gekomen voor 'n lezing en ben daar ook nooit bang voor geweest; agiteer me ook nooit in het minst als ik reis. Gek hè, breng dáár eens verstand in! En mijn andere droomen zijn óf allernaarst, óf van min of meer komieke onnoozelheid. Ik kan er onmogelijk waarde aan hechten. Ja, jouw droomen! daar zit nog poëzie in (de poëzie die je in je waak-leven onderdrukt?)
Als ik eenmaal rustig thuis ben krijg je weer eens 'n behoorlijken brief. Ik voelde me dezer dagen een beetje down. Het werk drukt me soms, en zelfs het succes lijkt me dan nog zoo onbevredigend, zoo onbelangrijk, als ik denk aan anderen, zeker niet mijn meerderen, die zooveel meer waardeering vinden; door mode, of misschien nog meer door overduveling, door als handige spekulanten, die hun slag slaan, de tijdelijke wansmaakjes van het publiek uit te buiten! Soms ben ik jaloersch op die onbeschaamdheid. Neen, niet jaloersch op dat beetje roem op zichzelf, Joost, dat kan mij niet meer schelen. Maar 't is ontmoedigend als je ziet dat 't objectieve resultaat van je werk toch eigenlijk maar zoo gering is.
Als rendu-tje voor je bezending stuur ik je m'n eersten bundel, dien ik hier vond in een tweedehandsch boekhandel. Wat is dat alles onrijp en opgewonden. Wat was ik 'n kind, 'n heerlijk kind, toen ik dat schreef. ‘So gieb mir auch die Tage wieder....’ Ik durf het je haast niet bekennen dat ik mij zelfs neerslachtig, moedeloos en absoluut dor kan voelen, al heb ik pas aan jou gedacht. Jij bent dat nooit nietwaar? jij bent zoo evenwichtig, zoo gelijkmoedig; o daarom benijd ik je, met 'n kinderlijke jaloezie. Jij bent wetenschappelijk zooveel méér dan ik; ontken dat nu maar niet, ik weet zeker dat jij een