Raalte, 6 Nov. 19..
Aan Joost Vermeer,
Aarborgschedwarsstraat 12--2, Hagenau.
Lieve, lieve Joost,
DAAR heb je dan je zin, en niet geheel zonder mijn zin. Maar ik moet je, om het evenwicht te herstellen, meteen even kapittelen over sommige dingen in je laatsten brief. Lieve, malle jongen, draaf je nu niet 'n beetje te hard door, in je groote blijheid? Ik ben zelf innig blij, dat je zooveel van me houdt, maar ik werd toch wel even angstig, dat je nu opeens te veel van mij gaat verwachten. Ik kan geen Beatrice voor je zijn, hoor. Haast had ik gezegd, voor je spélen; want wezenlijk, spelen, een rol spelen, zou het voor mij worden, zoodra je me ging vergoden.
Maar vergeef me, Joost, 't is eigenlijk te mal, dat jij, met je gezonde, bezonnen verstand, mij overschatten en vergoden zoudt. Je weet overigens niet, wat het mij kost, je deze koude douche te geven, want ik vind het in mijn hart toch óók weer zoo heerlijk, dàt je nog íéts van mij verwacht. Maar voor niets ben ik zoo bang, als voor misplaatste vereering (en ze is per slot altijd misplaatst). En daarom zal ik je maar eens gauw onthullen, wàt voor miserabel wezen je daar hààst was gaan adoreeren, en daarbij te kennen geven, wat ik van jou verwacht (zonder je voor iemand anders dan Joost Vermeer te houden); ja, wat je mij, geloof ik, heusch al 'n beetje gegeven hebt: een gezonder hart.
Joost, jouw hart en geest zijn gezond; jij ziet de