revolver opnieuw, grinnikte bij de gedachte, dat àls ze Betty nog tegen het lijf liep vanavond, deze op haar beurt aan dit wapentje een verrassing beleven zou. Ze richtte wederom op het nu ver verwijderde, rood schitterende lichtpuntje op den weg. Maar ze schoot niet meer. Dat zou dwaasheid geweest zijn, zoover droeg haar revolver niet en bovendien was de trefkans door den afstand miniem.
Neen, ze schoot niet. Ze liet haar revolver zakken. En terwijl ze dit, zich op de lippen bijtend, deed, klonk het snel opeenvolgend serietje doffe plofjes van een andere leeggeschoten revolver.
‘Als je me nou,’ verbaasde Thea zich op zijn Amsterdamsch. ‘Wie ter wereld kan dit van me
| |
| |
hebben overgenomen?’ Ze tuurde naar het nauwelijks zichtbare roode achterlichtje, ze zag het niet meer, ze zag het weer wel. De duisternis begon haar oogen te bedriegen. Neen, ze zag het nog wel, ze bleef het zien. Het werd helderder? Ja, doordat ze er zoo strak naar staarde. Het werd niet vager. Dat wilde dus zeggen, dat de two-seater stilstond?
Nog voordat Thea zichzelf hieromtrent had overtuigd, begon ze reeds te loopen, in de richting waarin het wagentje was weggereden. Ze liep middenop den weg, in het ondoordringbaar duister. Haar voetstappen ketsten vlug en regelmatig over de bestrating, haar armen zwaaide ze langs het lichaam, een beweging, die haar na de verwrongen houding op den bumper goed deed en diep deed ademen. Het roode lichtje bleef zichtbaar. Ze behoefde er niet meer aan te twijfelen of de two-seater met Ferdinand en Betty stond stil. Waarom hij stilstond was een vraag, waarop ze, zoo rap als haar beenen haar konden dragen, het antwoord zou gaan halen.
|
|