Der byen boeck
(1990)–C.M. Stutvoet-Joanknecht– Auteursrechtelijk beschermdDe Middelnederlandse vertalingen van Bonum universale de apibus van Thomas van Cantimpré en hun achtergrond
[pagina 349]
| |
Boek I | |
IntroductieBinnen de eenheid van de heilige kerk staan alle gelovigen onder één hoofd, Jezus Christus. Onder hem heeft iedere groepering een eigen leider. Welke kwaliteiten moet deze leider bezitten. (6) | |
Hoofdstuk ISermoen: (6) Persoonlijke kwaliteiten van de leider. Over de keuze van een leider, zijn gewenste kwaliteiten, zijn houding als uitvoerder van Christus' wil. Regel van Augustinus en van Benedictus genoemd. Ex. 1 (7) Maria bemiddelt bij moeilijke bisschopskeuze na gebed van kluizenares. | |
Hoofdstuk IISermoen (9) Intellectuele vorming. Over onwaardigen die zich meester maken van leidende functies; hoe te handelen als onwaardigen het benoemingsrecht hebben. Ex. 2 (9) Jonge, begaafde maar door verveling lichtzinnige kanunnik wordt gekozen als bisschop en betert zijn leven; wordt een voorbeeldige bisschop. | |
Hoofdstuk IIISermoen (11) Machtsmisbruik. Voorbeelden uit O.T. die hier tegenin gaan en Wet van God beschermen. Ex. 3 (11) Liederlijk levende bisschop door God met plotselinge dood gestraft en in de onderwereld van zijn attributen ontdaan. Ex. 4 (12) Na ellendige dood van slechte bisschop moet deze van duivel gruwelijke drank drinken die al zijn zintuigen in brand zet. Ex. 5 (12) Aartsbisschop laat zich omkopen om Talmudverbranding tegen te gaan en sterft een jaar later een kwade dood. | |
Hoofdstuk IVSermoen (13) Mildheid. Christus ging voor in nederigheid en zachtmoedigheid. Als volgelingen hierin achterblijven worden ze gecorrigeerd, evenals de apostel Paulus. Ex. 6 (14) Goede bisschop (dominicaan) op weg om Antwerpse ketters te bestrijden sterft. In visioen aan Gentse broeder verklaart hij gestraft te worden voor zijn strengheid, maar strafvermindering krijgt omdat hij op weg was de kerk te zuiveren. | |
Hoofdstuk VSermoen (15) Solidariteit. Een volk (kerk of staat) moet onder één hoofd staan. Door tweedracht wordt zelfs de hoogste macht te gronde gericht, waar de bevolking mede het slachtoffer van wordt. | |
Hoofdstuk VISermoen (15) Attributen zijn niet bepalend. Tekenen van waardigheid (kroon, kardinaalshoed, mijter) betekenen op zich niets. Abt die bisschoppelijke ambt koopt en zijn rijke klooster hiermee tot armoede brengt is bespottelijk. | |
Hoofdstuk VIISermoen (16) Christelijke leider heeft geen uiterlijk vertoon nodig. Over praalzucht van kerkelijke leiders in vergelijking met de eenvoudige kleding van Jezus, Johannes de Doper, Benedictus. Over het habijt en de noodzakelijke plicht dit altijd te dragen. Men moet slechts aanschaffen wat noodzakelijk is. Veroordeling van monniken die steeds vaker ridderkleding dragen. De mens die ten onrechte meent dat hij arm is, die is arm; slechts hij, die rijkdom versmaadt, is rijk, want hij leeft echt. Over onbetamelijke, werelds levende kloosterlingen die respect verlangen omdat ze de wereld onvluchten. Alleen aan God behoort de glorie. Ex. 7 (16) Beschrijving van prachtlievende abt te paard, als ridder met groot gevolg. Ex. 8 (16) Straf voor onmatigheid in eten en drinken, en voor zwemmen (afleggen van habijt) van drie benedictijnen. | |
[pagina 350]
| |
Ex. 9 (17) Zieke cisterciënser met hoge koorts trekt habijt uit en wordt door vrome broeder van de klaarstaande duivel gered. Ex. 10 (18) Geleerde cisterciënser abt weigert eerbetoon van opgehouden handdoek bij handenwassen; stem uit de hemel geeft in het Latijn goedkeuring hierover. Ex. 11 (19) Cisterciënser abt verhindert bedekking van naakte lijk van werelds levende gravin Maria van Champagne op haar geplunderde doodsbed; wereldse eer voegt niets toe aan de mens. | |
Hoofdstuk VIIISermoen (19) Grotere formaat van de leider; hij moet grotere lasten dragen maar krijgt daartoe ook de kracht. Saul stak vanaf zijn schouders boven het volk uit. Jezus droeg het kruis. De grotere deugdzaamheid van de leider moet de zwakkeren vooruithelpen om een beter mens te worden. De overvloed van de rijke is het rechtmatig bezit van de arme; men moet alles delen, want men is slechts beheerder van Gods eigendom. Leiders moeten goede knechten van Christus zijn, en dit moet in hun grotere deugdzaamheid, niet in uiterlijke attributen zichtbaar worden. Jullie, prelaten, maakt de rijken rijker, en de armen armer. Ex. 12 (19) Oude ziekelijke kapelaan van aartsbisschop krijgt pels maar verlangt een fijnere bontsoort. Aartsbisschop staat dit toe, maar houdt de afgekeurde pels voor zichzelf. | |
Hoofdstuk IXSermoen (20) Over de goede kanten van beperkte bewegingsvrijheid van de leider, ook al verlangt hij soms om vleugels te hebben en om zich even aan de aardse zorgen te onttrekken. Men kan zich echter niet aan zijn plichten onttrekken om zich aan hogere beschouwingen te wijden. Om een goede herder (leidsman, biechtvader) te kunnen zijn moet men temidden van de kudde verkeren om de volgelingen te kennen en ze te leiden. Ex. 13 (21) Cisterciënser abt slaagde er in gebedsleven en aardse zorgen in juiste balans te houden. Na de consecratie lichtten zijn vingers op om hem bij de studie als kaarsen te dienen. Was als kardinaal - legaat de dominicanen in Parijs zeer welgezind. Ex. 14 (21) Zelfde abt, Conradus van Urach, wijst parochiepriester terecht die zich beklaagt over de concurrentie van de dominicanen in Keulen. Herinnert in het openbaar aan de privileges die de drie vorige pausen aan de orde verleenden voor parochiële zielzorg en prediking. Ex. 15 (22) Zelfde abt, Conradus, wordt in visioen getroost en bemoedigd in zijn zorgzaamheid tijdens gebed bij graf van Maria van Oignies. | |
Hoofdstuk XSermoen (22) Over de noodzaak van persoonlijke aanwezigheid van de overste. De schapen kennen de stem van de herder en willen in zijn nabijheid zijn. Men moet met zijn ondergeschikten als gelijken omgaan als met een vriend, hem raden en om raad vragen. Dan zal men de ware vrede kennen. Een onbeminde leider wordt door zijn volgelingen gemeden. Ex. 16 (22) Voorbeeldig levende abdis Genta ziet voor haar sterven drie nachten achtereen een lichtende bol. | |
Hoofdstuk XISermoen (23) Over de wenselijkheid van een goedertieren opdrachtgever. Men moet beleid van goede overste altijd steunen. Nimrod was de eerste die wreed was tegen zijn onderdanen. Onder de wet van Christus mag geen wreedheid heersen. Ex. 17 (24) Vrome kanunnik slaagt er niet in zijn overste tot betere inzichten te brengen. Roept vertwijfeld Mauritius en zijn gezellen aan en wordt bemoedigd door engelenzang. Men moet altijd zijn leider trouw blijven, ook als men hem niet ideaal vindt. | |
Hoofdstuk XIISermoen. (24) Solidariteit. Ondergeschikten moeten hun leider bijstaan en voor hem bidden als hij op reis is. Ex. 18 (24) Graaf, die op bedevaart gaat, vraagt arme zieke voor hem te bidden in ruil voor materieel onderhoud. Dit wordt door zijn dienaars nagelaten en zieke stopt met bidden, waardoor graaf in moeilijkheden komt. Hij laat de schuldigen voor straf drie keer een boetetocht naar Rome maken. | |
Hoofdstuk XIIISermoen (26) Over de noodzaak dat de gemeenschap de overste ontziet om enige tijd tot zichzelf te kunnen komen. Als hij trouw blijft aan God zal het de gemenschap ook materieel | |
[pagina 351]
| |
goed gaan. Wie voor zichzelf materieel gewin nastreeft verliest alles; hem rest alleen de wroeging. Ex. 19 (26) Abt van St. Matthiasklooster in Trier met beschermde jeugd (niet gewend aan zelfdiscipline) wordt door zijn ondergeschikten steeds gestoord in zijn meditaties. Hierdoor zakt hij steeds meer af naar werelds leven, en bezit slechts uiterlijke vroomheid. | |
Hoofdstuk XIVSermoen (27) Teksten uit OT over voorgaan van priesters en uit NT waarin Jezus aan hogeren verwijt het volk te zware lasten op te leggen die zij zelf niet aanroeren. Men mag de kloosterregel niet overtreden, maar ook niet onnodig verzwaren, bijvoorbeeld om aan persoonlijke geestelijke behoeften te voldoen. De verklaring over naleving van de regel hoort toe aan de overste, maar hij moet zelf het voorbeeld geven. Ex. 20 (27) Voorbeeldig levende jeugdvriend van Thomas sterft in de nacht. Na zijn dood werd het tot ver in de omtrek klaarhelder als de dag. | |
Hoofdstuk XVSermoen (28) Over werken voor levensonderhoud. Studie en leiding geven is ook arbeid. Ondergeschikten moeten in lichamelijke arbeid zo nodig door oversten worden bijgestaan. Zelfs Augustinus werkte soms zelf mee. Ex. 21 (28) Bisschop Walter van Doornik gaf zich nooit aan nietsdoen over, maar als hij een ogenblik over had las hij, of bad, of trachtte mensen met elkaar te verzoenen. | |
Hoofdstuk XVISermoen (28) Een koning moet nooit alleen zijn maar een staf van bekwame medewerkers hebben en een goede lijfwacht. Bijbelse voorbeelden. Ex. 22 (29) Abt volgt hardere lijn als zachte dwang niet helpt en wordt door complot van zijn kanunniken vermoord. Bij begrafenis worden schuldigen kenbaar doordat de wonden opnieuw gaan bloeden. | |
Hoofdstuk XVIISermoen (30) Kerk voert zelf geen doodstraf uit. Gezagsdienaars dienen om positie van de gezagsdrager veilig te stellen, de onruststokers te berispen en als het moet te doden. Gezagsdragers moeten echter eerst zichzelf corrigeren. Hij moet echter niet alleen over eigen gedrag, maar ook over dat van zijn ondergeschikten verantwoording afleggen voor God. Ex. 23 (31) Mooie, zachte, adellijke jongen in Engeland wordt in benedictijner klooster opgevoed. Omdat hij geen moeilijkheden geeft dreigt men hem te veronachtzamen, maar hij wordt door prior hard aangepakt. Op zijn sterfbed dankt hij de prior voor zijn beleid. Na zijn dood is de kamer hel verlicht. Ex. 24 (32) Kanunnik wordt tijdens boetedoening voor onkuisheid door kloosterbroeder vermoord. Deze vlucht naar Rome. In een visioen ziet andere broeder dat de goedwillende vermoorde zondaar op voorspraak van Maria toch vergiffenis krijgt, en ook zijn gebed om vergeving voor de moordenaar wordt verhoord. | |
Hoofdstuk XVIIISermoen (33) Over prelaten die rusteloos rondtrekken en onnodige kosten maken. Over oversten die hun knechten bevoordelen en hun monniken gebrek laten lijden. Over bevoordeling van familie (nepotisme), verkwanselen van kloostergoederen ten behoeve van eigen status. Ex. 25 (33) Abt stelt neef, een boerenjongen, aan als tafeldienaar. Deze verrijkt zich, laat zich tot ridder maken en sluit goed huwelijk. Na dood van abt wordt hij verjaagd. Hij verliest zijn bezittingen, komt tot inkeer, stuurt vrouw en kinderen naar haar ouders en probeert zichzelf door harde arbeid in leven te houden. De monniken helpen hem en zijn gezin er weer bovenop, want oom was goede abt. | |
Hoofdstuk XIXSermoen (34) De leider verlaat zijn volk slechts in dwingende noodzaak. Het is ongeoorloofd verantwoordelijkheden (zielzorg), die aan prebenden verbonden zijn, aan anderen over te laten. Getuigenissen van belangrijke, geloofwaardige personen. Ex. 26 (34) Hoge geestelijke trok zich altijd eerst terug om te bidden om bescherming voor onderweg en voor een goed beheer tijdens zijn afwezigheid. Hij had (daarom) zelden met beleidsmoeilijkheden te kampen. Ex. 27 (34) Neef van priester neemt de zorg over diens parochie over zodat deze in klooster kan gaan. Neef draagt taak weer over en leeft van royale prebende. Gestorven oom | |
[pagina 352]
| |
verschijnt aan neef en geeft blijk van ellendige omstandigheden. Neef bekeert zich. Dankbare oom verschijnt weer aan neef, en verdwijnt naar de hemel. Ex. 28 (34) Thomas in Parijs 1238. Vergadering over het bezit van prebenden. Visioen van eeuwig verdoemde kanselier die zijn prebenden niet wilde afstaan, want hij had (hierdoor) de armen van hun oogst (tienden?) beroofd, hij had zich niet naar het besluit van de meerderheid gevoegd, en hij had een onkuis leven geleid. Ex. 29 (36) Over een geleerde die twee prebenden behield tegen het advies van Thomas, want een was meer dan genoeg om van te leven. Hij bleek om die reden eeuwig verdoemd te zijn. Ex. 30 (37) Thomas woonde in zijn jeugd in bisschopsstad waar 62 kanunniken te veel prebenden hadden. Bijna niemand stierf normaal, en vier proosten werden kort na elkaar verrast door een akelige dood. | |
Hoofdstuk XXSermoen (37) De overste moet zoveel mogelijk door voorbeeld en gebed de dwalende kloosterling helpen. Het ambt van bisschop is goed, maar als iemand liever anderen van dienst wil zijn, is dat zeer aan te bevelen. St. Maarten voelde zich voor zijn bisschopsambt deugdzamer dan daarna; want eerst wekte hij twee doden ten leven, daarna slechts een, volgens zijn biograaf. Ex. 31 (38) Apostel Petrus dwingt in visioen slechte prelaat bepaalde bijbelteksten te lezen waardoor hij zich bekeert. Ex. 32 (38) Een kanunnik in St. Victor te Parijs weigert het bisschopsambt omdat hij vreest het niet aan te kunnen. Na zijn dood verschijnt hij aan vriend om te zeggen dat zijn hardnekkige weigering juist was geweest. Ex. 33 (38) Deken Hugo van Kamerijk treedt in bij de cisterciënsers om benoeming tot bisschop te ontgaan. Ex. 34 (39) Duivel beveelt klerk, die tobt over zijn preek, om bisschoppelijk concilie in 1248 namens hem alvast de groeten te doen inplaats van preek te houden; hij zal niet alleen hen bij zich ontvangen, maar ook de vele zielen die aan hen zijn toevertrouwd. Als teken daarvan krijgt hij een zwarte veeg in zijn gezicht, die pas na zijn toespraak met behulp van wijwater zal verdwijnen. Ex. 35 (40) Thomas van Aquino als dominicaan door broers gevangengehouden. Ordemeester Johan van Wildeshusen weet hem vrij te krijgen. Na zijn studie in Parijs wijst hij ambt van abt van Monte Cassino af, en vlucht naar Keulen. Wordt daarna in Parijs opvolger van Albert de Grote, en is dat nog steeds. | |
Hoofdstuk XXISermoen (42) Mens van alle schepselen het meest tot tweedracht geneigd. Oproep tot de vrede van Christus. Constatering dat klerken en kloosterlingen tegen elkaar het zwaard heffen om hun eisen kracht bij te zetten. Ex. 36 (42) Moord op abt in Petrusklooster te Padua door eigen monniken. Ex. 37 (42) Zedeloze, roofzuchtige bisschop wordt verjaagd. Hij vermoordt zijn opvolger en wordt door eigen broer gevangen en gedood. | |
Hoofdstuk XXIISermoen (43) Voorbeelden van gehoorzaamheid. Mozes. Zelfs God gehoorzaamde mens door zon stil te laten staan. Over de gelofte van gehoorzaamheid. Ex. 38 (44) Fulco van Gent weigert kruistocht te prediken. Hij wordt niet in de ban gedaan en mag prebenden houden. Verontwaardigde kruistochtlegaat bidt dat hij niet langer zijn werk kan doen. Fulco wordt als straf voor zijn ongehoorzaamheid ziek, maar sterft pas 25 jaar later. Krijgt toch kort voor zijn dood visioen van Gekruisigde, die hem zijn sterfdag aankondigt. | |
Hoofdstuk XXIIISermoen (45) Men moet zijn meerderen gehoorzamen. Leider mag niet hovaardig zijn of agressief. Gebeden van gelovigen zullen hem helpen. Hem helpen komt de ondergeschikte ten goede en leidt tot vrede. Ex. 39 (46) Arm meisje bidt Maria om psalmboek. In visioen worden haar twee ter keuze voorgehouden. Vader staat toe dat ze leert lezen in schooltje voor rijkere meisjes. Medeleerlingen geven haar psalmboek en zorgen voor een kluis bij de kerk. | |
[pagina 353]
| |
Hoofdstuk XXIVSermoen (47) Over verraad en trouw. Er is een grens aan uithoudingsvermogen. Zelfs Christus vroeg zich af hoe lang hij zijn onwillig gehoor nog kon verdragen. Men moet de overste steunen door zoveel mogelijk te studeren, en te leren niet eigenbelang, maar de zaak van Christus te dienen, en niet te leven als Judas, die alle kansen had, maar ze verspeelde. Ex. 40 (47) Voorbeeldige priorin raakt verlamd, maar zusters verlangen dat zij in functie blijft. Zij smeekt God tijdens koorgebed haar te verlossen, hetzij door genezing of door sterven, zodat ze niet langer tot last zal zijn. Terstond werd ze genezen. Ex. 41 (47) Een knecht levert zijn rijke meester over aan zijn vijand. Daarna gaat hij naar de vrienden van zijn heer en en biedt aan, de ander in hun handen te spelen. Hij wordt aan het gerecht overgeleverd. | |
Hoofdstuk XXVSermoen (48) Het is menselijk te rouwen bij een dode. Voorbeelden uit de Schrift van kinderen die hun ouders beweenden en omgekeerd. Over vogel Arpia die mensen doodt en in waterspiegel ziet dat hij ook een mensengezicht heeft, als vergelijking met oorlogzuchtige mens die in spiegel van de Schrift ziet dat hij Christus heeft gedood. Betoog over de zin van het lijden en de onbelangrijkheid van aardse leven. Christus is het einde van de Wet (Schrift) en het einde van de dood voor al degenen die geloven in rechtvaardigheid. Wanneer men zich inzet om de zondaar te redden zal de Heer hem helpen. Slechts degene die intens verlangt naar het toekomende leven in het rijk der hemelen krijgt een zalige dood. Men mag treuren over een goede leider, maar men moet zich ook verheugen over zijn dood. Ex. 42 (49) Man maakt bedevaart naar H. Land en wordt in H. Grafkerk (Calvarieberg) door emotie overmand en sterft. Ex. 43 (50) Dominicaner prior die voortdurend een kruis op zijn borst schreef bleek later een kruis in zijn borstbeen te hebben. Ex. 44 Jonge vrouw had jarenlang wond in haar zij omdat ze zoveel aan het lijden van Christus dacht. Ex. 45 Een christen die in gevangenschap goedige heidense prins diende was altijd droevig omdat hij in zijn hart de pijn van de Gekruisigde voelde. Prins laat hem doden en zijn hart doorsnijden. Daarin zijn als stempel en contrastempel de afbeelding van de Gekruisigde. Prins laat zich met zijn gezin dopen. | |
Boek II | |
Introductie(51) De kerkelijke clerus wordt in drieën gedeeld: bisschoppen, priesters en lagere geestelijkheid. De paus van Rome staat aan het hoofd. Oe kerkelijke lekengemeenschap is over de hele wereld verspreid. De meeste leden zijn verenigd onder de keizer van het Roomse rijk in drie groeperingen, in vorsten, ridders en het overige volk. Deze worden door Thomas slechts terloops besproken. | |
Hoofdstuk ISermoen (51) Evenals de bijen in een korf zijn ook kloosterlingen in drie groepen verdeeld: beleidvoerders, kloosterbroeders en conversen. De eersten baren, net als moeders maar in geestelijke zin, veel kinderen (Paulus, Augustinus). Zij lijden mee wanneer hun kinderen ziek zijn en ook wanneer die in moeilijkheden verkeren. De meeste mannen die Thomas kende, al hadden ze ook nog zulke goede kwaliteiten, hadden angst voor de dood. Sommigen hadden al een voorproef gekregen van de hemelse zaligheid. Deze innerlijke vreugde kregen zij van God, niet vanwege hun verdiensten, en ook niet uit vermetelheid. Maar geen van hen verliet het leven zonder angst voor de duivel en de straffen van de hel. Zelfs Christus werd tot het laatst door de duivel bekoord. Ex. 46 (52) Doodzieke ijverige prior Matthias te Trier wordt door arts ter versterking het eten van een hoen aanbevolen. Daar het woensdag in de Goede Week is weigert de prior dit. Thomas berispt hem, de prior beveelt zichzelf aan bij God, strekt armen en benen als aan het kruis en sterft in vrede. Ex. 47 (52) Sterfbed van dominicaan die reeds in coma lag maar bij zijn sterven opkeek naar kruisbeeld en drie maal psalmvers citeerde. Ex. 48 (52) Rustige dood van dierbare confrater. | |
[pagina 354]
| |
Ex. 49 (52) Twee broers zijn dominicaan in hetzelfde klooster. Wanneer de ene sterft zegt de ander het graf nog niet te dichten daar hij spoedig volgen zal, en hij weet al dat hij slechts drie dagen in het vagevuur hoeft te blijven. Ex. 50 (53) Minderbroeder wordt tijdens preek onwel. Kan een uur niet spreken, kan daarna afscheid nemen en sterft. Ex. 51 (53) Geleerde dominicaan at slechts moes en erwten; bij zijn intrede werd hem geopenbaard wanneer hij zou sterven. Ex. 52 Johannes van Cantimpré leed aan twijfels. Petrus en Paulus kwamen hem sterken. Hij schreef vers over Maria. Ex. 53 (54) Beroemde prediker gaf al zijn prebenden op en werd dominicaan in Keulen. Was nederig als een kind en stierf in hoge ouderdom. Ex. 54 (54) Prior Helgerus in Friesland was zo verzwakt door vasten dat hij op een ezel reisde. Tijdens zijn schuldbekentenis in het kapittel balkte de ezel. Prior spotte dat ook die bezwaar maakte dat hij niet te voet ging. Zijn abdicatie werd niet toegestaan. Na zijn dood verrichtte hij veel wonderen. Ex. 55 (55) Onder Helgerus' bestuur was Conradus in het klooster; hij deed veel wonderen en wekte drie doden op. Ex. 56 (55) Cisterciënser monnik in Brabant reed door de sneeuw maar stuurde knecht vooruit. Een huilend jongetje verscheen hem en klaagde dat niemand hem wilde opnemen. Toen de monnik het kind wilde oppakken sprong het weg. Monnik begreep dat het Jezus was die bij de mensen niet welkom was. | |
Hoofdstuk ISermoen (56) Over de tweede groep, de jonge kloosterlingen die lichamelijk werk moeten verrichten. Als ze hiervan vrijgesteld zijn moeten ze koordienst verrichten en de Schrift bestuderen. Waarde van het (koor)gebed voor het welzijn van de wereld. Augustinus: ik heb geloofd en daarom heb ik gesproken. Iemand die goed geleefd heeft moet niet slecht sterven. Ex. 57 (56) Na Mongoleninvasie voorspelde vrome non (Lutgard) dat de vele gebeden van vrome kloosterlingen de Mongolen zouden verjagen, hetgeen gebeurde. Ex. 58 Vóór een veldslag tegen de Hollanders bad een Vlaming voor de overwinning. Een stem antwoordde slechts: laat de hovaardigen vernederd worden. De Hollanders wonnen, maar het schaadde de goede Vlamingen niet. Hollandse gravin en twee dominicanen vinden op het slagveld een stervende. Hij belijdt dat hij niemand kwaad heeft willen doen maar enkel zijn heer is gevolgd. Als hij sterft ontsnapt een zoetgeurend vogeltje zijn mond. | |
Hoofdstuk IISermoen (57) Over gehoorzaamheid. Afstand doen van eigen wil in ruil voor eeuwige vrijheid in de hemelse glorie. Waarom is mens, met heerschappij over hele schepping, zelf onderworpen (Augustinus). Voorbeeld van Christus' onderdanigheid. Geen arbeid doen van voorbijgaand belang maar alleen voor Christus en zijn kerk. Dit is ook van toepassing op kruistochten en bedevaarten. Niet gaan zonder toestemming van overste. Veel kloosterlingen vragen dispensatie om kruistochten te preken of daarin ambt te bekleden. Zulke dispensaties zijn in strijd met de aard en de ernst van gedane geloften. Beschrijving en opsomming van 7 kruistochten in Thomas' tijd. Over de waarde van de volle aflaat, de verkrijgbaarheid hiervan voor geld en de onmogelijkheid voor bedelorden en cisterciënsers om voor hun ontberingen en kerkelijke arbeid een volle aflaat te krijgen van de paus. De Heer is echter de enige die kan belonen. Over de heiligheid van het kruis; het wordt als symbool door velen misbruikt, het is dan een werktuig van de duivel. Hieruit kan men al opmaken hoevelen de Antichrist bij zijn komst met zich mee zal trekken. Ex. 59 (59) Bisschop zegt tegen paus dat ook hij geen simonie mag bedrijven. Ex. 60 (60) Vrome kluizenaar vraagt uit medelijden met het volk aan God waarom er hongersnood heerst. In visioen draagt Petrus hem op de dodenmis te lezen. Hierbij krijgt hij tekenen van korenaren (dalende graanprijzen), veelkleurige bandjes (kruistochten) en bloedende schedel (enorme slachting). Ook Thomas had visioen van kruis in de lucht in 1248, voor de kruistocht van Lodewijk IX van Frankrijk. Ex. 61 (62) Over kinderkruistocht 1213 als werk van de duivel. Over opstandigen die in 1251 (pastorellen) als in een kruistocht verwoestend in Frankrijk rondtrokken en zelfs door leken geholpen werden om klerken om te brengen. | |
[pagina 355]
| |
Hoofdstuk IIISermoen. (62) Over de conversen. Ontbreken van de angel bij darren betekent dat conversen in schuldkapittel moeten zwijgen. Zij mogen als leken geen priesters beschuldigen of getuigenis tegen hen afleggen. Deze situatie leidt gemakkelijk tot controversen. Ex. 62 (63) In een klooster bouwden lekebroeders hoge slaapzaal. Uit afgunst bouwden de monniken er een die nog hoger was. Daarop sloegen de lekebroeders de werkmeester dood, zodat de overste het werelds gerecht erbij moest halen. | |
Hoofdstuk IVSermoen (63) Lekebroeders moeten zich niet beklagen knechten genoemd te worden, want ze zijn niet minder dan de kloosterbroeders. Wel moeten ze de laatsten achting bewijzen. De monniken (priesters) moeten hen liefhebben als echte broeders en gezellen en hen slechts in uiterste noodzaak minderwaardig werk laten verrichten. | |
Hoofdstuk VSermoen (64) Evenzeer als de goede conversen achting verdienen, moeten verkeerde worden vermaand. Al zijn ze gelijk in kleding, in dat geval zijn ze knechten, namelijk van de zonde. Onwerkwilligen moeten gedwongen worden, en als ze lui zijn moet men ze geselen, zoals in de Schrift staat omschreven. Hun verkeerde voorbeeld kan de anderen aansteken. Geselingen beduiden het doden van het kwade in de mens. Veel broeders leefden heiliger voordat zij een hogere functie kregen. Ex. 63 (65) Twee ridders en een edelman zijn samen tijdens kruistocht gevangen genomen in H. Land en moeten dwangarbeid verrichten. Vrome edelman voorspelt dat zij na vrijlating de armen nog meer zullen onderdrukken. Hij prefereert een goede dood in gevangenschap. Zijn voorspelling komt uit. | |
Hoofdstuk VISermoen (65) Overste en leidinggevenden worden door conversen niet alleen bijgestaan door werkzaamheden, maar ook door gebeden en deugdzaamheid. Zij horen er dus helemaal bij. Vierde gebod is ook van toepassing op de jongere kloosterlingen en de oudere broeders. Men moet echter oppassen dat de jongere niet de baas speelt; dit geldt ook voor ouders en kinderen. Ex. 64 (66) Broeders verwijten chronisch zieke lekebroeder dat hij hen tot last is. Als hij zijn lot geduldig draagt bewijst hij hen echter een grotere dienst dan met duizend marken. Ex. 65 (67) Door voortijdig erfenis af te staan worden ouders veronachtzaamd door rijke zoon. Hij verstopt een gebraden gans voor hen; als hij die wil eten springt een pad in zijn gezicht die niet verdwijnt. Hij wordt door de bisschop heel Frankrijk doorgestuurd om kinderen te vermanen en ouders te waarschuwen hun bezit niet voortijdig over te dragen. | |
Hoofdstuk VIISermoen (67) Iedereen moet werken. Augustinus: gemeenschappelijk belang dient voorop te staan. Benedictus: ledigheid is vijand voor de ziel. Liefde moet overheersen en verenigt alle deugden. Ex. 66 (68) Kapelaan was vlijtig afschrijver. Maakte zelfs onder het eten nog kleine katernen voor arme scholieren. Stierf zalige dood en deed veel wonderen. | |
Hoofdstuk VIIISermoen (68) Paulus: wie niet werkt zal ook niet eten. Bij Cisterciënsers moet ook de prior meewerken. Niet vreemd dat onderdanen met hogergeplaatsten, kinderen met ouders meewerken wanneer hogergeplaatsten en ouders het voorbeeld geven. Als kinderen door ledigheid traag worden is armoede, of boosheid in aantocht. Ex. 67 (68) Jongen leidt lekker leventje op kosten van zijn broer. Zijn eten verandert in slangen, terwijl de smaak goed blijft. Hij verandert zijn levenswijze en wordt genezen. | |
Hoofdstuk IXSermoen (69) Waarde van lichamelijke en geestelijke arbeid. Paulus wilde niemand tot last zijn. De bedelbroeders volgen hem niet daarin. Zij beroepen zich op Martha en Maria: arbeidt niet om aardse spijs, maar om die in het eeuwige leven. Uiteenzetting over zware taak van dominicanen. Verhandeling naar Seneca over geheim van ware armoede. Bij Laatste Oordeel zal blijken dat zij, die de bedelbroeders bijgelovig en lui vinden, ongelijk hebben. Jonge bedelbroeders houden vol door bescherming van Maria, de patrones van de dominicanen. Het is daarom terecht dat men dagelijks het Salve Regina zingt. Kwaadsprekers moeten oppassen dat zij niet Maria's toorn opwekken. Ex. 68 (69) Twee Schotse koningskinderen deden afstand van hun aanspraken. Meisje werd kluizenares | |
[pagina 356]
| |
in Frankrijk, jongen werd als convers in het cisterciënserklooster Foigny koeienmelker. Beide deden veel wonderen. Ex. 69 (72) Cisterciënserin, abdis, verdedigt zich met succes bij visitatie tegen beschuldiging dat zij alleen dominicanen en minderbroeders als gasten goed verzorgt en verklaart dat zij het echt nodig hebben, en de cisterciënsers zich te paard op reis begeven en met geld eventueel kunnen aanschaffen wat zij behoeven. Ex. 70 (72) In Brabants dorp weigert priester voedsel aan dominicanen. Oud vrouwtje geeft uitgeputte broeders stuk grof brood, dat hen heerlijk smaakt. Ex. 71 (75) Maria maant een cisterciënser aan om veel voor haar kinderen te bidden. Als ze haar mantel openslaat blijken er geen cisterciënsers, maar dominicanen onder te zijn, want deze spanden zich in dat het bloed van haar Zoon niet tevergeefs was gestort. Ex. 72 (75) Kluizenares is door jeugd en onervarenheid van passerende dominicanen teleurgesteld. Maria toont haar hoe zij hen onder haar mantel beschermt. Ex. 73 (76) Dominicaan in Brugge door studie verward, wil na bezoek aan joodse geleerden uittreden. Als hij 's nachts wegsluipt verschijnt Maria als Sterre der Zee aan hem en bevestigt hem dat zijn keus goed was, waarna hij terugkeert. Hij wordt later goed lector en sterft zalige dood. Ex. 74 (77) Paus Innocentius IV maakt na aanklacht van Parijse magisters voorrechten van dominicanen ongedaan en kreeg beroerte. Alexander IV helpt de bedelbroeders. Albert de Grote weet curie te overtuigen, waarna de onderwijs- en preekprivileges weer worden hersteld. Ex. 75 (78) Twee jaar eerder had een bedevaartganger in de St. Pieterskerk in Rome al een duidelijk visioen over Albert die zich met succes tegen sissende slangen verweert. De betekenis is nu duidelijk. Ex. 76 (79) Iemand ziet in een visioen een hemelse kerkvergadering, waarin de dominicanen bijzonder aangelicht worden. Daarna wordt het enige tijd donker. Licht keert terug. Paulus stelt vast dat de kerk in groot gevaar is geweest, en de dominicanen redding brachten. Ex. 77 (79) Aan een bisschop en kardinaal, vervolger van bedelorden, wordt door een minderbroeder onheil voorspeld, onder meer het verlies van de bisschopsring. Dit gebeurt en hij sterft kwade dood. Thomas had vroeger in Parijs in een convict met hem samengewoond en mocht hem graag, hij was een goed man tot hij kardinaal werd. Ex. 78 (80) Priester verzet zich tegen bedelbroeders om prediking en vooral biechthoren te verhinderen om zijn eigen onkuise leven verborgen te kunnen houden. Leed zeven jaar aan jicht en stierf zonder sacramenten. Ex. 79 (80) Herinnering aan kwade dood van Philippus Cancellarius, die zich tot het laatst tegen het besluit om het bezit van prebenden te beperken, had verzet. | |
Hoofdstuk XSermoen (81) Alleen reizen is tegen de regel van Augustinus. Velen reizen daarom met een knecht, maar dat is niet hetzelfde. Betoog tegen deze lichtzinnigheid. Bedelbroeders die tenminste twee aan twee reizen handelen juist. Bijbelteksten ter ondersteuning. Ex. 80 (82) Dominicaan gebruikte onderweg zijn habijt als hoofdkussen. Zijn gezel werd tweemaal door een stem vermaand op te staan omdat zijn broeder ging sterven. De derde maal zei de stem dat hij dood was. Toen de gezel ontwaakte was de broeder dood en het habijt lag over hem heen. | |
Hoofdstuk XISermoen (83) Alle kloosterlingen eten gezamenlijk hetzelfde voedsel in de refter. Jezus sloot zelfs Judas niet uit. Aantijging tegen prior die zich hieraan onttrekt. Hoe te handelen als er gasten zijn. Over de matigheid (Augustinus, Paulus en Seneca). Ex. 81 (85) Twee verdorven oude monniken leiden een makkelijk leventje en proberen ook jongere broeders daarin te betrekken. God zelf grijpt in en straft hen met kwalijke dood. Ex. 82 (86) Abt had zich zo gewend aan soberheid dat hij geen verschil meer proefde in zijn voedsel. | |
Hoofdstuk XIISermoen (87) Over het verplicht zwijgen (silentium). De waarde ervan (Bijbelteksten, Augustinus, Bernardus e.a.). Men moet niet alleen weloverdacht en zinvol spreken, maar ook uitspraken vermijden die beledigend kunnen zijn. Zwijgen wanneer men zelf beledigd wordt. Ontwapenen door relativerende antwoorden. | |
[pagina 357]
| |
Ex. 83 (87) Benedictijn had in 16 jaar geen woord gezegd. Bij brand in klooster bad hij eerst en riep toen tegen het vuur dat het moest verdwijnen, wat meteen gebeurde. Ex. 84 (88) Koning roept kwaadsprekers ter verantwoording. Wanneer beschuldigden zeggen dat er nog veel meer kwaad over hem gesproken zou zijn als er meer wijn was geweest, gaat 's konings boosheid over in lachen. | |
Hoofdstuk XIIISermoen (88) Dat er vrede heerst wanneer er orde en regel is en men zelf in goede verstandhouding met God en de mensen leeft. Over het nut van de vrede. Ex. 85 (90) Man was zo weinig vredelievend dat hij zijn ouders in bitterheid liet sterven. Op zijn sterfbed kreeg hij hallucinaties en riep om wapens om zijn vader aan het hoofd van zijn vijanden te weerstaan. Niemand zag iets, wel was groot gedruis hoorbaar. Op zijn vlucht viel de man en stierf, uitroepend dat zijn vader hem het hoofd had ingeslagen. | |
Hoofdstuk XIVSermoen (91) Uit de bloemen halen de bijen was die onze aardse duisternis zo aangenaam verlicht. Bloemen als symbool van deugden. Alle deugden leiden tot eeuwig leven. Niet vreemd dat er soms ruzie is onder de bijen. Ook apostelen ruzieden over de beste plaats. Het inwerpen van beetje stof in de korf brengt bijen tot bedaren. Ook rook helpt. Ook de mens is van stof en zijn leven niet meer dan rook. | |
Hoofdstuk XVSermoen (93) Over het gebruik van de angel. Men moet niet zwijgen als iemand zijn ongeluk tegemoet gaat. Als hij niet luistert moet hij in het schuldkapittel worden aangevallen (vgl. staf van Mozes verandert eerst in een slang, daarna stok met bloemen en dadels). Beter om aardse straffen te ondergaan dan van goede weg af te dwalen (Jeremias). Volgens Aristoteles moet men de ene mens met zachtheid, de andere met hardheid verbeteren. Men kan beter op aarde straffen ondergaan dan ze voor in het hiernamaals op te sparen. Bijen vervolgen hen die stinken. Goedwillende kloosterlingen en gelovigen moeten ook zo doen. Ex. 86 (93) Kanunnik paste geen zelfkastijding toe. In visioen vertelt hij om die reden in het vagevuur onbarmhartig te zijn geslagen; nu ging het hem goed. Ex. 87 (94) Twee scholieren onttrokken zich steeds aan straf. Na dood van hun meester verscheen deze als duivel met ijzeren roede en dreigde hen te doden. Kort daarna stierven zij van angst. | |
Hoofdstuk XVISermoen (94) Men dient zijn naaste te vermanen en eventueel te straffen. Als men dit nalaat is men zelf schuldig. Ex. 88 (95) Voorbeeldige monnik werd tot abt gekozen. Door slap beleid verviel de discipline en hij werd afgezet. Hierna werd hij onverdraagzaam en tastte kerkelijke goederen aan. Bij zijn sterfbed kreeg hij een verschijning van scherprechters; zij vroegen niet alleen rekenschap over zijn eigen gebreken, maar ook over die van degenen die hij niet had terechtgewezen. | |
Hoofdstuk XVIISermoen (95) Over ordebewaarders in kloosters die te hardvochtig zijn, waardoor haat ontstaat. Dit is ook zondig. Over de waarde van vergevensgezindheid en goedertierenheid. Ex. 89 (96) Jacob van Vitry tracht tevergeefs tijdens een kruistocht een vete te verzoenen. Als teken van God kreeg de weerspannige man een toeval en viel drie keer schuimbekkend neer. Na gebed van Jacob genas de man, en kwam de verzoening tot stand. Ex. 90 (96) Ridder ontmoet broer van iemand die hij heeft vermoord. Broer wil wraak nemen maar zwicht nadat moordenaar driemaal knielend smeekt dat hij bang is voor Laatste Oordeel. Broer knielt tijdens de eucharistieviering driemaal voor kruisbeeld. Iemand ziet hoe kruisbeeld hem driemaal goedkeurend toeknikt en vertelt dit aan de ridder. Deze betert daarop zijn leven. | |
Hoofdstuk XVIIISermoen (97) Monniken en predikers moeten niet roemen op de vele mensen die door hen aangetrokken werden of op de boeken die zij hebben geschreven. Hun resultaten zijn het gevolg van gezamenlijke inspanning in het klooster. | |
[pagina 358]
| |
Ex. 91 (98) Jordanus liet in Parijs eens 60 jongemannen tot de orde toe waarvan een aantal nauwelijks kon lezen. Hij zei: versmaad niemand van deze kleinen want zij zullen goede predikers worden. Dat kan nog steeds worden geconstateerd. | |
Hoofdstuk XIXSermoen 99 Over de vriendschap. Christus noemt zijn discipelen geen knechten maar vrienden. Ex. 92 (99) Jonge handelaar raakt bevriend met ‘heiden’. Hij mag als geschenk vrouw als bruid uitkiezen. Kiest de vrouw die de man voor zich had bestemd en gaat naar huis. Vriend kniest, en verliest zijn bezit; brengt tegenbezoek maar wordt door misverstand niet toegelaten. Hij brengt de nacht op het kerkhof door, waar een moord wordt gepleegd, waarvan hij wordt beschuldigd. Zijn vriend herkent hem, neemt de schuld op zich waarna de echte dader zich meldt. Alle drie worden vrijgesproken. Vriend wordt in het huis van christen opgenomen en wordt gedoopt, waarna hij huwt met diens nicht. Hij krijgt de helft van het bezit van de handelaar. | |
Hoofdstuk XXSermoen (101) Over gastvrijheid. Bijbelse voorbeelden. Gastvrijheid moet zonder bijbedoelingen zijn. als men armen en pelgrims even goed behandelt als rijken zal God het lonen. Ex. 93 Man, die zonder onderscheid voor iedereen gastvrij was, was daardoor arm geworden, en kon niet meer gastvrij zijn. Een stem zei hem zijn wijngaard te ruilen voor die van een rijke man want daarin lag een schat begraven. De schat bestond uit een vat met water, een pot balsem en drie grote edelstenen. Het water was geschikt om vals goud te maken maar dat wist de vinder niet en hij gooide het weg. God wilde niet dat de man slecht zou worden. De balsem genas zijn oogziekte. Na verkoop van de edelstenen kon hij weer gastvrijheid beoefenen. | |
Hoofdstuk XXISermoen (102) Gierigheid is afgodendienst. Diogenes spoorde een dief in de nacht aan om op te schieten zodat ze beiden konden slapen. Alles wat men bezit heeft men van God gekregen, en men moet het even royaal kunnen weggeven. Ex. 94 (102) Boven kerkdeur is een beeld van een woekeraar met een zak geld. Rijkste woekeraar van de stad loopt er onder door en wordt door het vallende beeld dodelijk getroffen. Ex. 95 (103) Woekeraar die veel rijke maar ook arme mensen bestal vroeg priesters voor hem te bidden, maar hij bekeerde zich niet. Op zijn sterfbed liepen er twee hellehonden om zijn bed en van angst stierf hij met uitgestoken tong. | |
Hoofdstuk XXIISermoen (103) Over het bezit van deugden. Maria is rijk aan deugden volgens de normen van het Hooglied. Over de deugd van het liefhebben. Men moet blij en grootmoedig zijn. Deugden moeten worden aangekweekt en beoefend. Iedereen kan het, ook ondergeschikten. Helaas kent Thomas weinig exempels. Ex. 96 (105) Thomas kent een vrouw die al 30 jaar voorbeeldig leeft, zoals anderen die haar zelfs al 50 jaar kennen, getuigen. | |
Hoofdstuk XXIIISermoen (105) Over taakverdeling in het klooster als beschreven in de regel van Augustinus en van Benedictus. Ieder moet streven naar goed rentmeesterschap. | |
Hoofdstuk XXIVSermoen (105) Over het werken aan deugdzaamheid. Niemand is goed dan God alleen, dus niemand kan alle deugden bezitten. De mens mag werken aan de toename van deugden, die anderen dikwijls al bezitten. Voorbeelden van personen die offers brachten van hetgeen zij bezaten. Men moet zorgen dat men niet met lege lampen staat wanneer de bruidegom komt. Vier deugden volgens Jesaja: hongerigen spijzen, vreemden herbergen, naakten kleden en naasten helpen. Ex. 97 (107) Abt liet prachtige os slachten om geobsedeerde arme zwangere vrouw daarvan een stuk vlees te geven, omdat zij uit verlangen daarnaar dreigde te sterven. De vrouw herstelde en de os bleek nog in leven te zijn. Abt werd hierna heel goed voor armen, heel vroom en hij had veel visioenen. Ex. 98 (107) Rijke vrouw liet tijdens hongersnood na uitdeling de lege meelkist omkeren; deze bleek weer vol te zijn. Op haar sterfbed hoorde zij vogel fraai zingen gedurende de kerkelijke getijden. | |
[pagina 359]
| |
Ex. 99 (108) Thomas ging vissen maar ving niets. Tegen het einde van de dag kwamen twee minderbroeders bij hem. Nadat hij het koord van een van hen aan het net had gebonden haalde hij 80 grote vissen op, meer dan genoeg voor het hele klooster. Ex. 100 (109) Prior liet wijn halen ofschoon er niets meer was. Keldermeester ging toch kijken en kwam met wijn terug; nog lange tijd was er voldoende. Ex. 101 (109) Tijdens wijnschaarste dronk een arme wijnbouwer met twee dominicanen de laatste fles en gaf niets aan zijn zieke vrouw. Toen zij de volgende dag de fles door haar zoon op een stuk brood liet omkeren, bleek deze vol te zijn. Ex. 102 (110) Edelvrouw liet melaatse in het bed van haar man slapen. Toen deze onverwacht thuiskwam brak hij de deur open. Het bed lag vol met rozen, ondanks de winter. Ex. 103 (110) Rijke graaf reed in de winter met een groot gevolg. Arme man vroeg hem om zijn mantel, vervolgens zijn tuniek, en daarna zijn hoofddeksel. Omdat de graaf kaal was weigerde hij dit. De arme man liet alles liggen en verdween, de graaf in diep berouw achterlatend. Ex. 104 (110) Graaf die hartelijk met melaatse man omgaat wordt beloond. | |
Hoofdstuk XXVSermoen (112) Over de monnik als koopman. Er zijn broeders die ijverig gaven binnenhalen, anderen die altijd bezig zijn de kost te vergaren, opbrengsten te verkopen en overbodige voor nuttige zaken te ruilen. Bij de cisterciënsers noemt men hen kooplieden. Zij verkeren in de troebele wereld en moeten oppassen daarin niet verstrikt te raken. Ook moeten de kloosterleiders hen verbieden te liegen. Iedereen moet het boek van Augustinus over dit onderwerp lezen, en niet dat slechte boek dat een ellendig mens schreef om leugenachtigheid te rechtvaardigen. Ex. 105 (113) In een cisterciënser klooster werden de varkens gemest met stro en kaf. Er ontstond een schandaal op de markt over de slechte kwaliteit van het vlees. Een heilige monnik bad dat de molen voor stro en kaf nooit meer zou werken, waarop deze in stukken brak. Ex. 106 (113) In een klooster werd geld van een woekeraar bewaard. Na diens dood zag een broeder in de kerk de duivel op de kist zitten als op zijn eigendom. De abt liet de kist met geld direct naar de stad terugbrengen. Ex. 197 (113) Een woekeraar legateerde veel geld aan een klooster. Men belegde het in grond. De volgende abt verkocht de grond en liet het geld naar de stad brengen en aan de benadeelden teruggeven. Het klooster werd spoedig weer welvarend. Ex. 108 (114) Een onnozele man beklaagt zich over leugenachtigheid van monniken, en meent dat zij met toestemming van de overste zo handelen. | |
Hoofdstuk XXVISermoen (114) Wanneer men vermoedt dat broeders de kloosterleiders bedriegen moet men hen isoleren tot ze bekennen. Ex. 109 (115) Een broeder zag in een visioen dat een confrater samen met een andere broeder onkuis leefde en maakte daarvan melding. Deze antwoordde slechts dat zij hun leven in onkuisheid zouden eindigen, en dat gebeurde ook. | |
Hoofdstuk XXVIISermoen (115) Jeugd hoeft geen belemmering te zijn voor geestelijk leven. Ex. 110 (115) Rijk jongetje Achas in Torhout leefde al sinds zijn vijfde jaar als minderbroeder. Vóór zijn dood op 7-jarige leeftijd wilde hij communiceren. Het was niet mogelijk om bij zijn graf de doodpsalm uit te bidden. Zijn ouders gingen in het klooster. Ex. 111 (117) Gravenzoon van 13 jaar was voor zijn opvoeding naar de dominicanen in Parijs gezonden. Toen hij drie jaar later teruggeroepen werd om zijn vader op te volgen trad hij bij de dominicanen in, ondanks alle smeekbeden van zijn oom als vertegenwoordiger van zijn familie. Later weigert hij het bisschopsambt. De oom, een Parijse kanunnik, trad zelf ook bij de dominicanen in. | |
Hoofdstuk XXVIIISermoen (119) Over de Maagd Maria als Moeder van de Heer. De joden kunnen nu in het bijenleven zelf constateren dat spontane geboorte, zonder voorafgaande sexuele omgang, mogelijk is in de Schepping. Men zegt dat zij christenbloed nodig hebben om te genezen van een erfelijke ziekte als straf voor de dood van Jezus. Dat is ook zo, namelijk als zij bekeerd zijn, het bloed van Christus in de eucharistie. Het is onzin om het huwelijk | |
[pagina 360]
| |
hoger te waarderen. Pleidooi voor maagdelijke staat, gericht tegen ouders die hun dochters voordelig willen uithuwelijken. Maria hoort als begroeting in het Ave Maria het liefst ‘gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot’. Maria beloont hen die haar trouw blijven. De felle eenhoorn, die week wordt als hij bij een maagd is, als allegorie van Christus, die zich door Maria laat overhalen om zondaars te vergeven. Ex. 112 (120) Afgedwaalde jongeman laat zich overhalen om dagelijks 50 Weesgegroeten te bidden, het volgende jaar 100, en het derde jaar 150. Zelfs op zijn huwelijksdag trekt hij zich daarvoor terug. Maria verschijnt hem en laat hem haar schoudermantel zien waarop 150 maal in goud Ave Maria geschreven. Zij voorspelt hem een spoedige dood. De bruid wil nu ook maagd blijven. Verklaring van de 3 maal 50 Weesgegroeten in relatie tot het Bijbelse jobeljaar. Ex. 113 (122) Nadat kanunnik hymnne voor Maria had gemaakt verscheen zij aan hem. Ex. 114 (122) Jongeman leefde werelds maar bad wel dagelijks 3 × 50 Ave's. Na een ziekte stierf hij, maar op voorspraak van Maria werd hij weer levend om te biechten. Hij werd gestraft voor: geen tienden afstaan aan de priesters, vis afnemen van geestelijken en bederven van graan van armen door zijn jachthonden. Ex. 115 (123) Oude ridder werd cisterciënser maar kon geen Onzevader bidden, wel het Ave Maria. Na zijn dood groeide uit zijn mond een boompje op zijn graf met op de bladeren ‘Ave Maria gratia plena’. Ex. 116 (124) Maria verklaart in een verschijning aan Mechtild van Hakkeborn dat haar het Ave Maria als groet het best bevalt. Ex. 117 (124) Stoutmoedige predikant zegt dat niemand zo dwaas is als Mari a die de zondaars met God verzoend, waarna ze van blijdschap haar vergeten. Ex. 118 (125) Dominicaan die ook dikwijls ook 's nachts ging bidden zag in de kerk Maria en het Kind, omringd door zeven vurige bollen als sterren. Op zijn verzoek verscheen zij nog driemaal op precies dezelfde wijze voor het hele convent, zodat ze zeker wisten dat het geen bedrog van de duivel was. Ex. 119 (128) Bekering van joods meisje Rachel met medewerking van Maria, die immers zelf ook joodse is. Zij krijgt van Maria de naam Catharina en wordt cisterciënserin. Ex. 120 (128) Agnes, een cisterciënserin is door oorlogsomstandigheden naar huis gestuurd, waar zij door haar vader wordt verkracht. Zij vlucht en verdrinkt het kind op aanraden de duivel vermomd als haar neef. Zij doet boete als min in een joods gezin in Keulen. en door het maken van een bedevaart naar Rome. De vrouw wordt aangetrokken tot het christelijk geloof. De man slaat Agnes dood, maar Maria geneest haar met een zalf, waar de joodse vrouw getuige van is. Agnes herinnert zich daarna niets meer van dat alles, maar de vrouw verlaat haar man en wordt met haar kinderen gedoopt. Ex. 121 (130) Een mishandeld kind werd dood uit de rivier opgevist. Volgens een meisje zou een oude vrouw een kind aan joden hebben verkocht die het vermoord zouden hebben om het bloed van het kind op te vangen. Daarna zouden ze het in de rivier hebben gegooid. Toen de joden bij het lijk werden geroepen begonnen de wonden opnieuw te bloeden, waarna de joden tezamen met de oude vrouw de folterdood stierven. Ex. 122 (131) Een misdadiger werd onthoofd, maar het hoofd bleef Maria roepen omdat hij nog wilde biechten. Na hereniging met het lichaam sprak hij zijn biecht en vertelde dat hij iedere woensdag en zaterdag had gevast om goed te kunnen sterven. Ex. 123 (132) Wanneer een dominicaan op Maria Hemelvaart niemand vindt die hem naar de overkant van de rivier wil varen om daar te kunnen preken, gebruikt hij zijn monnikskap als boot en bereikt veilig de overkant. Ex. 124 (132) Wanneer een dominicaan geen schipper vindt die hem mee wil nemen naar Engeland, begint hij over het water te lopen, waarop hij toch een ‘lift’ krijgt. Ex. 125 (133) Cisterciënsers zingen tijdens een noodweer het Salve Regina. Bij de woorden ‘en gezegend is Jezus de vrucht van uw schoot’, maakt het beeld van Jezus zich los van het kruis, keert zich naar het Oosten en de storm bedaart. Ex. 126 (133) Walter van Trier roept in zijn slaap ‘Gebenedijd is Jezus de vrucht van uw schoot’, waarmee hij de duivel verdrijft. | |
[pagina 361]
| |
Ex. 127 (134) Cisterciënser in geestelijke nood wordt getroost door Maria die het Kind op haar schoot ertoe beweegt hem te vergeven. Ex. 128 (134) De woeste eenhoorn kan alleen worden getemd indien hij zijn hoofd in de schoot van een maagd legt. Thomas heeft zo'n hoorn in Brugge gezien. Ex. 129 (136) Meisje Jakelina dat weigert zich te laten uithuwelijken vlucht, en leert in mannenkleren het kloosterleven van een heremiet in Griekenland. Toen ze merkte dat hij verliefd op haar werd ging ze naar Rome, waar ze Innocentius III flink de les las over zijn tekortkomingen. Ex. 130 (136) Zuster van Lodewijk IX was uitgehuwelijkt maar leidde liever een maagdelijk leven; later werd zij claris. Lodewijk IX deed veel voor begijnen in Parijs. | |
Hoofdstuk XXIXSermoen (138) Over de onkuisheid. Sexuele omgang is natuurlijk maar dierlijk. Onkuisheid betekent onnatuurlijk gedrag. Deze zonde wordt meestal gestraft met een kwade dood. Ook Sodoma werd dor en rokerig na straf van God. Een goede leidsman waarmee men hierover kan praten is onontbeerlijk. Over de dierlijke wellusten, smaak en betasten. Vijf wegen van onkuisheid. Eerste weg: onreine gedachten. De boom Perdisio beschermt duiven tegen slangen en vormt een allegorie van Christus die Maria beschermt tegen de duivel. Eerste weg: kijken (David en Batheseba). Tweede weg: eten en drinken. Derde weg: slechte omgang. Vierde weg: onkuise taal. Vijfde weg: onkuise kussen. Ex. 132 (138) Een onkuise vrouw werd beschaamd toen ze de duivel drie keer spottend hoorde lachen en bekeerde zich. Ex. 133 (138) Een andere onkuise vrouw werd door de duivel aangemoedigd om zo voort te gaan, waarna ze zich bekeerde, maar ze stierf van angst te snel om haar penitenties te voldoen, zodat ze toch nog enige tijd in handen van de duivel was. Ex. 134 (138) Oude vrouw die gelofte van kuisheid had gedaan en in een klooster woonde kon de zonde van onkuisheid niet nalaten. Na haar dood werd haar lijk door een zeug met biggen opgegraven en verscheurd. Ex. 135 (138) Een klerk, die zich regelmatig onkuis betastte, hield op een gegeven ogenblik een slang in zijn hand, waar hij zo van schrok dat hij ging biechten en zich beterde. Ex. 136 (139) Brave medescholier van Thomas werd door een docent tot onkuisheid verleid en kon de zonde niet meer nalaten. Hij werd ziek, kon niet biechten en zag allerlei duivels en de hel wijd open. Ex. 137 (140) Een man die in voortdurende onkuisheid leefde moest van zijn biechtvader bidden om de wraak van God als hij weer in zonde zou vervallen. De dag na Pasen gebeurde dit en hij stierf een kwade dood. Ex. 138 (140) De plaatsen van voetstappen van een onkuise man in het gras werden geel (dor). Ex. 139 (140) Gras waar een groepje onkuise monniken hadden gezeten is de volgende dag niet bedauwd. Ex. 140 (141) Gezel van een onkuis levende priester hoort van onder de aarde diens stem klaaglijk zeggen dat de put zijn mond boven hem heeft gesloten. Hij vertelt dit aan de priester maar die bekeert zich niet. Hij sterft onverwacht. Ex. 141 (141) Toen een andere, rijke priester dit hoorde, deed hij afstand van zijn bezit en werd cisterciënser. Ex. 142 (142) Priester zorgt voor plaats in een hoge orde voor een jonge non. Deze bezoekt hem daarna in gezelschap van een oude non, maar ze slapen in aparte kamers. De volgende morgen worden priester en jonge non in vaste omhelzing dood gevonden. Zo worden ze ook begraven. Ex. 143 (143) Een knappe man ontwijkt zijn begeerte naar een meisje door tussen haar familie te gaan zitten. Zij zet zich toch neer op zijn schoot en sterft. De man wordt geprezen om zijn standvastigheid. Ex. 144 (144) Een mooie vrouw bad om lelijk te worden zodat ze niemand in verleiding zou brengen, waarop ze melaats werd. Ze werd door een dominicaan berispt omdat zij hierdoor haar man en familie uit wanhoop tot godslasteringen had gebracht. Op haar gebed genas zij. Na de dood van haar man werd zij dominicanes. Ex. 145 (145) Guido van Nijvel die een vrouw had aangekeken had daar nog drie jaar na haar dood | |
[pagina 362]
| |
last van. Hij opende het graf en hield zijn gezicht er zo lang in tot hij bijna stikte van de stank. Daarna was hij voorgoed genezen. Ex. 146 (146) Een koningin trachtte een bisschop te verleiden. Hij keek haar met een vlammende blik aan en berispte haar heftig. Na zijn dood bleven zijn ogen helder als kristal, zoals veertig jaar later bij een opgraving werd vastgesteld. Ex. 147 (146) Knappe jongeman verminkt zijn gezicht om geen begeerte op te wekken. Ex. 148 (147) Arme getrouwde vrouw wordt door een koppelaarster op sluwe wijze benaderd namens een rijke man. De vrouw loopt in de val maar weet zich uit het huis van de man te redden. Wanneer de vrouw weer komt wordt zij door vriendinnen van de jonge vrouw naakt op straat gezet. De arme vrouw is rijker geworden dan zij door het huwelijk met de slechte man zou zijn geworden. Ex. 149 (148) Een oude vrouw liet een meisje als prostituee voor haar werken, maar na 7 jaar werd de vrouw op een stoppelveld door duivels meegetrokken en verdween in de lucht. Het meisje biechtte en leidde een goed leven daarna. Ex. 150 (148) Een ridder verliet 's nachts zijn vrouw voor een ander, maar bij zijn thuiskomst bleek hij mismaakt. Na een berouwvolle biecht verdween zijn afschrikwekkende uiterlijk. Ex. 151 (149) Johannes van Wildeshusen berispte de keizer vanwege zijn onzedige leven. Deze liet hem door een van zijn bijslaapsters verleiden, terwijl hij toekeek. Johannes sloeg de vrouw omver. Daarna bezat hij het vertrouwen van de keizer. Ex. 152 (150) Prostituee veinst zich te willen bekeren op voorwaarde dat een dominicaan met haar slaapt. Hij stemt toe en ontvangt haar op een bed van gloeiende kolen, die hem niet deren. De heimelijk toeziende hovelingen willen haar met de vuurdood terechtstellen, maar hij verhindert dat. Ex. 153 (152) Een zestigjarige brave vrouw waste regelmatig het haren boetekleed van een jongere, even kuise geestelijke en kwam daarvoor in zijn kamer. Op een dag verleidde zij hem. Zij stierf van berouw, maar de priester bleef daarna onkuis leven. Ex. 154 (153) Een meisje biechtte bij Thomas dat zij een priester had geslagen omdat hij haar wilde kussen en vroeg of zij naar Rome moest gaan. Thomas liet haar beloven dat zij iedere priester, hoog of laag, liefst een oog uit moest slaan als zij dit ook probeerden. Ex. 155 (154) Een Franse wees werkte in het huishouden van haar broer en sloeg een van zijn vrienden die haar lastig viel. Zij werd kamenier van de koningin van Engeland en zag eens een gevangen meermin. Zij weigerde te huwen en ging naar het hospitaalklooster in Provins. | |
Hoofdstuk XXXSermoen (154) Over de geestelijke kinderen van de kerk, door de liefde voortgebracht. De inspanningen van een ijverige zieleherder zijn niet vergeefs. Ex. 156 (155) Een priester wil niet nalaten om tijdens een jichtaanval een dringende biecht van een struikrover te horen. Terecht, want direct daarna sterft de biechteling onverwacht. Ex. 157 (155) Een priester wordt tijdens zijn preek gestoord door een roepende vrouw die wil biechten, maar hij wil eerst de preek beëindigen. Zij sterft onder de preek. Daarna verschijnt zij de ongelukkige priester om mee te delen dat zij op voorspraak van de zojuist gestorven Jan van Nijvel uit het vagevuur is verlost. | |
Hoofdstuk XXXISermoen (158) Bij twijfel en onwetendheid moet men rusten in gebed tot de duisternis voorbij is. Bidden vergt geloof en aandacht, maar niet door de ogen tot God op te slaan zoals de tollenaar deed, maar met gebogen hoofd. Door zich in ootmoed te verheffen tot God worden wij zuiver en vermindert onze zondigheid. Ex. 158 (157) Iemand leefde zo voorbeeldig dat de mensen hem als een heilige behandelden. Omdat hij zijn leven niet beschermde door gebed en tranen verslapte hij en verviel tot zondigheid. Ex. 159 (158) Een dominicaan zweefde soms boven de grond wanneer hij liep te bidden. Ex. 160 (158) Dit gebeurde ook met een non wanneer tijdens de Pinksterdienst het Veni Creator werd gezongen. Ex. 161 (159) Tijdens zijn noviciaat in Cantimpré had Thomas moeite zich in het gebed te concentreren. Een vrome man gaf hem de raad tenminste iedere dag enige tijd te bidden, maar dan heel intensief. | |
[pagina 363]
| |
Hoofdstuk XXXIISermoen (159) Pas onder Nimrod, de woeste jager, leerden de mensen onderdrukking kennen. Daarna kwamen de koningen en de slechte wetten. De liefde is de erfgenaam van de vrijheid. Wij mogen koning Christus in vrijheid dienen en zo de heerschappij van de duivel voorkomen. De wijsheid verwerpt de arme niet, en geeft niet de voorkeur aan de rijke. Een goed geweten is niet te koop, maar een slecht geweten wordt dagelijks verkocht. Een goede inborst wordt niet beroerd door lichamelijke mismaaktheid, maar het lichaam wordt wel verfraaid door een mooi karakter. Ex. 162 (159) Een gevangen zeerover verwijt Alexander de Grote dat hij met zijn kleine bootje als een rover wordt berecht, terwijl Alexander zelf met grote schepen oorlog voert. Ex. 163 (159) Vanwege haar paradijselijke onschuld kon een meisje uit afgesloten ruimten als een pijl uit de boog ontsnappen; ze kon de vogels in het veld met de hand pakken en er mee spelen. Dit bevestigt het Schriftwoord: waar de Geest des Heren woont, is vrijheid. | |
Hoofdstuk XXXIIISermoen (160) Niemand kan uit zichzelf de leiding op zich nemen; men wordt daartoe door God geroepen, volgens wettelijke voorschriften vertegenwoordigd door een kiescollege. Over de verantwoordelijkheid bij het kiezen van leiders. Bevelvoering en rechtspraak horen tot de taak van de koning, of de kerkelijke leider (overste). Hij handelt namens Christus. Zodra onwaardigen tot heerschappij raken verkrachten ze het recht en onderdrukken de lagere geestelijkheid en de leken. Lichamelijk kan men slechts tot zekere leeftijd kinderen verwekken, maar geestelijk is leeftijd geen beperking, zoals in Augustinus is gebleken die tot het laatst in hoge ouderdom in goede gezondheid bleef preken. | |
Hoofdstuk XXXIVSermoen (162) Over de rechtspraak naar God's Oordeel. Men mag iemand niet de gelegenheid tot een eerlijke rechtspraak ontnemen. De hoogste uitspraak ligt bij God alleen. Ex. 164 (162) Jongeman treedt tegen de zin van zijn oom, een domproost in Luik, in bij de regulieren in Luik. De oom laat hem ontvoeren, maar de abt bidt om Gods rechtspraak binnen 40 dagen, en laat dat de proost weten. Wanneer de abt op de veertigste dag sterft en men de proost, die in het badhuis is, hiervan bericht, schrikt die en sterft even later ook. Ex. 165 (163) Een graaf wilde regulieren uit hun klooster verdrijven om ze te vervangen door seculiere koorheren. De abt ging in beroep bij de Hoogste Rechter. Toen de abt ziek werd trok de graaf zich terug. Ex. 166 (163) Toen de priester Eli het niet over zijn hart kon verkrijgen zijn twee zoons te berechten die tegen de Wet van God handelden, onderging hij op dezelfde dag als zijn twee zoons een vreselijk lot. Ex. 167 (163) Een graaf die een zeer rechtvaardig rechter was, doodde eigenhandig zijn zoon omdat die een meisje in de stad had verkracht. Op zijn sterfbed weigerde hij deze daad als zonde te biechten, want hij handelde in naam van het hoogste gerecht, en slechts daaraan wilde hij zich overgeven. Omdat hij niet mocht communiceren vroeg hij om de hostie te mogen zien. Als bewijs dat de graaf een rechtvaardige rechter was geweest kwam de hostie als vanzelf in zijn mond. | |
Hoofdstuk XXXVSermoen (164) God geeft de voorkeur aan de eenvoudigen en zuiveren boven hen die sterk zijn in lichaamskracht. Zelfs als de onnozelen ten val komen, herstellen zij zich weer door zware boetedoeningen; dikwijls worden zij daarna nog beter dan voorheen. Ex. 168 (165) Onschuld is niet afhankelijk van isolement. Monniken die al als kleuter het klooster ingaan worden teveel afgeschermd. Zodra zij in contact komen met de buitenwereld kunnen zij door onwetendheid ten val komen. Een dergelijke jonge monnik kon een heet hoefijzer vasthouden zonder zich te branden. Nadat hij zich door zijn onnozelheid door een vrouw had laten verleiden brandde hij zich als ieder ander. Ex. 169 (166) De tovenaar Cyprianus moest eerst 16 jaar kuis leven om macht over de duivel te krijgen. Ex. 170 (166) Een jongen bezwoer een duivel die in een dansend meisje was gevaren. De duivel verliet het meisje door haar mond als een worm. Toen de jongen de worm in een put gooide werd zijn hand geblakerd, maar na het wassen met wijwater werd de hand weer normaal. | |
[pagina 364]
| |
Hoofdstuk XXXVISermoen (166) Men mag niemand hinderen bij het verrichten van goede werken, wel hem navolgen. Drie manieren waarmee mensen elkaar schaden, door moord, door verraad en door het laten verhongeren. Er zijn ook drie manieren waardoor de ziel wordt geschaad, door zonden (zoals de priester Heli en zijn zonen, bewakers van de deuren van het tabernakel, die met vrouwen zondigden); door slechte voorbeelden (zoals de oude Salomon die uit liefde voor zijn jonge vrouw afgoden ging vereren) en door opruiende taal (joden die in de tijd van Judas Machabeus de mensen probeerden over te halen om de Wet van Mozes te vergeten en de afgoden van de bezetters te vereren). Meer voorbeelden hiervan. Een van de ergste zonden tegen zijn naaste is lasteren. Dit is nog erger dan stelen, dat meestal als het grootste kwaad wordt beschouwd. Ex. 171 (168) Een slechte priester die veel lasterde beet bij zijn sterven zijn tong stuk in razernij. | |
Hoofdstuk XXXVIISermoen (168) Onderzoek alle dingen en behoudt het goede. Onderzoek van het kwade geeft echter ongewenst inzicht; men kan het beter vermijden. Ex. 172 (169) Ridder Philippus van Montmirail stichtte acht cisterciënserkloosters en verzamelde meer dan achtduizend begijnen in conventen, ook in het buitenland. Wanneer hij onprettige verhalen hoordde wendde hij altijd angstig zijn hoofd af; hij is goed gestorven. | |
Hoofdstuk XXXVIIISermoen (169) Over het schuldkapittel als middel om zich van schuld te zuiveren. Het is beter om nare dingen binnenshuis op te lossen dan ze in de buitenwereld of zelfs voor het openbaar gerecht te brengen. Als wij ons zelf moeten beoordelen gebeurt er niets; anderen moeten dit voor ons doen. Wanneer de kloostertucht verdwijnt is dit meestal het gevolg van nalatigheid in het schuldkapittel; elkaar hier ontzien is geen bewijs van liefde. Om dezelfde reden mag men ook niet buitenshuis over interne moeilijkheden spreken. Ex. 173 (170) Een bisschop van koninklijke bloede verscheen bij een belangrijke begrafenis in kleding die bij zijn wereldse rang paste. Zonder onderscheid des persoons werd hij door de deken hierover in het schuldkapittel aangeklaagd. De bisschop vond dit terecht en aanvaardde de geselstraf temidden van de overige kapittelleden en stelde hiermee een goed voorbeeld. Ex. 174 (171) Dezelfde deken had een neef die kannunik was in een andere stad. Vanwege een onkuis leven verloor de neef tijdelijk zijn prebende. Bij een bezoek van de deken aan het kapittel boden de kanunniken aan, om de neef zijn schuld kwijt te schelden als de oom voor zijn neef wilde bidden. De oom (deken) verzwaarde de straf echter met nog een jaar, want in hun goedheid deden zij zijn neef juist kwaad. | |
Hoofdstuk XXXIXSermoen (172) Over het vieren van de liturgie met een verhaal uit de literatuur over bijen als toelichting. Over de betekenis van de zeven kloosterlijke getijden. Men moet echter met devotie zingen. Men met eerst met het hart verzameld zijn en dan pas met de stem met de anderen in koor zingen, tot lof van God en stichting van de gelovigen. Ex. 175 (172) Dieven die een monstrans hadden gestolen wierpen de hostie in het voorbijrennen in een bijenkorf. 's Nachts straalde de korf licht uit en de bijen gingen zoemen. Ze bleken zich verzameld te hebben rond de hostie in een busje van was en zoemden als in een koor. Ex. 176 (172) Een vrouw deed alsof ze te communie ging en legde de hostie in haar bijenkorf om sterfte tegen te gaan. De bijen herkenden hun Schepper en bouwden een kapelletje om de hostie, waarna ze er koordienst in hielden. Ex. 177 (173) Een man wilde de conditie van de bijen verbeteren door een hostie in de mond te nemen en hiermee in het vlieggat te blazen. De hostie viel echter en werd door de bijen meegenomen in de korf. Bij het openen van de korf lag er een pasgeboren kindje in. Bij de begrafenis verdween het. De drukbevolkte woonplaats verviel volledig als wraak van God. Ex. 178 (174) Op de Paasdag veranderde een gevallen hostie in het Kind Jezus. De hostie werd bewaard. Thomas liet de reliek tentoonstellen om te zien wat er gebeurde; de aanwezigen zagen inderdaad de hostie in een kind veranderen, Thomas zag na lange tijd de Gekruisigde. Ex. 179 (175) Priester op pelgrimstocht in Jeruzalem wil op Paasdag niet vertrekken zonder eucharis- | |
[pagina 365]
| |
tieviering. Daarna reist hij alleen naar huis. Onderweg wordt hij door een ruiter meegenomen, valt in slaap en wordt dezelfde avond thuis in Denemarken wakker. Ex. 180 (175) Een brave man werd door een engel meegenomen voor een bezoek aan het H. Land. Tijdens een pelgrimsreis kon hij anderen de weg wijzen. Ex. 181 (176) Neus en mond van een onkuise priester die bleef communiceren, werd door ziekte bedorven. Ex. 182 (176) De armen van een zondige celebrerende priester werden tot de ellebogen verbrand. Ex. 183 (177) In verband met een interdict was slechts stille liturgie toegestaan. Op Maria Hemelvaart beklommen enige regulieren een berg om te kunnen zingen. Engelen sloten zich bij hen aan. Ex. 184 (177) Een kapelaan bleef ondanks een breuk 14 jaar dienst doen. Toen hij stierf klonk er engelenzang, cymbaalspel en klokgelui. Ex. 185 (178) Tijdens een adempauze in de kerkzang zei een stem: alleen de hese stem is gehoord. De kanunniken ontdekten in een hoekje een schamele man die vals, maar van ganser harte had meegezongen. Ex. 186 (178) Een slapende monnik zag in de metten de duivel langsgaan om iedere slaper een lepel pek in de mond te stoppen. Bij het naderen van de duivel wilde hij vluchten, stootte zijn hoofd en ontwaakte. Ex. 187 (179) In een vrouwenklooster was geen der zusters op tijd voor de metten ontwaakt. Voordien had de abdis de duivel smadelijk horen lachen. De zusters deden extra boetedoeningen vanwege het verzuim en pasten voortaan beter op, om de duivel geen kans te geven om de dienst van God te verhinderen. | |
Hoofdstuk XLSermoen (179) Het zien van het bovennatuurlijke is de hoogst bereikbare vreugde. Helaas kan men op aarde deze toestand niet vasthouden, zoals ook Augustinus ervaren heeft. Ex. 188 (179) Beschrijving van de geestelijke vervoering van een non in Brabant, die daarbij wonderbaarlijk kon zingen. | |
Hoofdstuk XLISermoen (180) Hoe belangrijk het is een goede raadsman te hebben. Ex. 189 (180) Een duivel bood zich aan als raadsman en bracht het slachtoffer bijna tot zelfmoord. Zijn echte raadsman vermoedde dit en wist hem hiervan te weerhouden. | |
Hoofdstuk XLIISermoen (181) Over het voorzien van gebeurtenissen en de waakzaamheid. Ex. 190 (181) Barbier, omgekocht om een koning te vermoorden, leest op diens handdoek een spreuk die hem daarvan weerhoudt. De spreuk luidt: spreek geen dwaasheid, bega geen dwaasheid en denk eerst aan de mogelijke gevolgen van je handelingen. Wanneer men ziet dat de dood bij een ander nadert moet men hem helpen door waken en bidden, zodat de vijand geen vat op de stervende heeft. Ex. 191 (182) Hendrik van Keulen studeerde op kosten van zijn goede oom. Toen die gestorven was verscheen hij meermalen aan Hendrik en vroeg om zijn hulp om zijn verblijf in het vagevuur te bekorten. Hij voorspelde de vestiging van een nieuwe orde in Parijs, en ook dat Hendrik tweemaal naar het H. Land zou gaan. Later verscheen de oom om te zeggen dat hij verlost was. Ex. 192 (183) Een arts voorspelde de spoedige dood van een meisje dat op een dorpsfeest prachtig zong voor de dansenden; hij had het aan haar uiterlijk gezien. Ex. 193 (184) Dezelfde arts voorspelde de dood van het eerste kind, en de ziekte van het tweede kind van Aleida van Brabant; hij behandelde vaak vrouwenziekten. Ex. 194 (184) Een droom van een overstromende kelk bleek het voorteken te zijn van de dood van een priester, zoals een ander uitlegde. De priester werd ziek. 's Nachts dreigde een van zijn gezellen tijdens de metten in slaap te vallen, toen een stem zei: waak en bid. Nadat dit driemaal gebeurd was, bleek de priester rustig gestorven te zijn. | |
Hoofdstuk XLIIISermoen (184) Vluchten voor gevaar is geoorloofd en beter dan de strijd verliezen. Men moet ruzie of tweedracht proberen te verzoenen, maar als dat niet lukt, kan men zich beter terug | |
[pagina 366]
| |
trekken, want dan is het zinloos. Ook het gevaar van onkuisheid kan men beter ontwijken. Ex. 195 (185) Hongaarse dominicaan van koninklijke bloede weigerde te vluchten voor de Mongolen en bleef bij de zieken; hij was oud wellicht zou men hem sparen. Later werd hij gevonden in kruishouding vooroverliggend voor het altaar, doodgestoken. Een broeder kon dit niet verwerken. Na drie dagen vasten en slapeloosheid verscheen de vermoorde hem en herinnerde aan Christus' lijden alvorens in de glorie te gaan. Het aardse lijden is niets in vergelijking hiermee. | |
Hoofdstuk XLIVSermoen (186) Als de tijd zich daartoe leent moet men de eenzaamheid kunnen zoeken om zich op God te richten. Wanneer God aan iemand intellect gegeven heeft moet hij daar in alle rust gebruik van kunnen maken om de Schrift te verklaren. Ex. 196 (186) Een vrome geleerde werd door klerken gehinderd zijn werk over de H. Schrift te voltooien. Daarom werd hij door de Wil van God naar een andere plaats gevoerd waar hij zijn verhandeling kon afmaken. De apostel Paulus zorgde voor zijn eten en drinken. | |
Hoofdstuk XLVSermoen (186) Over het onderzoeken van de bijbelse geschriften. Als iedereen de inhoud zonder meer kon begrijpen zouden de mensen nalaten wat zij nu uit onwetendheid ten onrechte belangrijk achten. Een mens die God vreest zal in de Schrift de Wil van God ontdekken, maar hij zal eerst bidden. De godsdienstige begeerte doorgrondt wat de hovaardige welsprekendheid niet kan bevatten. Ex. 197 (187) Een jonge, niet zo intelligente maar ijverige regulier ging voor het slapen gaan altijd overdenken wat hij gelezen had. Tijdens het zingen van de metten werd hem alles duidelijk wat hij het laatst gelezen had zo lang hij de ogen gesloten hield; als hij ze opende was alles weg, maar als hij ze weer sloot schoot het hem weer te binnen. Ex. 198 (188) Een cisterciënserin, abdis, kon zonder opleiding de hele H. Schrift en het boek over de Drieëenheid van Augustinus verklaren. In een visioen zag zij de aanstaande dood van de stichteres van het klooster. Door haar gebed mocht zij in plaats van de stichteres sterven, zodat die de kans kreeg zich te beteren. | |
Hoofdstuk XLVIOver de beperking van het onderzoek volgens de normen van de kerk. Jezus vertoonde zich in gescheurde kleding aan een bisschop; het was de schuld van Arius. Ex. 199 (189) De kathaar Willem Cornelius in Antwerpen leerde dat armoede alle zonden teniet doet. Een arme prostituee was beter dan een rijke priester. Voor armen was onkuisheid dus geen zonde. De ketter werd in de O.L. Vrouwekerk eervol begraven, maar vier jaar later werd zijn ketterij onderkend, en werd zijn lijk opgegraven en verbrand. | |
Hoofdstuk XLVIISermoen (190) Over de juiste manier om in preken met de Schrift om te gaan. Ex. 200 (192) Augustinus, denkend over de Drieëenheid, zag op het strand een jongetje dat met een lepel de zee in een kuiltje wilde scheppen, en hij besefte de onmogelijkheid om het wezen van God te bevatten. Ex. 201 (193) Een theoloog in Parijs verkondigde in een voordracht over de nederigheid dat drie mensen de wereld onderworpen hadden: Mozes, Jezus en Mohammed. Direct kreeg hij een hersenbloeding en verloor alle wetenschappelijke kennis; hij wist alleen nog de naam van zijn bijslaapster. | |
Hoofdstuk XLVIIISermoen (194) Men moet het woord van God uitbazuinen. De stem van een prediker verschrikt de bozen, vuurt de rechtvaardigen aan om de vijand te weerstaan, sterkt de zieken met exempels, troost de bedroefden. Niet alleen met het geluid van de stem van de predikant, ook met het geluid van handgeklap, de goede daden worden de mensen naar volmaaktheid gebracht. Ook de duivel heeft allerlei speeltuig. Het eerste is het toernooi, waar vooral de bevolking onder lijdt. Het tweede is dobbelen, waar zelfs de rijksten arm van kunnen worden. Het derde is dansen. Het vierde duivelspel is het spel met honden en vogels (jacht) waaraan ook priesters zich schuldig maken. Het vijfde is het zingen van rare liedjes, en het zesde is vertier zoeken tijdens de dodenwacht. Ex. 202 (194) Een begijn raakte begeesterd tijdens een preek, begon te grommen en te beven van vurigheid tot God en stierf. Ex. 203 (194) Bij een toernooi in Neuss (1243) weigerden de deelnemers in te gaan op de smeekbede van de dominicaan Bernard en zijn gezellen, om tegen de Mongolen te strijden, en lach- | |
[pagina 367]
| |
ten hem uit. Er vielen 367 doden. Sommigen werden krankzinnig, anderen blijvend invalide. Na het toernooi zwermden raven boven het veld. Duivels in riddergedaante hadden zich de nacht tevoren al verheugd over het komende onrecht. Ex. 204 (194) Een vrome weduwe van een ridder die bij een toernooi omkwam zag hoe haar man in de hel werd gefolterd. Ex. 205 (196) De knecht van een bij een toernooi omgekomen ridder kwam zijn meester tegen die hem beval om de volgende dag met zijn tegenstander naar de plaats te komen waar hij was gedood. Men vond het lijk dat werd verscheurd door kraaien en raven. Ex. 206 (197) Een jood en een christen dobbelen samen op Goede Vrijdag. Toen de jood verloor begon hij Christus en zijn moeder te lasteren en stierf. De geschrokken christen stierf daarna eveneens. Ex. 207 (197) Dobbelaars in een taveerne hadden een man gemolesteerd. Toen die plotseling was verdwenen begrepen zij Christus opnieuw te hebben gekruisigd. De herbergier bekeerde zich, deelde zijn bezit met zijn vrouw en gaf ieder terug wat hij door woeker had verkregen. Hij stierf een zalige dood. Ex. 208 (198) Een dobbelende man die verloren had schoot uit woede een pijl in de lucht naar God. De pijl viel bebloed voor zijn voeten, waarna hij zich bekeerde. Ex. 209 (198) Een lichtzinnige vrouw danste op heiligendagen en werd door een bal van een kolfspeler gedood. Een zwarte vaars gooide de baar om en verscheurde het lijk. Ex. 210 (199) Mensen dansten op een brug die instortte. Iedereen verdronk. Ex. 211 (199) Een lichtzinnige vrouw danste en stoeide met een overspelige man en stierf plotseling. Ex. 212 (199) De vrouw van een-op feestdagen-jagende edelman kreeg een kind met honde - oren, waarna hij zich bekeerde. Ex. 213 (199) Een ridder dwong zijn horigen aan de jacht deel te nemen. Bij de achtervolging van het wild werd hij waanzinnig en verdween spoorloos. Ex. 214 (200) Een ridder zag de duivel rondspringen bij zijn fluitspelende nachtwaker. Deze weigerde op te houden en werd ontslagen. Hij stierf een kwade dood. Ex. 215 (201) Een duivel bekende aan een meisje het smerige lied over Martinus te hebben geschreven. Ex. 216 (201) Een dominicaan die in een dorp moest preken zag de avond tevoren uit zijn venstertwee jongemannen in een huis aan de overkant die dodenwacht hielden en spelletjes doen. Een afgezant uit het vagevuur verzocht hem om de familie te vragen om voor de doden te bidden. Ook anderen moesten daartoe worden opgewekt. Dat lukte hem ook. | |
Hoofdstuk XLIXSermoen (201) Over een goed geweten. De samenhang met een goede gezondheid. Voor hen die de ware blijdschap bezitten is het aardse leven een last. Men moet zich echter gewetensvol op de dood voorbereiden, al zijn vele goede mensen terecht verblijd over de komende dood. Alles wat onrustig maakt moet men van zich af zetten. Ex. 217 (201) Na de biecht spuwt een man een soort pad uit die vergaat. Daarna knapt de man ook uiterlijk op. Ex. 218 (202) Een vrouw bleef maagd na een gedwongen huwelijk en had regelmatig contact met engelen waardoor zij veel dingen wist en kon voorspellen. Ex. 219 (204) Een mooie rijke vrouw ging altijd sobert gekleed, wat haar man accepteerde. Zij had een lang ziekbed en stierf een zalige dood. Ex. 220 (204) Een kanunnik werd op zijn sterfbed zeer vrolijk door de invloed van de duivel. Na tot inkeer te zijn gebracht kwam hij tot bezinning en stierf onder tranen. Ex. 221 (204) Een stervende dominicaan, lector, rekende op Jezus' tegenwoordigheid, en met recht. Ex. 222 (205) Een stervend kindje was eerst heel angstig en niet - begrijpend, daarna heel vrolijk omdat de zuivere onschuldige ogen de hemel zagen. | |
Hoofdstuk LSermoen (205) Over boete, berouw en bekering. Voorbeeld van Gods barmhartigheid (Augustinus over de ketter Novatus). Men moet degenen die kort voor hun dood nog in een klooster willen intreden, niet afwijzen. | |
[pagina 368]
| |
Ex. 223 (205) Een Duitse graaf die een wrede berover van de armen was, werd door Gods goedheid gestraft met een ziekte. Hij kwam tot inkeer en gaf alles terug. Hij bad veel en deed veel boetedoeningen. Vlak voor zijn dood kreeg hij profetische gaven en hij voorspelde, dat er veel ellende zou heersen in Thüringen. Ex. 224 (206) Een roofridder bekeerde zich, deed boete en trad voor alle zekerheid in bij de dominicanen, waar hij heel goed functioneerde. Ex. 225 (207) Een verdwaalde jager in de Alpen kreeg een verschijning van een ridder die onder Richard Leeuwenhart diende. De ridder kreeg kort voor zijn dood berouw, werd zwaar gestraft, maar kwam uiteindelijk in de glorie. Zijn verschijning diende om de edelman te waarschuwen. Die kwam tot inkeer en beterde zich; hij hield op met het beroven van mensen. Ex. 226 (207) Een andere roofridder vroeg in zijn gevangenschap om voor zijn onthoofding eerst gefolterd te worden. Na gruwelijke folteringen liet hij zich tenslotte terechtstellen. Ex. 227 (208) Een man die zijn dochter verkracht had vroeg in zijn biecht om een zwaardere straf maar hij kreeg tot drie maal toe een veel lichtere penitentie dan waarom hij gevraagd had. Tenslotte stierf hij wenend van verdriet omdat door de verwonderde bisschop hem slechts een Onzevader werd opgelegd. De bisschop was er zeker van dat zijn grote berouw hem in de ogen van God zou vrijmaken van helse straffen. Ex. 228 (209) Een proost werd in een vreemde stad plotseling ziek. Hij verzocht om bij de dominicanen te mogen intreden. De prior wilde dit tot de volgende dag uitstellen omdat het hele klooster inspraak moest hebben. De proost bleef aandringen en de prior maakte daarop het convent wakker. Hij werd ingekleed en voor de ochtend stierf hij. Een non in een naburig klooster zag dat hij in het hiernamaals niet meteen gelijkgesteld werd met de dominicanen, maar wel dat hij uiteindelijk evenals zij tot de glorie zou komen. Ex. 229 (210) Een uitgetreden dominicaan wilde terugkeren in zijn orde toen hij zijn einde voelde naderen. Dit werd geweigerd. In een visioen zag iemand dat hij voor eeuwig verdoemd was. Thomas vindt een dergelijke houding heel wreed en onchristelijk van zijn ordebroeders. Ex. 230 (211) Ernstig zieke man mag kiezen uit drie dagen vagevuur of nog een jaar ziek. Hij kiest het eerste maar heeft direct spijt. Hij mag terug voor een tweede keus. Ex. 231 (211) Begijnen worden vaak door hemels vuur getroffen in lichaamsdelen waarmee ze hebben gezondigd. Genezingsmirakelen in de kerk van St. Gertrudis in Nijvel. Iemand die geen begijn was verweet St. Gertrudis dat haar hand niet genezen werd; meteen verkoolde de hand met een stuk van haar arm en viel af. | |
Hoofdstuk LISermoen (212) Getal 7 staat voor de zeven gaven van de H. Geest, 10 voor de Tien geboden. De 7 gaven zijn: wijsheid, verstand, goede raad, standvastigheid, inzicht, goedertierenheid en godsvrees. 's Nachts brandt de lichtende zuil die overdag door donkere wolken is afgeschermd. Voortdurende oefening in de 7 gaven leidt tot volmaaktheid in het naleven van de Tien geboden. Ex. 232 (213) Non (Lutgard) werd door een mysterieuze man (Jezus) bevestigd in haar leefwijze. Ex. 233 (214) Een kanunnik Julianus leidde een zuiver leven. De duivel verscheen en deed of Julianus hem toebehoorde. De kanunnik smeekte God hem te laten zien dat hij behouden was. Hij zag de geopende hemel, en hield daarna zijn levenswijze vol. | |
Hoofdstuk LIISermoen (214) De winter is de tijd tussen dood en verrijzenis wanneer het lichaam weer met de gelouterde ziel wordt verenigd. Christus verrees op de derde dag. Ook Maria en Johannes zijn nu al met ziel en lichaam bij Hem. Men dient ook de lichamen van heiligen te vereren waardoor de H. Geest zoveel goeds heeft gedaan. Over de 4 heilige kerken: Rome, Jeruzalem, Trier en Keulen, waar Ursula en de 11.000 maagden waren. Heiligen komen levende mensen te hulp, maar ook zij die al gestorven zijn. In de winter slapen de doden in het stof van het graf en eten de honing van de goede daden. Als zij niet voldoende hebben verzameld kunnen de levenden hen helpen. Degenen die hun leven verkwist hebben kan men niet helpen. Er zijn 7 manieren om hulp te bieden: wenen, bidden, vasten, waken, aalmoezen geven en teruggeven van onrechtmatig bezit, de eucharistie vieren. Tranen blussen het vagevuur, maar niet wanneer men zijn eigen gemis beweent. Men moet de mensen over dit alles informeren. Waken is ook doeltreffend. Vgl. Rispa die lichamen van terechtgestelden bewaakte tegen roofdieren. Zo moeten wij de duivel tegenhouden door waken en gebed. Ook het geven van aalmoezen helpt de doden. Het is slecht om de laatste wil van iemand niet uit te voeren. Berouw is niet voldoende. | |
[pagina 369]
| |
Christus' offer verlost ons van schuld en straf (voorbeeld uit Gregorius' Dialogus). Men vraagt geen vrede voor de levenden maar voor de doden. Over de drie staten waarin scheidende zielen het lichaam verlaten. Ex. 234 (215) Over de vondst van een oude grafkapel in Trier met de lichamen van twee broers uit Clovis' tijd; de een is ongeschonden. Thomas, ofschoon als gast aanwezig, snijdt de rechterhand af en zendt die aan de broeders in Leuven. Ex. 235 (216) Een zieke broeder wordt door Maria gewaarschuwd voor de duivel die in habijt zal verschijnen. Tijdens een kapittelbijeenkomst zijn veel broeders aanwezig. De zieke monnik overgiet zich met hun waswater en wordt gezond.
Ex. 236 (218) De duivel verscheen aan een priester, een vereerder van St. Bartholomeus, als een mooie vrouw die te eten werd gevraagd. St. Bartholomeus meldde zich aan in de vermomming van een bedelaar, maar werd niet binnengelaten. De heilige gaf drie keer een raadsel op, waardoor de maaltijd werd vertraagd. In het laatste onthulde hij de identiteit van de vrouw en van zichzelf. Beide verdwenen. Ex. 237 (218) Een ijverige zuster in een hospitaalklooster had een bijzondere devotie voor de Elfduizend maagden. Na een zware ziekte werd haar ziel gedurende enige uren van haar lichaam gescheiden. Daarna richtte ze zich weer op en deelde de zusters mee dat zij op voorspraak van de Elfduizend maagden uit het vagevuur was verlost en tot leven was gewekt om aan hun dit mee te delen, zodat zij ook door hen geholpen zouden kunnen worden na hun dood. Ex. 238 (218) Een ridder werd ziek tijdens een kruistocht. Hij had altijd een grote devotie voor Maria gehad. Op zijn gebed verscheen zij hem met een bus zalf waarmee zij hem genas. Zij vroeg hem zich te beteren en voortaan haar te dienen. Na enige tijd kreeg hij van zijn vrouw toestemming om in de Duitse orde in te treden. Hij werd daarin gevolgd door een andere ridder met diens zoon. De eerste ridder stierf na korte tijd en verscheen drie maal aan een vriend in Brabant, om hem te vertellen hoe, en waarom hij in het vagevuur gepijnigd werd. In de Duitse orde waren veel vrome ridders. Ex. 239 (219) Een gehuurde maaier wil op de vooravond van een feestdag zijn werk onderbreken om te bidden en raakt achter. Hij wordt beloond door het vinden van een kostbare penning die aan een stoppel hangt als een Godsgeschenk. Ex. 240 (219) Dragers van een hospitaal waren op weg naar een zieke met de reliek van St. Catharina toen ze door de vloed werden verrast. Ze trokken met de reliekkast een kring om zich heen en bleven temidden daarvan droog tot het weer eb werd. Ex. 241 (220) Een kanunnik had een bijzondere devotie voor Johannes Evangelist. Na zijn dood zag een medebroeder in een visioen hoe Johannes naar Maria ging om zijn vereerder uit het vagevuur te helpen. Ex. 242 (221) Een arme priester werd door de bisschop gewaarschuwd dat hij niet iedere dag een mis moest lezen voor de zielen in het vagevuur. Hij moest een borg hebben die zich voor hem in wilde zetten. Op dat moment verschenen meer dan duizend uitgestoken handen in de lucht die zich voor de priester borg wilden stellen. De bisschop trok zijn bezwaren in. Ex. 243 (221) De grootmoeder van Thomas bleef jammeren om het verlies van haar oudste zoon. Deze verscheen in een visioen en toonde haar zijn muts vol met haar tranen die hem het voortgaan bemoeilijkten; ze kon hem beter helpen met haar gebed en het geven van aalmoezen. Ex. 244 (222) De nicht van keizer Otto was een voorbeeldige abdis. Na zijn dood verscheen hij voor het spreekvenster van het klooster en vroeg zijn nicht om het gebed en boetedoeningen van haar en haar kloosterzusters voor zijn verlossing uit het vagevuur. Dit gebeurde en de keizer verscheen haar opnieuw in een aureool van licht om haar te bedanken. Ex. 245 (222) Een lichtzinnige jongen bekeerde zich op aandrang van een vrome melaatsenpriester en deed boete. Spoedig hierna stierf hij. Zijn moeder vastte daarna 5 jaar voor hem. Toen ook de priester stierf verscheen de jongen aan de moeder en zei dat hij dank zij haar en de priester nu de glorie mocht binnengaan. Ex. 246 (223) De graaf van Loon vertelde op zijn sterfbed al zijn zonden aan Christina van Brustem en vroeg of zij boete voor hem wilde doen. Christina nam op zich om de helft van zijn vagevuurstraffen op aarde uit te boeten. Soms leed zij van grote hitte, dan weer [...] van hevige koude. Kort voor haar dood verscheen de graaf en ging voor haar ogen naar de hemel. Ex. 247 (224) Een ridder had nog maar een paard en gaf zijn neef opdracht om het fraaie dier na | |
[pagina 370]
| |
zijn dood ten behoeve van de armen te verkopen. De neef behield het paard. De graaf verscheen en deelde mee dat hij door Gods goedheid toch gered was, maar dat zijn straf nu door de neef moest worden voldaan. De neef werd ziek, bekeerde zich maar moest na zijn dood naar het vagevuur. Ex. 248 (224) Een ridder stierf, maar had zijn schuld aan de hoefsmid nog niet voldaan. Hij verscheen zijn vrouw met gloeiende hoefijzers in de handen en vroeg zijn vrouw de schuld te voldoen. Daarna verscheen haar man, nu gebonden met touwen, en vroeg haar hem los te maken. Daarna was hij vrij om naar de hemel te gaan. Ex. 249 (224) Rijke hertog die een verkwistend leven leidde kwam tot inkeer. Hij schonk veel aalmoezen, bouwde kerken en kapellen. De duivel werd afgunstig. De voormalige vrienden van de hertog spanden samen met zijn aartsvijand. Toen het leger naderde zag hij aan zijn kant een leger van witte kruisridders opduiken. Hij won de strijd en sloot vrede. De kinderen van de aanvaller werden gegijzeld. Ex. 250 (227) Een overledene kwam op voorspraak van een heilig man terug en vertelde iemand in het vagevuur gezien te hebben die blij uitriep dat hij niet vergeten was. Op zijn vraag vertelde de ziel dat hem te kennen was gegeven dat er een kind was geboren, dat later priester zou worden; bij het opdragen van de eerste mis zou de ziel vrij worden gelaten. Ex. 251 (227) Thomas werd priester om het lot van zijn vader in het hiernamaals veilig te stellen. Hij verzoekt ook anderen om voor zijn vader te bidden. Wanneer hij een keer geen mis voor zijn vader las verscheen deze hem en toonde hem zijn kwetsuren. Ex. 252 (228) Vrome cisterciënser hoorde onder het Agnus Dei hoe de zielen elkaar aanspoorden om haast te maken omdat de mis ten einde liep. Hij bleef een dag lang met de hostie boven de kelk staan en zag steeds meer zielen komen en gaan. Ex. 253 (228) Een man ontmoette op een kerkhof een onbekende priester die driemaal een kruisteken maakte. De eerste keer verscheen een grote menigte, naakt en bebloed (verdoemden); de tweede keer een kleinere groep, bleek en uitgeteerd (onvoldoende boete gedaan); de derde keer een kleine groep opgewekt en in witte kleren (verlosten). | |
Hoofdstuk LIIISermoen (229) Over de glorie van de verrijzenis na het einde van de wereld. De zes vreugden van de uitverkorenen: Het zien van God (Mozes kreeg een lichtend gezicht); het zien van de overwonnen duivels; het zien van de engelen die Christus dienen; het zien van de vleselijke wellust achter zich (Augustinus); de vereniging met de uitverkorenen aan Christus' rechterzijde; het zien van de verdoemden aan zijn linkerzijde. Ex. 243 (230) Een abdis zoekt een van haar nonnen. Als zij haar vindt en de sluier optilt deinst zij achteruit vanwege het stralende gezicht. Ex. 255 (231) Kloosterbroeder van Thomas wordt zozeer door onkuisheid bedreigd dat hij zijn geslachtsdelen afsnijdt en nauwelijks in leven blijft. Thomas vindt dit niet aanbevelenswaardig maar staat versteld van de kracht van duivelse bekoring. Ex. 256 (231) Twee begijnen verdwalen in het bos en worden door een knappe jongeman met blond haar en witte kleren naar het dorp geleid, waarop hij plotseling verdwijnt. Ex. 257 (232) Twee dominicanen gaan in de Goede Week op reis en twijfelen of ze wel aan eten zullen komen. Een vreemdeling berispt hen en voorspelt dat zij door een priester zullen worden uitgenodigd. Daarna neemt een ridder hen van hem over. Uiteindelijk zullen zij met de ridder te gast zijn bij de stadsmagistraat. Ex. 258 (233) Tijdens een kruistocht hoort de Franse koning dat de Mongolenvorst een christenmoeder had. Hij stuurt twee minderbroeders naar hem toe met geschenken, waaronder een zijden tent geborduurd met afbeeldingen uit het leven van Christus, en gouden misgerei. Zij bereiken hem, worden vriendelijk ontvangen, maar de bekering slaagt niet. Wel ontmoeten zij een andere Mongolenprins, die zich bekeerde. Ex. 259 (235) Maria van Oignies tobde over het lot van haar moeder die zeer werelds had geleefd. De moeder verscheen haar en zei dat zij was verdoemd omdat zij van oneerlijk verkregen middelen had geleefd, zich daar niet tegen had verzet en zonder berouw was gestorven. Maria prees het rechtvaardig oordeel van God, en beweende haar niet langer. | |
Hoofdstuk LIVSermoen (235) Duivels kunnen de gedaante van engelen aannemen, maar nooit de gedaante van Christus. Iemand kan rijk worden en alles later aan Christus nalaten, maar meestal gaat alles naar verwanten of slechte mensen. Vooral bij de lagere geestelijkheid is dit het geval. | |
[pagina 371]
| |
Ex. 260 (236) Een jongen die een zware zonde had begaan werd door de duivel belaagd. Toen hij een fluitje sneed kwam er bloed aan. Hij werd ernstig ziek en zag zichzelf als gestorvene in een vlammende put. Maria waarschuwde hem voor de duivel in priestergedaante die hem de communie wilde geven. De moeder van de jongen liet dit aan Thomas weten, die een parochiepriester naar hem zond om hem te laten bedienen, waarna de jongen rustig stierf. Ex. 261 (238) De bisschop van Parijs erfde 3000 mark van een overleden kanunnik zonder testament. Hij liet het geld aan de armen uitdelen. | |
Hoofdstuk LVSermoen. (238) De mens is vooral kwetsbaar wanneer hij bij een feestmaal teveel drinkt en gaat zwetsen. Ex. 262 (238) Brave mannen in een herberg maken zich vrolijk over het leven na de dood. Een verkoopt voor een rondje zijn ziel aan een vreemdeling, die echter ook de man zelf opeiste zoals een halster bij een gekocht paard hoort. Man en vreemdeling verdwenen plotseling. | |
Hoofdstuk LVISermoen (239) Er zijn vier bijzondere duivelsoorten. 1. De gehoornden. Ze zijn agressief en vliegen brommend door de lucht. Vooral met onweer worden ze aktief en jagen de mensen vrees aan. 2. Motten of kakkerlakken. Ze zijn in het donker wakker en bezorgen de mensen angst en onzedelijke dromen. 3. Torren die kunnen vliegen, kruipen, in de grond leven of zwemmen. Sommige (neptuni) blijven in het water, anderen (incubi) op het land. Weer andere wonen in het bos, in grotten en onder de aarde. Augustinus noemt ze dusii. Ze kunnen een menselijke gedaante aannemen en ook lichamen van gestorvenen daarvoor gebruiken. 4. De stupestres, die maagden en vrouwen verleidt. Soms maken duivels wonderlijke tekens in de lucht, die de mensen verbluffen en hen van de echte wonderen verwijderen. Gebed kan duivelskracht tenietdoen. Opsomming van de dominicanenmagisters; zij hebben als goede kerkelijke prelaten de strijd tegen de duivel aangebonden. De Franse koning is het voorbeeld van de goede wereldse prelaat. Twee pogingen van Thomas om duivels uit te drijven, gevolgd door een ketterverbranding door toedoen van een onnozele. Ex. 263 (239) Een dominicanen prior hoorde tijdens een hagelbui in een wijngebied een stem die zei dat de wijngaard van Peter Richardus niet mocht worden geschaad. Deze man was een woekeraar. Ex. 264 (240) Een fluitspeler speelde ongepaste liedjes op een dorpsfeest en verleidde jonge mensen. Toen hij het dorp tijdens zwaar onweer verliet werd hij door de bliksem getroffen; twee zwarte honden gingen er met zijn verbrande arm vandoor. De priester weigerde hem op het kerkhof te begraven maar werd door vrienden van de fluitspeler overgehaald het toch te doen. De volgende dag was het graf leeg. Ex. 265 (240) Een monnik ging naar iemand die door de duivel bezeten was. Deze herinnerde hem aan de mooie vrouw die hij hem 's nachts in een droom had gebracht. De monnik beaamde dit en ook dat hij zijn zonde nog niet had gebiecht. Ex. 266 (241) Een vroom meisje dat graag cisterciënserin wilde worden moest het huishouden van haar broer doen. Toen zij eens 's nachts in de kerk was om de metten te bidden, zag hoe de duivel het lichaam van een overledene in bezit wilde nemen. Zij sloeg er met het processiekruis op los en verjoeg de duivel. Het lijk lag op de grond met een beschadigd hoofd. De priester wilde iedereen het mirakel laten zien, maar het meisje vluchtte. Ex. 267 (241) Spelende Kumanenkinderen aan het water zagen een grote man uit het water komen wiens rust zij hadden verstoord. Hij doodde een jongetje, maar dit werd nog voor middernacht weer levend. Ex. 268 (242) Toen de jongen volwassen was werd trad hij bij de dominicanen in. Hij vergat de prior om toestemming te vragen om een kledingstuk aan zijn wasvrouw te geven. Hij werd ziek, maar de engel Michael kwam hem beschermen tegen duivels. Hij mocht echter niet naar het paradijs omdat hij eerst gehoorzaamheid moest leren. Hij werd weer beter en werd een goed prediker die veel mensen doopte. Ex. 269 (242) Een non beweerde dat een duivel haar iedere nacht zonder haar toestemming bezat, maar toen Thomas druk uitoefende bekende zij dat zij niet had tegengewerkt. Haar boetedoeningen hielpen niets, noch wijwater of communie. Pas veel later werd zij verlost door de gebeden en boetedoeningen van Lutgard. Ex. 270 (243) Toen dezelfde non op een keer aan een medezuster, Christina, bekende dat zij met Pink- | |
[pagina 372]
| |
steren niet te communie durfde gaan bood Christina aan om de duivelse aanvallen in haar plaats te ondergaan, maar zij werd zo gekweld dat zij haar medewerking weer introk. Ex. 271 (245) De dochter van een graaf die in het klooster woonde werd iedere nacht enige uren door de duivel meegenomen. Haar broer, een minderbroeder, wilde dat meemaken en hield haar stevig vast op zijn schoot. Toch werd zij door onzichtbare handen van hem weggerukt. Ex. 272 (245) Ouders weigerden een meisje om met haar uitverkorene te trouwen. Zij werd doodziek en men meende dat ze gestorven was. De jonge minnaar vond haar 's morgens in het bos. Zij zei dat een man haar de weg wees. De vriend verborg haar en ging naar de vader die de dodenwake hield en vroeg hem alsnog zijn dochter te geven indien ze nog leefde. De vader gaf toestemming, maar onder het laken lag een pop. Het meisje werd gehaald en het huwelijk vond plaats. Ex. 273 (245) Op een soortgelijke manier vond een man zijn doodgewaande zuster onder het riet. Hij sloeg met een zwaard haar evenbeeld in de lijkkamer in stukken. Ex. 274 (246) Een dominicaan werd door een ketter uitgenodigd om Christus en zijn moeder te komen zien in een grot. Het visioen leek er inderdaad veel op. De dominicaan had uit de kerk een hostie meegenomen. Toen hij die toonde verdween het visioen, want het was duivelswerk. De ketter bekeerde zich. Ex. 275 (246) Een meisje leed aan onbeantwoorde liefde. Zij wilde naar de man toegaan maar zag in een visioen Christus aan het kruis die haar vroeg om hem lief te hebben. En het meisje was verlost van de bekoring. Ex. 276 (248) Een ridder was cisterciënser geworden en vocht tegen de bekoring om het klooster te verlaten. De Heer verscheen hem en dwong hem een stuk gerstebrood te eten dat hij eerst in de open wond in zijn zijde had gehouden. De monnik overwon zijn afschuw en at het brood; het smaakte heerlijk. Hierna verdween het visioen en ook de verleiding. Dit was geen wonder want het gerstebrood van de benedictijnen was ook nog bestreken met honing uit de zijde van Christus. Ex. 277 (248) Een novice in Lyon wilde eerst orde op zaken stellen betreffende zijn bezittingen in Engeland. De prior begeleidde hem. Onderweg zagen zij in Normandië een oude mirakelbron, die was afgedekt door een marmeren steen op twee zuiltjes (‘altaar’). Wanneer men er water op goot kwam er onweer en overstroming. Thomas had het verhaal al van zijn vader gehoord. Ex. 278 (249) Een dominicaan bezocht Akko en zag 's avonds een fata morgana van een stad die pas 's nachts in dikke nevel oploste. Ex. 279 (250) Thomas had een schoolvriend die 's nachts zijn les kon opzeggen, terwijl hij daar overdag moeite mee had. Ex. 280 (250) Een blinde koeherder kon elke koe herkennen. Dit was het werk van de duivel, want toen hij gevormd was kon hij het niet meer. Ex. 281 (250) Een broeder wilde na de metten studeren maar viel steeds in slaap. Volgens de duivel waren ‘de poorten nog niet gesloten’ door het kruisteken. Ex. 282 (250) Albert de Grote werd in Parijs eens door de duivel in de gedaante van een kloosterbroeder verhinderd om te studeren, maar hij werd direct verjaagd door het kruisteken. Ex. 283 (250) Tijdens een tocht zag een dominicaan zijn gezel voor zich lopen terwijl die in feite achter hem liep. Hij werd door de duivel misleid. In het dorp vonden zij elkaar weer. Ex. 284 (251) Een dominicaan zag bij het ontwaken een mooie vrouw aankomen die bij hem in bed kroop. Hij verzette zich en wist haar op de grond te krijgen. Toen ze plotseling verdween wist hij dat het de duivel was. Ex. 285 (252) Thomas moest een twist tussen twee broers bijleggen met hulp van een derde broer, een priester. Omdat het de nacht voor Pasen was vroeg hij zijn gezel om een kaars te halen om de metten te kunnen lezen. De gezel had angst en kwam zonder terug. Bij zonsopgang zag Thomas hoe zijn metgezel buiten voor het venster naar hem toegekeerd een plas deed. Hij werd boos maar toen hij hem aan zijn voeteneind hoorde snurken begreep hij dat het de duivel was. Op zijn lachen verdween het fantoom als een rookpluim. Daarna werd Thomas tijdens een middagslaapje in de boomgaard driemaal gehinderd door fluisterende duivels wat een teken van ongeluk is. Op dezelfde plek sloegen de twistende broers elkaar bijna dood, maar met behulp van anderen lukte het uiteindelijk om hen vrede te laten sluiten. | |
[pagina 373]
| |
Ex. 286 (253) Een groep duivels als dansende witte monniken verdwenen in de rivier toen mensen zich hen naderden in gezelschap van een priester. Ex. 287 (253) Jordanus van Saksen liet tijdens een visitatiebezoek in Rome een geesteszieke convers losmaken, waarna de man hem aanviel en verwondde. Jordanus stond er op toch de mis te doen en goot daarna water uit de kelk over de wond en genas, zodat hij zijn preek kon doen voor de paus. Na zijn vertrek uit Rome werd hij ernstig ziek, maar hij wilde slechts onder protest in het zachte bed van zijn gastheer slapen. Toen 's nachts de duivel hem kwam bespotten omdat hij zich niet aan de voorschriften hield liet hij zich uit bed vallen, ook de volgende nacht. De derde keer spuwde hij de duivel, die hem als een engel verscheen, in het gezicht, waarna die verdween. Ex. 288 (256) Toen Jordanus eens in Bologna de mis deed bemerkte hij bij het nuttigen van de hostie een heerlijke geur, die hem niet verliet, waardoor ook de smaak van voedsel veranderde. Jordanus vertrouwde het niet en vroeg in een gebed de Heer om raad. Inderdaad bleek de geur het werk van de duivel te zijn, want na een kruisteken was er niets meer van over. Ex. 289 (256) Jordanus sloot een overeenkomst met de duivel dat die zou ophouden om de broeders te belagen, als zij als tegenprestatie hun werk in de zielzorg opgaven. Daarop hoorde hij echter een stem die hem dit verweet. Als de broeders gewoon hun werk doen zal de duivel vanzelf ophouden. Ex. 290 (257) Een zwangere vrouw beloofde aan Jordanus dat haar kind dominicaan zou worden. Het kind stierf maar werd bij de komst van Jordanus weer levend. Jordanus ging naar het H. Land en verdronk op de terugreis. Een zuil van licht gaf de plaats aan vanwaar zijn ziel direct naar de hemel ging. Nadat hij was aangespoeld stond er drie dagen lang een lamp boven zijn lichaam. Bij zijn graf in Akko werden veel wonderen verricht. Ex. 291 (257) Arnoldus, een dominicaner prior in Freiburg, en Lutgard in Aywières zagen onafhankelijk van elkaar hoe Jordanus door engelen de hemel in werd gevoerd. Ex. 292 (257) Arnoldus vroeg de Heer om te mogen weten of hij behouden zou worden. De Heer toonde hem het boek des levens met zijn naam er in geschreven. Ex. 293 (258) Johannes gaf als bisschop van Bosnië alles aan de armen, bezocht het bisdom te voet met naast zich een ezel met zijn boeken en bisschopskleding. Hij werd provinciaal prior van de dominicanen. Als kind van tien jaar wist hij al dat de dominicaner orde zou worden gesticht. Hij deed veel wonderen. Ex. 294 (259) Toen hij als prior met gezellen op reis was en honger leed liet een kraai een zilveren penning voor zijn voeten vallen. In 1261 werd hij in Strasbourg begraven. De koningin van Hongarije stuurde een brief waarin de wonderlijke verzoening na de opstand van haar zoon tegen haar man was beschreven na haar gebed tot Johannes. Ook schreef zij over vele mirakels op voorspraak van Johannes en haar biechtvader, eveneens een dominicaan. Ex. 295 (259) Tijdens een nachtelijke jacht hoorde een edelman een benedictines in het bos zingen. De verschijning voorspelde hem dat hij nog meer kwaad zou doen, daarna kruisridder zou worden en in het H. Land zou sterven. Toenm hij ziek werd weigerde hij de laatste sacramenten omdat hij nog geen kruisridder was geweest. Zijn broer bracht hem tot andere gedachten. Ex. 296 (261) Een bode van de hertog van Gelre schimpte op de eenvoudige kleding van de Franse koning Lodewijk IX en het feit dat hij een scapulier droeg. Zijn hoofd, in minachting naar achteren gekeerd, bleef zo staan tot zijn dood. Ex. 297 (261) Een geesteszieke cisterciënserin blafte tijdens een aanval als een hond. Thomas beschmpte de duivel omdat hij, als een slechte engel, verdiende als hond te leven. Ex. 298 (261) Thomas fluisterde een geesteszieke vrouw driemaal dezelfde bijbeltekst in het oor en trachtte de duivel over te halen om vergeving te vragen, wat hij uiteraard niet kon. Beschaamd verliet hij enige dagen later zijn prooi. Ex. 299 (262) In Kamerijk werden veel ketters verbrand. Een ketter veinsde dat hij bezeten was, waarop men hem naar een kerk gebracht, waar al een bezetene was. 's Nachts begon de echte geesteszieke echter stro te verzamelen en matten en banken die hij op de gebonden ketter stapelde, waarna hij onwetend alsnog het oordeel voltrok. Direct daarna was de geesteszieke van de duivel verlost en volkomen genezen. |
|