| |
| |
| |
Hoofdstuk XXIII
Waar blijft Jimmy?
Omdat ze van hem verwachtte, dat hij vóór den tijd komen zou en ze benieuwd was, naar het verslag van wat hij dien morgen had uitgericht, begaf zij zich reeds om twaalf uur, een half uur voor afspraak was, naar American, waar ze aan een venster plaats nam, zoodat ze de deur in het oog kon houden. Ze wilde het zich niet ontkennen, dat er verlangen in haar was, hem spoedig te zien. Ze onderschatte de tegenpartij niet en ze vatte de bedreiging, dien morgen, toen ze op de zolderkamer van de Waard luisterde, aan de telefoon door du Maurier geuit, zeker niet op als een flauwe bangmakerij en aangezien den bendeleider niets verborgen scheen te kunnen blijven, vermoedde ze, dat hij ook wel wist van de korte ontmoeting, die ze met Jimmy, kort daarna, in de Zwanenburgerstraat had. Eigenlijk om te weten te komen, dat hem geen kwaad getroffen had, had ze vanuit de telefooncel geprobeerd, hem te bereiken. Ze informeerde bij den kellner, of niet reeds iemand naar haar had gevraagd en op diens ontkennend ant- | |
| |
woord verzocht ze, den heer, die naar haar vragen zou, dadelijk naar haar te verwijzen. Daarbij noemde ze hem nogmaals haar naam.
Veel kon Jimmy nog niet hebben uitgericht. Tenzij hij du Maurier op het spoor was gekomen. Thea liet zich een oogenblik gaan in een erg verleidelijke bespiegeling. Ze stelde zich voor, dat du Maurier wel degelijk in de buurt was geweest, toen die laatste aanslag, op de Waard, werd gepleegd en dus ook, dat hij het gesprekje tusschen haar en Jimmy had opgemerkt. Dat hij, om aan zijn bedreiging gevolg te geven, haar protegé, die haar vrijwillige helper was, volgde, maar daarbij door Jimmy werd ontdekt, zoodat deze hem in een valstrik kon hebben gelokt. Door bijvoorbeeld naar huis te gaan en de deur achter zich open te laten. Kinderachtig, zooiets te denken. Zeker, kinderachtig en totaal onwaar. Jimmy was immers niet thuis. De politie te hulp geroepen hebben, kon hij niet, want zijn naam was nog zoo volslagen onbekend, dat hij, om zich te verklaren, meer tijd zou noodig hebben, dan du Maurier noodig had om te verdwijnen.
Eensklaps viel haar iets anders in. Als du Maurier hun ontmoeting had gezien, dan kon hij gemakkelijk hebben gehoord, wat Jimmy haar op het laatste oogenblik toeriep: dat hij haar aan de samenkomst om half één in American hield. Du Maurier kon niet in de huid van een kellner kruipen, tenminste niet in die van een der bedienden van dit café. Maar op alle andere manieren
| |
| |
zou hij wel in de buurt kunnen komen, hen, wanneer zij samen waren, tot zeer dichtbij naderen en dan twee vliegen slaan in één klap. Ook zou hij haar vrijwilligen assistent, als deze de deur wilde binnenkomen, onder haar oogen kunnen laten neerschieten, bij wijze van lesje voor haar volharding. Dat zou dan moeten gedaan worden òf door nummer zeven, door Charles, òf door het nog ontbrekende nummer, dat ze niet had gezien, niet van gezicht kende, òf wel door hemzelf. Nummer zeven was uitgeschakeld. Ze vertrouwde er stellig op, dat die tot aan haar komst zijn kamer zou houden, uit vrees, dat hijzelf zou worden aangevallen. Du Maurier was, zooals bij zijn aanslag op Vreeland bleek, niet bijzonder schotvast en bovendien te voorzichtig, om zich op klaarlichten dag, op een zoo druk punt van de stad, bloot te geven. Restte dus nummer twee of zes. Eén van die beiden was Groen geweest, de ander liep nog op vrije voeten.
Ze dacht zich zoozeer in in den gedachtengang van haar tegenstander, dat ze er zeker van werd, een aanslag op Jimmy, op het oogenblik dat zij hem zou zien, te mogen verwachten. Met beide handen in haar taschje, laadde ze haar revolver, liet die daarna weer in haar mantelzak glijden, waarna ze, met een doodonschuldig gezicht, haar koffie roerde. En wachtte.
Indien du Maurier reeds iets tegen Jimmy ondernomen had, hem in zijn macht had gekregen of hem buiten gevecht had gesteld, dan zou hij deze overwinning op een of andere manier tegen haar
| |
| |
uitbuiten, haar er nòg meer mee trachten te overtuigen van zijn macht.
Een heer zette zich aan het tafeltje naast het hare, nam haar even, vluchtig, op, doch scheen verder geen belang in haar te stellen. Een elegante verschijning was hij, van dezelfde grootte als du Maurier zelf. Ook hij had donkere oogen en eenigszins van het hoofd àfstaande ooren. Hij bestelde koffie en stak een sigaar op. Dat deed du Maurier, bij haar weten, niet. Hij diepte een klein, luxueus notitieboekje uit zijn zak, waarin hij met een zilver potlood langzaam iets begon op te schrijven. Waarbij hij telkens bleek te overdenken, hoe het verder moest. Het zou haar niet verwonderen, als hij aanstonds dat blaadje uitscheurde en het op een behendige wijze in haar handen wist te spelen; in dat geval schreef hij thans iets over Jimmy of, in elk geval, over haar zelf. Het zou haar echter evenmin verwonderen, als hij het boekje toeklapte en weer in zijn zak liet verdwijnen. Dan waren zijn aanteekeningen stellig iets, wat behalve de beurs alleen maar hemzelf betrof. En dan was hij zeker nòch du Maurier, nòch het ontbrekende nummer. Het feit, dat tot dusver nog geen enkel bendelid een héér was gebleken, overtuigde haar, dat ook deze heer het nog onbekende nummer niet was.
Het Leidscheplein tusschen twaalf en twee is een der drukste punten van Amsterdam. Geen oogenblik was er geen verkeer. Auto's en trams volgden elkaar op in onafgebroken rijen, voetgangers haastten zich op het trottoir aan de overzijde;
| |
| |
ontelbare fietsers waagden hun leven in een grillig kriskras door het verkeer. Voor de deur van American stond de oppasser bij de rij auto's, wier bestuurders en eigenaars het café waren binnengegaan. Uit die drukte op straat een bekend gezicht dadelijk uit te pikken, was een volstrekte onmogelijkheid. Je moest wel degelijk voortdurend opletten, wilde je niet door den maalstroom uit je observatie worden weggeslagen. Dit eischte zoozeer Thea's aandacht, waarbij ze bovendien haar nog steeds schrijvenden buurman in het oog wilde houden, dat de tijd sneller voorbij ging, dan dat bij wachten doorgaans het geval is. Ze zag op haar horloge, dat het al kwart over twaalven was. Nu behoorde Jimmy er toch eigenlijk reeds te zijn, al luidde de afspraak: om half één. Haar gepasseerd zijn zonder dat ze het zou hebben gezien, was uitgesloten en bovendien, de kellner zou haar immers zijn komst dadelijk melden. Zij had nimmer last van overbodige vrees, doch nu begon zij toch te vreezen, dat hem iets zou zijn overkomen. Ze had spijt, de afspraak niet wat vroeger gesteld te hebben, opdat ze nu zekerheid zou hebben gehad, of hij op tijd kwam of niet. Ze had hem vanmorgen moeten waarschuwen, voor wat haar door de telefoon was gezegd; ze had bovenal van hem moeten eischen, dat hij haar had opgegeven, waar hij zou heengaan. Per saldo had hij haar verlaten zonder een bepaald doel en dus diende hij eerder te vroeg, dan te laat te komen. Nu ja, te laat was het nog niet.
| |
| |
Ze keek naar den heer naast haar. Nog schreef hij, maar zoo nu en dan, als hij in gedachten verdiept scheen, keek hij toch naar haar, met een blik, die haar aan iets herinnerde. Zij dacht na, wendde het hoofd, doch hield in gedachten dien blik vast, om zich te herinneren, waar ze dien eerder gezien had. Toen ze de gelijkenis had, was ze er toch weer minder zeker van. Precies zóó had, in het spiegeltje, de taxichauffeur, die haar gisteravond het water in had willen sturen, langs haar heen gekeken. Dit làngs haar kijken was de eenige overeenstemming, want de chauffeur had iets dreigends gehad, waaraan zij het dankte, dat ze voldoende op haar hoede was geweest. Deze stille schrijver had in het minst niets dreigends, doch veel meer iets werkelijk afwezigs. Aanhoudend op hem letten, het scheen haar niet noodig, doch bovendien, ze kòn het niet, aangezien ze tevens haar aandacht gevestigd moest houden op de deur. Wie eenmaal bij de stoep gekomen was, verdween uit haar gezichtsveld, want de afscheiding van de hall hield hem, totdat hij in de cafézaal gekomen zou zijn, voor haar verborgen. Nu ze echter even in stilte op haar buurman had gelet, was het niet uitgesloten, dat in dien korten tijd de door haar verwachte het café zou hebben betreden. Van nu af verdeelde ze dus haar aandacht tusschen de straat en de deur, die van de cafézaal naar de hall voerde. Om niet nog eens de risico te loopen, dat Jimmy ongezien binnenkwam, wendde ze telkens schichtig het hoofd en maakte het daardoor zich- | |
| |
zelf duidelijk, dat ze niet alleen bezorgd was voor Jimmy, maar bovendien naar hem leek te verlangen om een andere reden dan geruststelling alleen. Ze had dit gevoel nooit eerder gekend; in den regel was ze zeer lakoniek en aanvaardde de dingen, zooals ze nu eenmaal moesten komen. Ze trachtte zich te overtuigen, dat haar onrust thans een andere oorzaak had, dat ze voortkwam uit een gewaarwording van bij voorbaat beleedigd te
zijn, indien ook nu weer du Maurier de slimste van hen beiden bleek. Ze bekeek dit van verschillende zijden, totdat ze tot de slotsom kwam, dat het er weinig toe deed, dat de hoofdzaak was, haar meer en meer toenemend vermoeden, Jimmy niet op den afgesproken tijd te zullen zien. Dit vermoeden was dan een voorafschaduwing van de teleurstelling, die haar overvallen zou en als zoodanig tevens een wapening uit voorzorg. Ze beet haar tanden in haar onderlip; ze wilde zich niet zien als zwakker of minder listig dan haar tegenstander was. Te drommel, die man bleek alles van haar te weten, terwijl ze zelf van hem nog niets, absoluut niets wist, behalve dat hij zich in allerlei gedaanten aan haar zou kunnen voorstellen, zonder dat zij hem zou herkennen. Ze moest dien man bewonderen, en ze wilde dit niet, omdat hij haar verachting verdiende.
De heer naast haar had zijn koffie gedronken en zijn notities beëindigd. Het boekje klapte hij dicht en hij liet het, zonder er een blaadje te hebben uitgescheurd, in zijn zak glijden. De hande- | |
| |
ling dus, die hem in Thea's oogen van alle verdenking moest ontslaan. Doch terwijl ze wederom naar buiten keek, zei ze tot zichzelf, dat du Maurier, als hij slimmer was dan zij, moest begrijpen, wat zij dacht en dus niet optreden zou, zooals zij van hem verwachtte. Een hopelooze verwarring was het, waar ze niet uit komen kon. Haar intuïtie liet haar schromelijk in den steek, en toch had ze die alleen maar even noodig, om tot een verrassend resultaat te komen. Iets in haar zei, dat ze aanwijzingen in overvloed had, dat ze niet anders hoefde te doen, dan alles wat was voorgevallen nog eens, en in kalme volgorde, te overzien. Maar ze had dit immers reeds herhaaldelijk gedaan zonder eenig succes en is er wel iets zoo afmattend, als telkens weer dezelfde gedachten om en om te keeren? Er haakte iets, er haakten verschillende dingen. Doch wat? En waar?
De heer naast haar was opgestaan en trok zijn jas, die hij op een ledigen stoel nonchalant had neergelegd, aan. Het liep tegen half één. Als die man nu naar buiten ging, deed hij dat dan opzettelijk op dit tijdstip, omdat hij verwachtte, of liever omdat hij berekend had, dan Jimmy op de stoep te moeten passeeren? Het gruwelijke van deze heele geschiedenis was, dat Thea herhaaldelijk wist, iets te moeten doen, zonder zich gerechtigd te achten tot optreden. Niets, absoluut niets, rechtvaardigde een handeling, die tot een schandaal kon uitloopen tegen dezen heer, die wellicht toch volkomen schuldeloos was. Men is gewend, dat roman- | |
| |
detectives zich niet van de wijs laten brengen door toevallig onder hun oogen komende, totaal onschuldige personen. Maar daar zijn dat dan ook detectives voor, speciaal geschapen uit het brein van een schrijver, die zijn lezers alleen maar vermaken wil. In werkelijkheid gaat alles in het leven van een speurder nu eenmaal niet zoo van een leien dakje en dus mag het niemand verwonderen, dat Thea, ongeacht of haar buurman iets met du Maurier gemeen had of niet, door hem van het spoor werd afgeleid.
Hij groette bescheiden, omdat zij hem, juist toen hij heenging, aankeek. En verliet de zaal. Thea spande zich in, om niemand ongezien de stoep te laten opkomen. Doch zij zag Jimmy niet. En het was half één.
Ze vroeg zich al niet meer af, waarom hij te laat kwam. Ze vroeg zich af, waar hij bleef, waarom hij in het geheel niet gekomen was. Of? Daar naderde de kellner haar tafeltje, kennelijk met de bedoeom haar iets te zeggen.
‘Juffrouw Zwart,’ begon hij inderdaad, ‘telefoon voor u in de eerste cel.’
Telefoon, gelukkig, dacht ze. Wat is gewoner, dan dat iemand, die verhinderd is bij een afspraak te komen, op het juiste oogenblik opbelt? Ze ging bedaard naar de aangegeven cel. Niemand wist, dat ze hier was, niemand behalve Jimmy dus zou haar kunnen opbellen. Of het moest du Maurier zijn, bedacht ze eensklaps. Ook hij immers kon het weten, door den roep van Jimmy?
| |
| |
Ze nam den hoorn van het toestel en wist zich te beheerschen, zoodat haar stem heel koel klonk en, wie er ook aan de andere zijde van de lijn zou staan, haar spanning van de laatste minuten niet door haar zou worden verraden.
‘Hallo?’ riep ze. ‘Met juffrouw Zwart, ja, met wie spreek ik?’
‘Is dat werkelijk nog een vraag voor je, allerliefste Thea-tje?’
Die stem, een tikje spottend. Dááraan zou ze haar tegenstander, hoe knap hij zich ook vermomd had, altijd blijven herkennen. De lust, den hoorn neer te werpen, werd haar bijkans te sterk. Maar dan bedacht ze, dat ze daardoor haar onmacht te duidelijk demonstreerde en hem de overwinning toekende.
‘Ja, mijnheer du Maurier, dat was het zeker. Al verwachtte ik u, toch twijfelde ik er aan, of u de onbeschaamdheid hebben zou, mij aan de telefoon te laten roepen.’
Ze wilde nog iets zeggen, doch hij lachte en onderbrak haar met een opmerking, die haar het bloed naar het gelaat joeg. ‘Ja, dat kan ik me begrijpen, want het is precies zooals u het daar zegt: ik roep en u komt, nietwaar?’
‘Wat hebt u met hem gedaan?’ vroeg ze.
‘Met hèm? Met den kwajongen, die me vannacht voor de voeten sprong? Maar ik had u toch al gewaarschuwd, dat hij niet meer met u mocht spreken? En hij deed het toch. Hebt u lang op hem gewacht? Nee, dat vraag ik niet uit nieuwsgierig- | |
| |
heid, maar omdat ik, als ik dat geweten had, wel eerder zou hebben opgebeld, om u het wachten wat te bekorten.’
‘Als fatsoenlijk man kan ik u niet vragen, waarom u mij geen antwoord geeft,’ zei ze. ‘Maar wel kan ik u vragen, waarom u mij geen antwoord geven dùrft.’
‘Als onfatsoenlijk man?’ Hij lachte daverend. ‘Beste Thea, ik vrees, dat je je heelemaal verkeerd uitdrukt. Maar ik begrijp je toch wel, hoor. En met fatsoen heeft het niets te maken, als ik je antwoord geef. Ik doe het veel meer als vereerder. Met Jimmy heb ik afgerekend, dat is alles. Hij zal het je niet meer lastig maken.’
‘U bedoelt, dat u het hem onmogelijk hebt gemaakt, het ú lastig te maken,’ antwoordde ze spottend. ‘U moet uw lafheid niet voordoen als hulpvaardigheid; over dergelijke kleinigheden zijn méér misdadigers gestruikeld, mijnheer du Maurier.’
‘U noemt mij nog altijd bij een naam, die niet meer bestaat, althans voor mij niet.’
‘Tijdelijk, tijdelijk,’ zei ze ironisch. ‘Ik heb al voorspeld, dat dit niet lang meer het geval zal zijn.’
‘Is dat een waarschuwing? Gaat u me nadoen? U weet toch wel, dat nadoen kinderachtig is?’
‘Belt u me nu werkelijk op, om me bespottelijke dwaasheden te zeggen?’
‘Als u daarbij bedenkt, in welke stemming de mensch dwaasheden zegt, dan verheugt het me, u
| |
| |
eindelijk eens gelijk te kunnen geven. Maar wat dunkt u, zouden wij nu niet eens een afspraakje kunnen maken? Ik zal u niet vergeefs laten wachten, dat beloof ik u op mijn woord van, ja, toe, zeg u het eens? Het zou zoo leuk uit uw mond klinken, als u het over mijn eer had.’
‘U weet drommels goed, dat u, als u een afspraak met mij maken zou, toch niet zou kunnen komen,’ zei ze.
‘O nee?’
‘Nee,’ zei ze kort. Ze had er genoeg van, te hopen, dat die man een domheid zou begaan. Wie zoo gemoedelijk spot, weet precies, wat hij wil. ‘Maar ik maak een afspraak met u. Dat ik u, voordat het avond is, zal hebben overgeleverd. Aangenomen?’
‘Natuurlijk. U kunt op mij rekenen,’ klonk het spottend, tergend vriendelijk.
Ze legde den hoorn neer, zonder groet. Of eigenlijk alleen, om te voorkomen, dat hij haar groeten zou. En teruggekeerd in de cafézaal, rekende ze vlug af, om dadelijk daarna het café te kunnen verlaten.
|
|