Hagenau, 27 Nov. 19.. 's middags.
Aan Elisabeth van Rosande,
Parkstraat, Aarborg.
Lieveling,
MISSCHIEN heb je mijn briefje van vanmorgen niet meer in Overdam ontvangen. Lees het dan niet en vergeef mij mijn dwaas gedrag van gisteren. Maar ik voelde mij zoo rampzalig; ik kan het niet meer velen dat het dagelijksche malle en nietswaardige gedoe zich tegen mijn geluk verzet. Ik wil je zien, je bij me hebben, 't Maakt me wanhopig als ik zie dat een gerokt feestredenaar of een telefoneerend kastelein en dergelijke schreeuwende dissonanten in Gods heelal, zich kunnen dringen tusschen twee zielen die elkaar noodwendig hebben móeten. Maar ik beloof je, Liesbeth, dat ik je met rust zal laten, tot je met jezelf tot klaarheid bent gekomen. Ik zal wachten.
Joost