| |
| |
| |
Georgius Colvenerius, Douai 1627; Utrecht, UB, rariora F oct. 18
| |
| |
| |
4 Beknopte beschrijving van de Latijnse drukken en van drie handschriften van het BUA uit de Noordelijke Nederlanden
4.1 Algemeen overzicht
Zoals in de introductie is meegedeeldGa naar eind1) zijn van het BUA ongeveer honderd handschriften bewaard gebleven en is de tekst zesmaal gedrukt. In de voorgaande hoofdstukken is voor de verwijzingen steeds gebruik gemaakt van de paragraafindeling in de jongste editie uit 1627 van Georgius Colvenerius.
In de nu volgende beschrijving worden de drukken met sigla aangeduid: LX voor de Keulse incunabel uit ca. 1473, LY voor de Keulse incunabel uit ca. 1478-1480, en LZ voor de druk uit Parijs uit 1516. Hiervan zijn voor ons vooral LX en LY van belang voor vergelijking met de Middelnederlandse vertalingen. Voor wat betreft de drie edities van Colvenerius wordt volstaan met de bespreking van de jongste uitgave (Colv. 1627).
Omdat aangenomen mag worden dat de twee Middelnederlandse vertalingen in de Noordelijke Nederlanden zijn opgesteldGa naar eind2), zijn uit de inventarisatie van AxtersGa naar eind3) de Latijnse handschriften die met zekerheid uit deze gebieden afkomstig zijn, bij de vergelijking betrokken. Typerende overeenkomsten met de inhoud van de Middelnederlandse vertalingen kunnen immers aanwijzingen bevatten voor de herkomst hiervan. Het betreft drie handschriften uit het bisdom Utrecht: uit Hoorn (LA), uit Dordrecht (LB) en uit Utrecht (LC). De resultaten van dit vergelijkend onderzoek zijn opgenomen in de overzichtstabel in hoofdstuk 5, paragraaf 3. In het volgende is, evenals in de teksteditie, steeds verwezen naar de onderverdeling van de tekst in Colv. 1627.
| |
4.2 De drie vroegste drukken van het BUA
LX |
<Liber qui dicitur Bonum universale de apibus>, Drukker van Augustinus, <De fide>, (Keulen ca. 1473); IDL 4346; COP. 1218; Voulliéme 1177. |
|
De hoofdstuktitel is tevens het incipit van het BUA. In de proloog ontbreekt de passage ‘Et ego, quidem indignus... contigissent’Ga naar eind4), en de exempels BUA II, 1 §§ 3 t/m 11, en § 15, en 29 §§ 11 t/m 16. De slotzin van Boek I is ingekort; van ‘nunc autem, ut gratius ad apum populos transeamus, pausationis modicae interstitio respiremus’, is vanaf ‘pausationis’ de resterende zin weggelaten. Er zijn meer omissies, zoals de laatste zin van BUA II, 10 § 21 (Qui etiam.... iudicandus). Opvallend is de toevoeging in de volkstaal bij het woord ‘gyrovagos’, ‘Id est umloopers’, in BUA II, 10 § 14 (door Colvenerius abusievelijk gedrukt als ‘vinloopers’ in zijn ‘Praefatio ad lectorem’). De hoofdstuktelling van Boek II wijkt af, zodat het lijkt of er in plaats van 57, slechts 56 hoofdstukken zijn opgenomen. |
| |
| |
LY |
<Liber qui dicitur Bonum universale de apibus>, Johannes Koelhoff de Oudere (Keulen ca. 1478-1480); IDL 4347; HC* (Add) 3644; Voulliéme 1178. |
|
Deze incunabel bevat een herdruk van LX, maar een drukfout op de eerste bladzij is hier hersteld. De inhoud is gelijk aan LXGa naar eind5). |
|
|
LZ |
<Liber Apum aut de Apibus mysticis sive de propietatibus Apum; seu universale bonum, tractans de prelatis et subditis ubique sparsim exemplis notabilibus>; Venalis habetur in vico sancti Jacobi apud sanctum Benedictum ad signum sancti Georgii (Parijs ca. 1516, gedrukt door Wolfgang Hopyl in opdracht van Franz Birckmann te Keulen), ed. Nicolas du Puy, bijgenaamd BonaspesGa naar eind6). |
|
Op het titelblad een houtsnede van Maria staande op de maansikkel met daaronder de Arma Christi en de woorden ‘Spes christiana’. Zij heeft op de linkerarm het Jezuskind dat een druiventros vasthoudt; in de rechterhand een rozenkrans. Twee engelen houden haar een kroon boven het hoofd. Zij wordt geflankeerd door de aartsengel Michael die zijn zwaard heft tegen de duivel en door St. Joris die zijn lans in de draak steekt. Links van de Arma Christi onderaan een schare biddende gelovigen met rozenkransen, een staande vrouw met een banderol met de letters B S (Bona Spes?) wijst naar Maria; rechts een schare studenten die college volgen, onder het gehoor is ook een vrouw (Scholastica?). |
|
Op het laatste blad zijn in een architecturaal kader in drie etages afbeeldingen geplaatst. Bovenaan troont de Maagd Maria in een zetel met het Jezuskind op schoot (Sedes sapientiae?). Om haar heen de Drie Koningen die geschenken aanbieden, een heft zijn hand naar een ster. Linksboven is een schild met het stadswapen van Keulen, met in het bovenste veld drie kronen en daaronder vijftien vurige tongen of hermelijnstaartjes; rechts een schild met het drukkersmerk van Wolfgang Hopyl die tot 1490 in de Rue St. Jaques ‘onder S. Barbara’ te Parijs woonde en daarna naar een andere straat verhuisdeGa naar eind7). De tweede afbeelding is van Ursula die met pijlen in de handen haar mantel beschermend boven haar volgelingen houdt, boven haar is een banderol met de woorden ‘Ima per mutat brevis, hora summis’, het devies van Franz BirckmannGa naar eind8). Op de onderste afbeelding is een grote kuip boven een laaiend vuur waarin zeven knapen (?) en een biddende vrouw met aureool. Zij is slechts gekleed met een sluier. Misschien betreft het de jonge Vitus, die met zijn voedster Crescentia en enige vrienden op deze wijze werd gemarteld. |
|
In de proloog ontbreken de passage ‘Et ego... fratribus contigissent’ en de exempels BUA II, 1 §§ 3-11, en 15. De slotzin van Boek I is compleet (vgl. incun. LX). De hoofdstuktelling is correct. De tekst is nader onderverdeeld in paragrafen, maar de nummering daarvan verschilt van Colv. 1627. Na de tekst van het BUA volgt een biografische notitie van Thomas van Cantimpré, aangevuld met een verwijzing naar Johannes Trithemius, <De scriptoribus ecclesiasticis> (1494): ‘Claruit sub Rodulpho imperatore. Anno domini M.CC. lxx’Ga naar eind9). |
| |
| |
Nicolaas Bonaspes, Parijs ca. 1516; frontpagina (druk LZ) Amsterdam, VU, XC 00173
| |
| |
Nicolaas Bonaspes, Parijs ca. 1516; achterblad (druk LZ) Amsterdam, VU, XC 00173
| |
| |
| |
4.3 De drie edities van Georgius Colvenerius
Georgius Colvenerius te DouaiGa naar eind10) publiceerde in 1597 een eerste editie, die gevolgd werd door twee andere in 1605 en 1627. De proloog van 1627 is opgedragen aan abt Antonius de Montmorency van het Andreasklooster te Kamerijk. Hierin deelt hij mee dat de eerste editie onder de titel van <Boni universalis> uit 1597Ga naar eind11) zo'n succes had, dat na twee maanden 400 exemplaren waren verspreid. Na een herziene herdruk in 1605Ga naar eind11a volgde een meer uitgebreide heruitgave in 1627, waarin de oorspronkelijke titel werd hersteld: <Thomae Cantipratani Th. Doctor, Ordinis Praedicatorum, et episcopi suffraganei Cambracensis, Bonum universale de apibus. Omni hominum scatui, tam Praelatis, quam subditis utilissimum>Ga naar eind11b. Bij mijn onderzoek heb ik gebruik gemaakt van deze editie.
In de ‘Praefatio ad lectorem’ geeft Colvenerius een verantwoording van zijn wijze van uitgave. Hij baseerde zich op vier handschriften en de drukken LX, LY en LZ. De vier handschriften gaf hij als sigla s, p, b en c. Het eerste handschrift (s) was afkomstig uit het H. Grafklooster te Kamerijk; het was volgens Colvenerius nauwkeurig gecorrigeerd en het maakte een zeer betrouwbare indrukGa naar eind12). Het tweede handschrift (p), geschreven in 1489, was afkomstig van de dominicanen te DouaiGa naar eind13). Het week nauwelijks af van s, maar het was niet zo goed gecorrigeerd en het leek van jongere datum te zijn. Handschrift b was hem ter beschikking gesteld door een kanunnik uit de Waltrudiskerk in Bergen (Mons)Ga naar eind14). Naar de mening van Colvenerius vertoonde het grote overeenkomst met de Parijse druk LZ, die hij echter minder betrouwbaar achtteGa naar eind15). Het vierde handschrift (c) kreeg hij pas later onder ogen; het week weinig af van hs. b en de druk LZ. Volgens zijn mededeling was hs. c afkomstig van de kartuizers te ValenciennesGa naar eind16).
Zoals Colvenerius zelf aangeeft is de editie uit 1627 voornamelijk gebaseerd op het Kamerijkse hs. Uit de aantekeningen bij deze editie (in de marge en in de toegevoegde Notae) blijkt dat de door Colvenerius geconstateerde verschillen vooral het aantal exempels, de hoofdstuktelling en de varianten in de tekst betreffen. Zestien exempels waren uitsluitend aanwezig in het Kamerijkse hs. (s). De afwijkende hoofdstuktelling in Boek II in LX en LY trof hij eveneens aan in het dominicanenhs. uit DouaiGa naar eind17). De weglating van de zin in de proloog in de drukken LX, LY en LZ wordt door hem niet vermeld.
Evenals Bonaspes in LZ bracht Colvenerius een onderverdeling aan in particulae door middel van subtitels en een nummering. Vermoedelijk heeft hij zich voor deze onderverdeling georiënteerd naar een indeling in een hs. Dat onderverdeling door middel van subtitels in het BUA al in de vijftiende eeuw voorkwam blijkt uit het door ons onderzochte hs. LC (vgl. par. 4.4). De nummering van Colvenerius in de editie van 1627 wordt nog steeds algemeen toegepast voor verwijzingen naar het BUA.
De biografische gegevens van Thomas zijn in de eerste plaats ontleend aan de ‘Gesta venerabilis Thomae de Cantiprato’ uit <Hagiologium Brabantinorum> van Johannes Gielemans (1427-1487), een regulier kanunnik van Rooklooster. Deze korte biografie is aangevuld met mededelingen
| |
| |
van enige andere auteursGa naar eind18). Colvenerius' grootste verdienste vormen ongetwijfeld de verwijzingen in de marge naar bijbelteksten en andere literatuur, die door Thomas dikwijls slechts impliciet worden aangeduid. Voor de verwijzingen naar Seneca gebruikte Colvenerius de editie uit Bazel van 1557Ga naar eind19). Interessant is een glossarium met Laatlatijnse woorden. Er zijn diverse registers.
De editie van 1627 heeft een titelblad met een gravure in drie etages. De bovenste heeft een zittende bisschop, geflankeerd door allegorische voorstellingen van de drie theologische deugden geloof, hoop en liefde. Op de tweede staat een pilaster met de titel. Thomas van Cantimpré wordt daarin als suffragaanbisschop van Kamerijk aangeduid, hetgeen berust op een foutieve interpretatie van Thomas' mededeling, dat hij meer dan dertig jaar bisschoppelijke volmachten bezat ten aanzien van het biechthorenGa naar eind20); ter linkerzijde een vrouw die een schaaltje (?) in de hand houdt, misschien een allegorische voorstelling van Hebe met een schaal nectar?; rechts een man die lachend op een bekken slaat bij een bijenkorf naar analogie van BUA II, 49 (Gaudent plausu et tinnitu aeris). Hierin handelt het sermoen over de prediking van de H. Schrift met als uitgangspunt ps. 47: 2: ‘Alle gij volken, klapt in de handen, schalle voor God de klaroen van uw jubel’. De korf is hoog opgetrokken, hetgeen wijst op een overvloedige honingoogst. Op de derde gravure twee engeltjes temidden van drie omgevallen, lege bijenkorven; ze houden een schild omhoog met daarop de woorden: ‘Duaces. Typis et sumptibus Baltasari Belleri, Anno 1627.’
| |
4.4 Latijnse handschriften uit de Noordelijke Nederlanden
LA |
Londen, British Library, Harl. 3832; s. 15.
Perkament, 160 ff., 205 × 137 mm.
ff. 2a-158 b: Bonum universale de apibus; schrift: l. gothica hybrida, 2 kol. |
|
De volgende mededeling, geschreven op de versozijde van het schutblad is ten dele onleesbaar door de strakke binding van het boek: ‘Liber monasterii beate marie noue lucis ordinis regularium prope hoern’ (hand van de kopiist).
(andere hand, s. 15) ‘Jstum librum scripsit vel composuit originaliter quidam frater de ordine predicatorum dictus Thomas de louanio ex brabantie partibus oriundus/ qui fuit auditor alberti magni in theolog[ia] ut in primo libro refert. et floruit anno domini m.cc.. [.] et post/videtur fuisse quasi centum annorum in extremis vicarius episcoporum in audiendis confessionibus in diversis dyocesibus [..] ad minus [..] hic scribit xxx annos. |
|
De inhoud is gelijk aan Colv. 1627, ook wat betreft de kapittellijst en de alfabetische exempellijst. De hoofdstukken zijn niet genummerd en er zijn geen rubrieken. Het colofon eindigt met een verwijzing naar Thomas' bevoegdheden als pauselijk poenitentiarius die hij meer dan dertig jaar had uitgeoefend, zoals door hem wordt meegedeeld in BUA II, 30 § 48Ga naar eind21). |
| |
| |
|
Het hs. is afkomstig uit het regulierenklooster St. Maria te Nieuwlicht bij Hoorn, gesticht in 1392. Het was de tweede dochterstichting van het Kapittel van Windesheim. In 1450 werd het klooster besloten, vgl. Mon. Wind. III, 321-333, met name 325. |
LB |
Londen, British Library, Ar. 141; s. 15.
Perkament en papier, 89 ff., 294 × 209 mm.
ff. 2r-88v: Bonum universale de apibus; schrift: l. gothica hybrida, 2 kol.
f. 1v: Liber conventus fratrum minorum in dordraco. (Eigendomsmerk in andere hand, s. 15). |
|
In het hs. zijn van de meerregelige initialen slechts de representanten aanwezig, met uitzondering van f. 18r, waar in de initiaal een leeuw is getekend (praefatio Boek II). |
|
De samenstelling van de inhoud is gelijk aan Colv. 1627, met weglating van de passage in de proloog ‘Et ego, quidem indignus... contigissent’, en de exempels BUA II, 1 §§ 3-11 en § 15, en 29 §§ 11 16. De hoofdstuknummering van Boek II begint pas bij de tweede hoofdstuktitel, zodat het ten onrechte lijkt of het laatste hoofdstuk (57) ontbreekt (vgl. LX en LY). |
|
Het hs. heeft toebehoord aan het klooster van de minderbroeders in Dordrecht, die hier al in de 13de eeuw gevestigd waren. Van de 15de eeuwse geschiedenis van de Dordtse minderbroeders is als gevolg van het verlies van het archief vrijwel niets bekend. |
|
|
LC |
Utrecht, Universiteitsbibliotheek, 299; voltooid 1461.
Perkament, 127 ff., 292 × 213 mm.
ff. 1r-127r: Bonum universale de apibus; schrift: l. gothica hybrida, 2 kol., vgl. CMD - NL II nr. 681.
f. 127r colofon: Explicit liber apum editus per fratrem thomam brabantinum quondam suppriorem louaniensem ordinis predicatorum.
(zelfde hand) Jssent M.C. quater anni dum vigesies ter/ ac semel adicias. finis fuit ante kalendas/ codicis istius/ decimo sextoque decembris/ Est quo completus hic liber apum reputetur/Faxint inter apes celites ut celibes. Amen. Liber canonicorum regularium in traiecto. |
|
De samenstelling vertoont veel overeenkomst met Colv. 1627 en sluit ook in kapittellijst en rubrieken over het algemeen hierbij aan. Evenals in LB, ontbreken echter de passage in de proloog ‘Et ego, quidem indignus... contigissent’ en de exempels BUA II, 1 §§ 3-11, § 15, en II, 29 §§ 11-16, en begint de hoofdstuktelling in Boek II pas bij het tweede hoofdstuk in plaats van bij het eerste. |
|
Het hs. is afkomstig uit het regulierenklooster H. Maria en de twaalf apostelen te Utrecht. De gemeenschap was enige tijd aangesloten bij de Congregatie van Neuss, die echter in 1430 als geheel werd opgenomen in het Kapittel van Windesheim. Tijdens het ‘Utrechtse Schisma’ (1423-1433) volgden de regulieren het pauselijke standpunt en moesten als gevolg van het daarmee samenhangende interdict verspreid uitwijken naar enige huizen elders (1427-1432). Na terug- |
| |
| |
|
keer had de sterk gekrompen gemeenschap te kampen met veel moeilijkheden. In 1439 was het aantal leden door de pest geslonken tot twee. In 1451 werd het klooster door kardinaal - legaat Nicolaas van Cusa bezocht; inmiddels was het aantal regulieren weer gestegen tot twaalf. Door de toekenning van de uitgestelde jubileumaflaat werden de materiële omstandigheden spoedig verbeterd en kwam de gemeenschap weer tot bloei, vgl. Mon. Wind. III, 427-452. Ook de bibliotheek die grotendeels verloren was gegaan werd voor zover mogelijk teruggekocht en aangevuld. Opmerkelijk is dat van de Regel van Augustinus beide versies, voor vrouwen en mannen, aanwezig waren. In een afschrift van de laatstgenoemde tekst is in de enige versierde initiaal een afbeelding van een fabeldier, dat overeenkomst vertoont met het schaapje dat in een Mnl. hs. van het BUA bij de aanvang van Boek II (over de ondersaten) is getekend (vgl. inferior, par. 5.3, beschrijving hs. D). Tevens is in 1447 een afschrift gemaakt van de <Expositio regulae S. Augustini> van de dominicaan Humbert van RomansGa naar eind22). |
| |
4.5 Conclusies
Uit het voorgaande blijkt dat de hss. LB, LC en de drukken LX en LY met elkaar verwant zijn. Steeds ontbreekt een bepaalde zin in de proloog, zijn dezelfde zestien exempels niet aanwezig en begint de hoofdstuktelling in Boek II van het BUA pas bij het tweede, in plaats van bij het eerste hoofdstuk. LZ stemt hier in zoverre mee overeen dat naast de zin uit de proloog, slechts tien in plaats van zestien exempels ontbreken; de hoofdstuktelling is correct.
Alleen LA vertoont gelijkenis met Colv. 1627. We herinneren er echter aan dat ook Colvenerius afwijkingen constateerde in de door hem onderzochte afschriften en drukken. Uitsluitend in het Kamerijkse hs. waren de zestien exempels aanwezig die in LB, LC en de drukken LX en LY lijken te ontbreken. In de drie overige door Colvenerius bestudeerde hss. trof hij deze dus evenmin aan. De foutieve nummering van de hoofdstukken in Boek II was behalve in LX en LY ook gevolgd in het al genoemde hs. van de dominicanen uit Douai. Voor zijn editie genoot het Kamerijkse hs. de voorkeur omdat het zorgvuldig was gecorrigeerd en meer betrouwbaar leekGa naar eind23).
Het is bevreemdend dat LA en LC, welke hss. beide uit Windesheimse mannenkloosters afkomstig zijn, onderling verschillen. In kringen van de Moderne Devotie, waar deze kloosters een belangrijke plaats innamen, besteedde men veel zorg aan de keuze van het tekstvoorbeeldGa naar eind24).
Om na te gaan of ook andere hss. de gesignaleerde afwijkingen vertonen heb ik drie hss. uit de Zuidelijke Nederlanden, waarvan twee uit kringen van de Moderne Devotie stammen, op de bovengenoemde afwijkingen gecontroleerd. Op dezelfde wijze werd het Middelfranse afschrift, waarvan de tekst in 1372 werd opgesteld in opdracht van de Franse koning Karel V, onderzochtGa naar eind25).
| |
| |
De drie Latijnse hss. zijn:
- Namen, Musée Archéologique, 14; voltooid 1389, afkomstig uit de Norbertijnenabdij FloreffeGa naar eind26);
- Wenen, Nat. Bibl., 14073; voltooid 1422, afkomstig uit het Windesheimse regulierenklooster Bethlehem bij LeuvenGa naar eind27);
Brussel, Kon. Bibl., 2144; s. 15, afkomstig uit het Windesheimse regulierenklooster St. Paulus te RookloosterGa naar eind28).
De bewuste zin in de proloog (Et ego... contigissent) ontbrak uitsluitend in het Middelfranse afschrift. Voor het overige zijn geen afwijkingen geconstateerd ten aanzien van LA, en dus ook niet van Colv. 1627, zij het dat de volgorde van de exempels soms verschilde. Hieruit volgt dat de hss. LB, LC en de drukken LX en LY, en in zekere zin ook LZ behoren tot een afwijkende tekstfamilie van het BUA.
Het is interessant de afwijkingen nader te analyseren. De zin in de proloog (Et ego... contigissent) lijkt opzettelijk te zijn overgeslagen. De foutieve rangorde in de hoofdstuktelling van Boek II berust vermoedelijk op het niet herkennen van de eerste hoofdstuktitel, die als onderdeel van de praefatio werd beschouwdGa naar eind29). De eerste acht weggelaten exempels (BUA II, 1 §§ 3-10) bevatten mirakelverhalen over Johannes Vincentinus, een dominicaan uit BolognaGa naar eind30). Het daarop volgende handelt over een Spaanse dominicaan Petrus, die doden opwekte (BUA II, 1 § 11). Het laatste in deze reeks betreft Dodo in Friesland (BUA II, 1 § 15)Ga naar eind31). In dit hoofdstukGa naar eind32) getuigt Thomas van voorbeeldige senioren, die hij had gekend, en welke bij hun dood werden begunstigd met een duidelijk zicht op een zalig leven in het hiernamaals. De mededelingen zijn doorgaans beperkt van omvang, in tegenstelling tot de acht mirakelverhalen over Johannes Vincentinus, die Thomas blijkbaar niet persoonlijk heeft gekend.
De overige weggelaten exempels betreffen wonderen die personen overkwamen die een bijzondere voorkeur voor Marialiederen of een andere Mariadevotie toonden (BUA II, 29 §§ 11-16)Ga naar eind33).
De Latijnse traditie is dus niet eensluidend. Dit is evenmin het geval in het Middelnederlands, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien.
| |
| |
|
-
eind1)
- Vgl. hoofdstuk 1, noten 9 en 10.
-
eind4)
- Deze passage is geciteerd in hoofdstuk 2, noot 161.
-
eind5)
- In verband met de Moderne Devotie is het interessant dat een exemplaar afkomstig is uit het Heer Florenshuis te Deventer, vgl. M.E. Kronenberg, (Deventer 1917) nr. 257.
-
eind6)
- Vgl. Brigitte Moreau, II 1511-1520 (Parijs 1977) nr. 1486.
-
eind8)
- De uitgever (vanaf 1526 tevens drukker) Franz Birckmann was afkomstig uit Venlo. Hij plaatste bij veel drukkers opdrachten. Het eerste in zijn opdracht gedrukte werk verscheen in 1513 in Parijs, gedrukt door Wolf Hopyl. De plaat op de versozijde van het laatste blad van het BUA is tevens gebruikt voor het voorblad van een uit 1520, vgl. P. Heitz, (herdruk 1970), pl. XIII nr. 37 enpl. XXII-XXIII. De beide prenten maken deel uit van de resp. eerste en laatste katern van het BUA. Vgl. ook J. Benzing, 239 nr. 27.
-
eind9)
- Joannes Trithemius, (1494). Door mij werd de herdruk uit 1581 geraadpleegd, f. 90b. De biografische aantekeningen over andere auteurs betreffen Johannes valeys alias gallensis natione anglicus (+ 1270) en ‘Jacobi magni heremitorii que sophologium sapientiae conscripsit (+ 1480). Als bladvulling volgt een godsdienstige opwekking in dichtvorm.
-
eind10)
- Georgius Colvenerius (Joris Kolvenier), ook wel Alostanus genoemd, was in Aalst geboren (1564-1649). Aanvankelijk werd hij voor de krijgsdienst opgeleid, maar nadat hij op 18 - jarige leeftijd in het leger van Parma de bloedige verovering en plundering van Antwerpen had meegemaakt (1583) nam hij ontslag en ging in Douai theologie studeren (1584). Hier werd hij proost van het collegiale stift St. Petrus en kanselier van de toenmalige universiteit van Douai. Als zodanig gaf hij een aantal bestaande werken in druk uit, het eerst het BUA (1597), gevolgd door (‘Formicarius’, Mierenboek, van de dominicaan Johannes Nider (1380 1438) in 1602; zie hierover superior, hfdst. 2, noot 203); vgl. III (Brussel 1872) kol. 311-312.
-
eind11a
- De titel van de herdruk uit 1605 is dezelfde als in 1597, maar in de toelichting volgt na ‘pertractatur’: Ad exemplaria complura cum mss. turn excusa, collati, ab in numeris mendis expurgati, aucti, et notis illustrati. Opera et studio Georgii Colvenerii Alostensis, S. Th. Licent. et Professoris, ac Librorum Academia Duacensi Visitatoris. Duaci. Ex typographia Baltazaris Belleri sub Circino aureo, anno 1605.
-
eind11b
- Dit is de titel op de geïllustreerde voorpagina. De volledige titel luidt: ‘Thomae Cantipratani S. Th. Doctoris, Ordinis Praedicatorum, et episcopi suffraganei cameracensis, Bonum universale de apibus. In quo ex mirifica apum republica universa vitae bene et Christiane instituendae ratio traditur, et artificiose pertractatur, Opus varium et iucundum, insertis ubique miraculis et exemplis memorabilibus sui temporis; Ad exemplaria complura cum mss., tum antiqua excusa collatum, a mendis typographicis expurgatum, et notis amplioribus illustratum. Opera Georgii Colvenerii S. Theol. Doctoris, et eiusdem in Academia Duacena regii et ordinarii professoris, Collegiatae ecclesiae S. Petri Praepositi et Canonici, et dictae Academiae Cancellarii. Duaci, Ex Typographia Baltazaris Belleri, sub Circino aureo, Anno 1627.
-
eind12)
- Cambrai, Bibliothèque publique, 966; perkament, s. 15; ‘Pertinet abbatie Sancti Sepulchri Cameracensis’; ‘.. quod omnium erat correctissimum et probatissimum, ad quod hac editione universa collata sunt.’
-
eind13)
- Douai, Bibliothèque municipale, 435; perkament.
-
eind14)
- Dit hs. heb ik niet gevonden.
-
eind15)
- ‘In his duobus exemplaribus, quae multum discrepant a quatuor prioribus, quispiam, volens forte styli simplificatem interdum expolire, a genuina auctoris scriptura et sententia saepe deflexit.’
-
eind16)
- Vermoedelijk betreft dit hs. Valenciennes, Bibliothèque de la ville, 234 (225), ‘De apibus’; papier en perkament. Het eigendomsmerk van het minderbroederklooster is een gedrukt etiket. Zie ook de verklarende tekstannotaties bij p. 247, r. 40.
-
eind17)
- Vgl. Colvenerius, Notae, 37; de opmerking over de hoofdstuktelling is in Notae, 36.
-
eind18)
- Vgl. 14 (1895) 1580; Mon. Wind. I, 108-130.
-
eind19)
- Vgl. ‘Praefatio ad lectorem.
-
eind20)
- Vgl. superior, hoofdstuk 2, noot 42.
-
eind22)
- Utrecht, Universiteitsbibliotheek, hs. 359; s. 15II. De initiaal bevindt zich op f. 2r. en is afgebeeld in de cat. (1984) p. 59 (nr. 16). Vgl. ook hoofdstuk 2, p. 30, noot 197.
-
eind23)
- ‘Primo exemplar eleganti manu in membrana descriptum suppeditavit insignis abbatia sancti Sepulchri in urbe Cameracensi, quod omnium erat correctissimum et probatissimum, ad quod hac editione universa collata sunt. Hoc exemplar notamus ms. s.’
-
eind24)
- Vgl. W. Lourdaux, ‘Het boekenbezit en het boekengebruik bij de Moderne Devoten’, in: , extra nr. 11 (Brussel 1974) 247-325; A.J. Geurts, ‘Boeken maken in het regulierenklooster te Windesheim bij Zwolle’, in: , F.C. Berkenvelder ed. (Kampen 1987) 57-76, met name 59.
-
eind25)
- Vgl. hoofdstuk 2, noot 12, en C. Gaspar en F. Lyna: I (1984) 382 383, met een afbeelding van f. 1r; zie over dit hs. ook hoofdstuk 6, noot 25.
-
eind26)
- CMD - B I nr. 90. Dit hs. was geschreven in opdracht van Petrus van Herentals (1322-1390/1391), die in Floreffe enige tijd prior was geweest (‘excellens prior noster’, zoals uit een colofon in dit hs. blijkt). Petrus was enige tijd afwezig geweest als gevolg van het aanvaarden van een prebende in een kapittelkerk, maar omdat men daar ‘leefde als in Babylon’ keerde hij terug naar Floreffe, vgl. U. Berlière in: 18 (1889) 325-337. Het afschrift van het BUA is dus kort voor zijn dood gemaakt.
-
eind27)
- CMD - AU II nr. 14073 (1422). De kopiist was Joannes de Pomerio. Het klooster was het eerste gesloten mannenklooster buiten de kartuizer orde; het was in 1414 gesticht en werd in hetzelfde jaar besloten. De gemeenschap kende een moeilijke aanvangstijd, de eerste prior trad meteen af; vgl. Mon.Wind. I, 18-30.
-
eind28)
- CMD - B II nr. 141. Het St. Paulusklooster was het eerste filiatieklooster van Groenendaal; in 1412 werd deze kloostervereniging geïncorporeerd in het Kapittel van Windesheim, vgl. Mon. Wind. I, 46-66. Zie ook P. Obbema, ‘The Rooklooster register evaluated’, in: VII nr. 4 (1977) 326-353.
-
eind29)
- De titel is: ‘In tribus distribuuntur ordinibus apum plebes’, vgl. BB ed., p. 51 r. 36. Thomas paste dit toe op de maatschappelijke driedeling. Vermoedelijk werd men voor de telling misleid door het onderwerp ‘subditi’, (ondergeschikten), waarover Boek II volgens mededeling van de auteur handelt; de tweede hoofdstuktitel is: ‘Secunda pars illarum apum est, quae iuuentutis vigore opera multa praestant’ (vgl. BB ed., p. 55 rr. 33-36).
-
eind30)
- Deze verhalen komen voor in de biografie van S. Dominicus van Theodorus de Apoldia, vgl. Colvenerius, Notae p. 37.
-
eind31)
- Dit exempeltje is nader belicht in H. Platelle, ‘Vengeance privée et réconciliation dans l'oeuvre de Thomas de Cantimpré’, in: XLII (1974) 269-281. Albertus Leander merkt in zijn (1517) op, dat een dominicaan van die naam hem niet bekend is, wel een heremiet in Friesland, vgl. de verklarende tekstannotaties bij p. 52, r. 46).
-
eind32)
- Het sermoen van hoofdstuk II, 1 begint als volgt: ‘Pars autem prima illarum est, quae matres, et emeritae sunt, ceterisque maiores existunt: istae autem officiis singulis et operibus praesunt’ (vgl. BB ed., p. 51 rr. 41-42).
-
eind33)
- Dit hoofdstuk handelt over de deugd van de kuisheid: ‘Integritas est cunctis apibus corporis virginalis’.
|