| |
| |
| |
Hoofdstuk XXV
De laatste aanslag
Zij had nog juist gelegenheid, Charles toe te voegen: ‘Dus je doet, alsof alles heen gewoon is. Geef mij den verklikker.’
Hij deed de kastdeur open, reikte haar den verklikker toe en nam zelf den hoorn van het toestel. ‘Hallo!’ riep hij. Thea, die angstvallig naar zijn gezicht keek, voelde zich opgelucht. Hij wist zich te beheerschen.
‘Nummer zeven! Dringende opdracht. Je gaat direct naar hotel X***, verschaft je toegang tot de kamer van een zekeren mijnheer Vreeland, kamer 23 is het, op de eerste etage. En je schiet den ouden man dood.’
‘Accoord,’ antwoordde Charles, hoewel gisteravond nog de chef zelf dezen moord voor zijn rekening had genomen en Charles niet weten kon, dat hij reeds een mislukten aanslag pleegde.
‘Je hebt de vorige opdracht strikt uitgevoerd?’ vroeg de hatelijke stem, tot Thea's groote verwondering.
| |
| |
‘Ik schoot nummer vijf neer, toen hij het huis uitkwam,’ bevestigde Charles.
‘Over een uur zal ik je weer opbellen, om te hooren of je geslaagd bent.’
De reden, waarom die vraag van du Maurier Thea verwonderde, was, dat er uit bleek, dat de leider niet in de buurt was geweest. Hoe kon hij dan geweten hebben, dat Jimmy om half één met haar afgesproken had, in American te lunchen? Ze nam, zoodra Charles had afgebeld, den hoorn en stelde zich in verbinding met den inspecteur van de recherche, aan wien ze vroeg, zijn belofte na te komen en haar oogenblikkelijk drie man in burger tegemoet te sturen. Ze moesten haar opwachten aan het Frederiksplein en haar van daar, onopgemerkt, volgen, waarbij ze vooral moesten letten op haar metgezel en, als hem iets overkwam, den dader arresteeren.
‘Dat is, om ze goed wakker te houden,’ zei ze tot Charles. ‘Ik ben er zeker van, dat je niets overkomen zal. Maar laten we voortmaken, anders wordt je baas ongeduldig.’
Ze wilde geen taxi nemen, omdat ze geen opzien wilde baren bij het hotel. Haar hersens werkten koortsachtig. Omtrent de wijze, waarop Charles naar het doel moest gaan, had de chef niets gezegd. De kans, dat hij onderweg zou optreden, was dus vrijwel uitgesloten. Tenzij hij dit dadelijk deed bij het buitenkomen van nummer zeven. Zooals dat reeds herhaaldelijk gebeurd was bij andere leden van de troep. Zij lette scherp op de voorbijgangers;
| |
| |
geen hunner echter scheen iets kwaads in den zin te hebben. Toch klopte haar hart pas wat rustiger, toen ze het Frederiksplein hadden bereikt en ze daar de drie mannen, wier beroep ze uit hun houding kon afleiden, op haar zag wachten. Ze gaf hun een teeken van verstandhouding en ging, met Charles nog steeds naast haar, de Utrechtschestraat in. Tot nog toe hadden ze geen woord gewisseld.
Ze was er absoluut zeker van, dat du Maurier zijn zevende ondergeschikte binnen afzienbaren tijd uit den weg zou trachten te ruimen, doch meer en meer won de overtuiging veld, dat hij het pas in het hotel zou doen. Zou hij daar dan toch als du Maurier zijn teruggekeerd? Ondanks het gevaar, dat hij er liep? Of in een andere vermomming, waaronder hij dan, kort na zijn verdwijning vannacht, reeds zou kunnen zijn binnengekomen? Nu hij het korte gesprek van Jimmy met haar niet gehoord hebben kon en ondanks dat wist, van hun afspraak, haakte er steeds meer. Wat moest ze doen, indien du Maurier tegen Charles wilde optreden nádat deze zijn aanslag op Vreeland kon hebben gepleegd? Tot het laatste oogenblik moet Charles doen, alsof hij de opdracht ten uitvoer bracht. Ze wenschte wel, dat ze Charles had gelast, zijn revolver te ontladen. Dàn alleen kon deze comedie tot het eind zonder gevaar voor haar opdrachtgever worden uitgespeeld.
‘Het spreekt vanzelf, dat je niet schiet, Charles,’ zei ze. ‘Maar als we de kamer van Vreeland be- | |
| |
reiken, dan moet je niettemin doen alsof je schieten zàl.’
Als er dan nog niets gebeurd was, zou ze een aanslag hebben verijdeld, maar toch nog tegen du Maurier verloren hebben. Eén ding was haar gebleken: de man kon niet àlles weten, want dan had hij zooeven wel tot haar gesproken, door de telefoon. Hij liet zich immers geen enkele gelegenheid ontglippen, haar te bespotten. Hij mocht dan ook niet te weten komen, dat Charles niet alléén kwam. Ze zouden het hotel zoodanig moeten naderen, dat niemand aan een venster er iets van zou kunnen bemerken. Was er eigenlijk iets eenvoudigers, dan dat du Maurier er op speculeerde, zijn laatste getuige bij diens laatsten moord te doen snappen? En hem op die wijze kwijt te raken? Hem verraden kon de man niet, omdat hij, daaraan twijfelde ze niet, niets van zijn chef wist. Waarom had hij dan echter niet den troep zonder meer in den steek gelaten? Het was hem er blijkbaar om te doen, grondig afrekening met zijn verleden te houden, zichzelf een absoluut onbezorgde toekomst te scheppen en dan, wie weet, haar als fatsoenlijk mensch over een poosje te ontmoeten, haar het hof te maken en in stilte te gnuiven, als hij zich voorstelde, dat zij zich aan hem binden zou, zonder te weten, dat hij haar voortdurend misleidde. Ze dacht te veel aan den man, dien ze niet kende.
Ze bereikten het hotel X*** zonder eenige belemmering. Ze wisten de hall te betreden, zonder
| |
| |
door iemand van uit de vensters opgemerkt te kunnen zijn. En nog steeds gebeurde er niets.
‘Hoe staat het met de verbindingsdeur tusschen kamer 22 en kamer 23?’ vroeg ze den directeur, die haar, handenwrijvend en met een beleefd buiginkje, tegemoet kwam.
‘Die is hersteld,’ antwoordde hij.
‘Jammer,’ zei ze. Ze kon dus niet via de vroegere kamer van du Maurier komen in de kamer, waar aanstonds een schijnmoord zou plaatshebben. ‘Dan zit er niets anders op, dan dat we met ons vijven gaan en Charles als eerste bij Vreeland binnenschuift. U hebt geen nieuwe gasten geboekt sinds gisteravond?’
‘Dat zou geen uitzondering zijn,’ antwoordde de directeur met iets van gepikeerdheid. ‘Maar we hebben inderdaad vandaag nog niemand ontvangen.’
‘Goed. Willen de heeren zoo vriendelijk zijn?’
Ze begaf zich naar de trap, doch bleef nog even staan, omdat de directeur haar iets vragen wilde.
‘U veroorlooft mij, u aan uw belofte te herinneren?’ vroeg hij.
‘Als het eenigszins mogelijk is, zal de naam van uw hotel niet worden genoemd,’ beloofde ze opnieuw.
Charles volgde haar met knikkende knieën. Hij wist, wie de drie mannen waren, die hem voortdurend op de hielen zaten. Hij wist, dat hij het krankzinnigste moest doen, wat ooit door een misdadiger gedaan was: onder de oogen van de politie
| |
| |
zichzelf aan te stellen als een moordenaar. Hij wist bovendien, dat zijn baas hem niet zoomaar zou laten comedie spelen, dat de baas altijd de sterkste bleek. Hij was op weg naar het schavot, hij legde keurig het hoofd onder de bijl, alleen maar omdat die juffrouw Zwart het hem verzocht.
Ze bereikten de gang, waaraan de kamer van Vreeland lag. Niets trad hun in den weg en het bleef stil. Aanhoudend trok Thea haar vermoedens verder en al kon ze niet komen tot een definitieve conclusie, er begon toch verband zichtbaar te worden tusschen de vele dingen, die haakten. Ze zou alleen bij Vreeland kunnen binnengaan en informeeren, of ook hij nog door zijn achtervolger was opgebeld; maar wat voor nut kon daaruit voortvloeien? Ze zou Charles werkelijk, zooals ze zooeven gezegd had, vooruit naar binnen kunnen schuiven, maar wie garandeerde haar, dat de man op het laatste oogenblik niet tòch zou gehoorzamen aan het bevel van den meester, dien hij ook nu nog vreezen moest? Wat drommel, de tegenstander moest hier zijn. Als Charles zijn opdracht uitvoerde en gegrepen werd, dan zou nummer zeven, als eenige wellicht, en door de politie niet alleen vastgehouden maar tevens bewaakt en dus beschermd, overblijven, om hem later het loon voor zijn bedrog uit te betalen. Du Maurier deed geen half werk, als Charles Vreeland had neergeschoten, zou het zijn beurt zijn geworden en het hotel levend verlaten zou hij stellig niet. Maar dan moest du Maurier, in welke gedaante dan ook, reeds nu aan- | |
| |
wezig zijn. Dan moest hij Charles en dus ook haar in het oog houden. Ze ging in gedachten na, wie ze tot nu toe in het hotel gezien had. De portier en de directeur, de administrateur door het loket. Maar hoe kon ze aan deze drie mannen denken in verband met haar tegenstander? Dan moest hij op een dezer kamers huizen, dan zou hij, reeds vóórdat hij als du Maurier verdween, onder anderen naam en in andere vermomming op de eerste etage nòg een kamer betrokken moeten hebben. Waarmee zijn door den portier niet opgemerkte verwijdering uit het hotel scheen te kloppen, doch waarmee Jimmy's bewering, dat hij hem achtervolgd had, oogenschijnlijk in tegenspraak was. Jimmy echter had hem pas op straat weergezien, nadat hij zelf eerst eenigen tijd bij
Vreeland gebleven was, immers, hij had haar opgebeld. In dien tijd kòn du Maurier, ook al hàd hij dan nog een tweede kamer, de straat zijn opgegaan.
‘Wat wenscht u, dat we thans doen?’ vroeg een der rechercheurs, blijkbaar de aarzeling van Thea beschouwend als een bewijs, dat ze haar voor niets gevolgd waren.
‘Nog even wachten,’ antwoordde ze. ‘Ik beloof u, dat u niet zonder een vierden man naar het bureau zult terugkeeren.’
Ze beloofde, zonder er zelf zeker van te zijn, haar belofte te kunnen nakomen. Maar toch, ze voelde, dat ze bezig was de figuur, die door de legkaart moest worden ineengevoegd, te ontdekken. Ze beet zich op de onderlip. In verbijsterende snelheid zag
| |
| |
ze al wat voorgevallen was nog eens voor haar geest, alle personen, die ze had leeren kennen vanaf het oogenblik, dat haar buurman op het achterbalcon van de tram werd doodgestoken. Beermans en Groen en de detective Jimmy en Vreeland en de leden van de bende, de bende van zeven leden, waarvan ze er zes had ontmoet. Nummer twee, de plaatsvervanger van den baas, waar was hij? Het intellect onder de troep volgelingen, zou het door du Maurier als éérste uit den weg geruimd zijn? Maar dan....!!
‘Wilt u met me meegaan, heeren. Nee, Charles, laat je revolver maar waar hij is. Maar houd u stil, loopt u zachtjes. We hoeven niet te verraden, dat we met een heele politiemacht gekomen zijn, dat vindt mijnheer de directeur minder aangenaam.’
Ze ging hen voor naar kamer 23 en legde haar hand op den deurknop, dien ze zachtjes draaide. Op dat oogenblik gleed een glimlach op haar gezicht en haar oogen begonnen te tintelen van stille vreugde.
‘Mijnheer Vreeland,’ zei ze, nog voordat ze de deur geopend had. ‘We komen u beschermen, want er dreigt gevaar voor u.’
Daarna trad ze, haar metgezellen wenkend haar rustig te volgen, de kamer binnen.
|
|