Den wech des eeuwich levens
(1622)–Antonius Sucquet– Auteursrechtvrij
[pagina 623]
| |
Den derden boeck van Den Wech van de Vol-maeckte. | |
[pagina 624]
| |
Ga naar margenoot+Aen-merckinghe op het XXV. beeldt.
VEel seggen: wie heeft ons het goedt getoont? siet ick sal u te kennen gheven, wat goedt is, ende wat den Heere van u vereyscht: voor-waer het is ten eersten ons selven te oordeelen (vvant in dien vvy ons-selven met een menich-vuldich [A] ondersoeck sullen gheoordeelt hebben soo en sullen vvy van den Heer niet gheoordeelt vvorden) ten tweeden, dat wy beminnen de bermherticheydt, verdraghen andere menschen gebreken, ende sorgh-vuldich met [B] Godt vvandelen. VVant door desen middel met eene gedurighe [C] Meditatie van de passie Christi, ende [D] Godlijcke beschouwinghe oft contemplatie ende gedurige hanteringe van de Biechte ende het alderheylichste [E] Sacrament, maer alder-meest met [F] de liefde Gods ende des naesten, sult ghy komen tot op-rechte stilte des herten, ende tot de plaetse daer't licht der ooghen is, ende den vreden, die alle sinnen te boven gaet, besonderlijc, in dien ghy ten minsten in eenicheyt des herten uwe siele sult geoeffent hebben met dese Godt-vruchtighe oeffeninghen. | |
[pagina t.o. 624]
| |
XXI 25
|
|