| |
| |
| |
Hoofdstuk XXVI
Het raadsel opgelost
Vreeland zat aan tafel en liet haastig iets in zijn zak glijden.
‘U schijnt er u op voorbereid te hebben, mijnheer Vreeland,’ zei ze, ‘dat u een revolver gereed hebt liggen?’
‘Dat zal waar zijn,’ klonk de wat minder heesche stem. Het griepje had blijkbaar nagenoeg uitgewerkt. ‘Een pretje is het waarachtig niet, doodkalm te wachten, of u er in slagen zal, me te beschermen. Vooral niet, nu die tusschendeur er weer in staat en ik dus van twee kanten bestookt kan worden. Trouwens, u schijnt ook heel wat te verwachten, dat u met vier man binnenkomt.’
‘Dat doe ik ook, mijnheer Vreeland. Kijk maar, ik ben gewapend.’ Ze haalde haar revolver voor den dag en liet hem die zien, waarbij ze den loop op zijn oogen richtte. ‘Nee, de revolver die u in uw zak hebt, hoeft u mij niet te toonen. Laat maar gerust zitten.’ Haar gezicht werd minder vriendelijk, dreigender. ‘Laat zitten zeg ik, of waarachtig ik schiet u neer.’
| |
| |
‘U mij?’ vroeg de oude heer verwonderd. Hij lachte beleedigend. ‘Als ik had kunnen denken, dat het u in uw hoofd zou slaan, dan had ik nog liever toch maar de politie te hulp geroepen.’
‘Dat kunt u nog doen, want deze heeren zijn van de recherche. Roep ze dus, u hoeft niet eens hàrd te roepen.’ Ze spotte met hem, met zijn boosheid. ‘Maar nu iets anders, Jimmy, ik vind het heelemaal niet aardig van je, dat je me vanmiddag zoo hebt doen schrikken. Ik heb een oogenblik werkelijk geloofd, dat du Maurier je uit jaloerschheid of wat dan ook het zwijgen had opgelegd. Trouwens, dat had hij dan ook, nietwaar mijnheer du Maurier? U bent een grappenmaker, mijnheer Vreeland, dat u uzelf zoo naloopt.’
‘U bent stapelgek,’ zei de man.
‘Nee, laat zitten die revolver, uw hand uit uw zak. U hebt me nu dikwijls genoeg voor den gek gehouden. Charles!’
Nummer zeven trad nader, hoewel schoorvoetend. Hij begreep van Thea's woorden niets, evenmin trouwens als de drie rechercheurs haar begrepen.
‘Maak je verdienstelijk, man. Het kan je alleen maar ten goede worden aangerekend. Trek je vroegeren patroon eens flink aan zijn haren.’
Charles lachte stupide, overtuigd, dat Thea hem voor den gek hield. Toen deze echter aandrong, dat hij zou doen wat ze zei, ging hij aarzelend naar Vreeland toe. Doch hij bleef opnieuw staan, op het moment, dat Vreeland hem toesnauwde: ‘Als je
| |
| |
het maar uit je hoofd laat, man.’ Want deze stem was niet die van den brommerigen ouden heer, die heesch was van griep, doch van iemand, dien hij wel degelijk kende en voor wien hij gewend was, het hoofd te buigen.
‘Als jij het dan niet durft, dan zal ik....’ Meteen rukte ze aan het haar van den hotelbewoner en terwijl ze hem nog maar net met haar revolver in bedwang houden kon, zat daar een ander; een oude heer met een jong hoofd. Een raar gezicht was het zoo, gerimpeld en afgeleefd, onder zwart, goed onderhouden haar.
‘Jimmy, je hebt zoo vaak getracht te komen tot een gebedel, of ik je eens aanraken wilde. Nu heb ik het gedaan. En ik zou het graag nog eens doen, om te kijken, hoe je er uitziet, als je valsche gebit, een monster, uit je mond is. En als je je eigen oogen had. Of nee, benieuwd ben ik daar toch niet naar, want je zou meer weg hebben van du Maurier, nietwaar? Heeren, als u zoo vriendelijk wilt zijn, dezen “heer” naar het bureau te begeleiden, dan zult u zich tegenover de maatschappij bijzonder verdienstelijk maken.’
‘Je bent een bliksem,’ prees de gevangene. ‘Je bent veel te bijdehand, juffertje.’
‘Dat had je dienen te bedenken, voordat je je plaatsvervanger, de meest verstandige van het troepje, naar me toe zond om me te laten roepen.’
‘Kon ik weten, dat hij je op de tram reeds zou ontmoeten?’
‘Nee, dat kon je niet. En dat was een voor jou
| |
| |
al allerongelukkigst toeval, is het niet? Anders had nummer vier hem natuurlijk van kant gemaakt, op het oogenblik dat hij bij mij zou aanbellen. En geen haan zou er naar gekraaid hebben, dat die moord uitging van een erg onschuldig heer. De heer Vreeland. Je keek inderdaad zeer verrast, toen ik gisteravond tòch je adres gevonden had.’
‘Dat is mijn eenige fout geweest,’ gromde Vreeland.
‘Maar niet het eenige, wat ik je kwalijk neem, waarde heer. Je hebt mij voortdurend gebruikt, om je kameraden tegen elkaar in het harnas te jagen. Telkens wekte een oogenschijnlijk afgesproken ontmoeting van mij en een van jullie, op een der anderen den indruk, dat er verraad gepleegd zou worden of reeds gepleegd was. De moordenaars handelden dus uit puur zelfbehoud, naar zij meenden. Toch heeft juist je sluwheid je tenslotte verraden. Wat zeg je er van, als je weet, dat ik voordat ik bij je over den drempel kwam, nog niet wist, wie je werkelijk was?’
‘Dat lieg je,’ snauwde hij.
‘Dat lieg ik niet. Ik ben nog geen enkelen keer bij je gekomen, of je was zoo in je rol, dat je de deur op slot had. Dezen eenen keer echter niet. Omdat je Charles geen belemmering in den weg wilde stellen. En als de man eenmaal in je kamer zou zijn gekomen, had je hem, terwijl hij zijn revolver hief, kalmweg neergeschoten. Zelfverdediging, die zelfs ik als getuige vermoedelijk noodig zou hebben verklaard. En dan had je portret als
| |
| |
ouden heer in de krant gekomen, en dan zou je zijn afgereisd, om als dandy, maar nooit meer als du Maurier, een leventje van plezier te leiden. Heb ik het goed?’
‘Vrijwel, je bent slim.’
‘Maar waarom liet je me, nadat je eens een aanslag op me had gepleegd door de taxi, waar je me in dacht te zitten, het water in te rijden, verder met rust? Waarom eigenlijk pleegde je dien aanslag?’
‘Omdat ik er toen nog niet van overtuigd was, je te kunnen gebruiken,’ antwoordde hij.
‘Natuurlijk, je was kwaad, dat het toeval je in den weg getreden was. En toen ontdekte je, dat ik nu nog veel gemakkelijker kon meewerken. Bovendien kon je, als Jimmy, voortdurend op de hoogte blijven van mijn voornemens, tenminste, dat dàcht je. Maar het duurde vrij lang, voor ik je als Jimmy geloofde. Wat moet jij in je vuistje gelachen hebben, toen hier het hotel op stelten stond, omdat je alleen maar die deur uit haar hengsels gelicht had. Maar waarom kwam nummer vier mijn huis uit, voordat hij dat briefje, dat hij natuurlijk op jouw last schreef, had voltooid?’
‘Omdat er buiten gefloten werd door de Waard, die op deze manier wilde controleeren, of het waar was, dat vier verraad had gepleegd.’
‘Jij hebt de troep opgericht?’
‘Zoo vraag je den boeren de kunst af, juffie. En wat heeft dat er nou mee te maken?’
‘Gelijk heb je. Weet je, wat ik nog het meest in je bewonder?’
| |
| |
‘Het meest? Dus er zijn verschillende kwaliteiten in me, die bewondering afdwingen?’
‘Dat is wat te veel geofferd op het altaar van je ijdelheid. Maar het is waar, ik heb respect voor je sluwheid en voor je tooneelspeelkunst. Vooral evenwel voor je talent van vertellen. Dat verhaal over dien vroegeren kwajongensstreek vertelde je meesterlijk, al zou ik het natuurlijk nooit geloofd hebben, als je er niet voor gezorgd had, het te knoopen aan wat reeds onmiskenbaar als werkelijkheid moest worden aangenomen: den moord op je beste kracht: Beermans. Tusschen haakjes, híj kende je in je ware gedaante?’
‘In vrijwel al mijn gedaanten,’ antwoordde Vreeland. ‘Hij was, je hebt het gezegd, mijn rechterhand. Ook hij kon tooneelspelen. Daar heb je misschien kort voor zijn dood nog wel een staaltje van gezien?’
‘Maar waarom kwam hij mij dan roepen?’
‘Hij kwam je niet roepen. Hij zou immers zijn weggeruimd voordat hij je te spreken gekregen had? Maar hij dacht natuurlijk wel, dat ik je noodig had. Als je het verhaal had gehoord, dat ik hèm verteld heb, dan zou je nog veel meer bewondering voor mijn talent hebben, juffrouw Zwart, Thealief.’
‘Je zal in de cel tijd genoeg krijgen, om het mij eens te schrijven,’ zei ze spottend. ‘Je bediende dus die heele verwarde geschiedenis nagenoeg alleen vanuit deze kamer? Per telefoon?’
‘Behalve wanneer ik als Jimmy op pad was, om jou te ontmoeten en te misleiden.’
| |
| |
‘Een geluk, dat ik geen enkelen keer, direct nadat ik Jimmy gesproken had, hierheen gekomen ben. Want dan zou ik je eerder hebben doorzien.’
‘Wat je geluk noemt,’ spotte hij op zijn beurt, met een hartelooze toespeling op den dood zijner bendeleden. ‘Trouwens, dat staat nog te bezien, Thea. Want dan had je het me allicht gezegd en dan zou ik wel een maniertje hebben gevonden, om je vóór te zijn.’
‘Dat is ook al weer waar. Maar nu, griep of geen griep, je zult de straat over moeten. Heeren?’
Een hoofdwenk deed de rechercheurs verstaan, dat zij het wenschelijk achtte, Vreeland te ontwapenen. Ze hield hem voortdurend onder schot, terwijl de mannen hem fouilleerden om hem de revolver, andere wapens had hij niet, ontnamen. Terwijl Vreeland opstond om, nu het eenmaal niet anders meer kon, aan het zwijgend bevel der rechercheurs te gehoorzamen, haalde hij met zijn rechtervoet onverwachts uit en trof Charles op een plek, die bij kinderen de meest aangewezene is als men ze een kastijding wil toedienen.
‘Hond van een verrader,’ siste hij hem toe. ‘Als jij niet zoo stom was geweest, dan weet ik het nog zoo net niet.’
‘Dan lag hij hier voor den vloer, Vreelandje,’ antwoordde Thea. ‘Dat is nou juist het eenige, wat je ontbreekt, man. Je kunt niet denken naar meer dan één zijde tegelijk, je bent te éénzijdig. Wat in jouw oogen stom is van Charles, zal de heele wereld als zijn eenigen verstandigen zet beschou- | |
| |
wen. Hij leeft tenminste nog. Hij en jij en de Waard, dat zijn de drie overgeblevenen van de zeven.’
‘De Waard?’ vroeg hij, werkelijk verbaasd.
‘Charles schoot allerberoerdst,’ spotte Thea.
‘Maar ik zag hem met mijn eigen oogen voor dood vallen!’
‘En je zag niet met je eigen oogen, dat ik hem dat op het laatste oogenblik aanraadde?’
Hij zei een verwensching. Dit was de eerste keer, dat hij werkelijk kwaad was om Thea's inmenging. Want hij begreep, dat hij niet aldoor de eenige was geweest, die de draadjes in handen hield, dat ook zij er wel eens aan had getrokken, zonder dat hij het bemerkte.
Ze liet hem met de vier mannen vertrekken; ze bleef nog even achter, nieuwsgierig naar wat Vreeland in zijn koffers hebben zou. Vooral nieuwsgierig was ze, naar zijn grimeeruitrusting.
Ze vond een tweetal zonderlinge voorwerpen. Het eerste was een paar pleisters, geperst in een bepaalden vorm, waardoor Vreeland zijn ooren verder naar voren kon zetten. Het tweede een stel vliesdunne glaasjes, of liever doorzichtig celluloid was het, waarop een grijsblauwe iris geschilderd was. Die, voor de oogen geschoven, veranderden het uiterlijk grondiger dan welke grime ook.
Toen de directeur, bij haar vertrek, wederom vroeg, of ze vooral den naam van het hotel wilde ontzien, haalde ze, verveeld omdat hij nooit eens
| |
| |
iets anders zei, de schouders op met een gebaar van het niet te weten.
Aldus eindigde het avontuur met den man met de vele gezichten.
|
|