Het begrip metaphoor: een taalkundig en wijsgerig onderzoek
(1941)–C.F.P. Stutterheim– Auteursrecht onbekend
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, dat wil in de eerste plaats zeggen: de eenmaal als principieel gestelde methode moet consequent worden gevolgd. - Hoe moeilijk het voor psychologenGa naar voetnoot4) schijnt te wezen om aan deze eis te voldoen, hebben wij in het vorige Deel meermalen gedemonstreerd. En hier zullen wij nu, systematischer dan tot nu toe kon geschieden, moeten nagaan, of de gevonden illogiciteiten individuele en incidentele aberraties zijn, òf dat wij ze moeten beschouwen als aan de gevolgde methode noodzakelijk inhaerent. Daarvoor moeten wij zelf de psychologische methode tot in haar laatste consequenties doordenken. Misschien bereiken wij zo een punt, vanwaaruit de empirisch aangetroffen illogiciteiten niet meer ‘toevallig’ schijnen. Dan zou de door ons toegepaste immanente critiek eerst volledig zijn, daar zij dan de incorrelaties enz. niet slechts signaleert, doch ook verklaart. Vooreerst moeten wij vaststellen, wat met ‘psychologische interpretatie’ bedoeld wordt. Wanneer iemand de bewustzijnsprocessen beschrijft in een taal-gebruiker of taal-schepper (voorzover deze processen althans tot de taal-daad behoren), interpreteert hij nog niet psychologisch taal-verschijnselen. Wij kunnen ook niet zeggen, dat de phoneticus, die de bewegingen der spraak-organen gedurende dezelfde taal-daad beschrijft, nu phonetisch interpreteert. Beiden beschrijven zij de taal-daad in één van haar aspecten, of (zo men wil) zij beschrijven twee verschillende phaenomena. Interpretatie omvat méér dan descriptie. Bij een psychologische interpretatie gaat een psychologische descriptie van verschijnselen (beter: een descriptie van bepaalde psychische verschijnselen) gepaard met een psychologische definitie van begrippen (dus niet: met een definitie van bepaalde psychologische begrippen). Wundt's definitie van de metaphoor luidt: ‘Wil een betekenis-verandering een metaphoor zijn, dan moet, tenminste op het moment van het ontstaan, het bewustzijn van een overdracht aanwezig zijn’Ga naar voetnoot5). In haar algemene vorm luidt dus een psychologische definitie: ‘Een taal-verschijnsel kan slechts A genoemd worden (is slechts A), als hij, in wiens psyche zich dat verschijnsel manifesteert, zich van dat A-karakter bewust is’. En zowel in de speciale als in de algemene vorm openbaart zich een illogiciteit, want de definitie is telkens eerst mogelijk, als wij logisch hebben vastgesteld, dat er een betekenis-verandering, een taal-verschijnsel is. Zijn wij met de psychologische methode consequent, dan geldt de gegeven definitie niet slechts voor ‘metaphoor’, doch ook voor ‘betekenis-verandering’, en in laatste instantie ook voor ‘taal-verschijnsel’ zelf. Er zijn dus alleen maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘bewuste’ taal-verschijnselen. Een onbewust taal-verschijnsel kan nooit het ‘geïntendeerde object’ zijn van een psychologisch gedefinieerd begrip. Daarom besluit Wundt in een bepaald geval even logisch (logicistisch) tot een taal-verschijnsel, een betekenis-verandering, een assimilatie of een complicatie, als men vóór hem in een bepaald geval besloot tot een metaphoor. Als Wundt zijn psychologische metaphoor aan de logische contrasteert, drukt hij daarmee uit, dat er in de taalkunde twee begrippen ‘metaphoor’ zijn, maar dat er in de taal (de taal-werkelijkheid) slechts één verschijnsel ‘metaphoor’ isGa naar voetnoot6). De contrast-bepaling heeft alleen maar zin t.o.v. de reeds bestaande en foutieve mening, t.o.v. de realiteit levert zij een pleonasme. M.m. kan men hetzelfde zeggen over ‘psychologische (bewuste) betekenis-verandering’ en ‘psychologisch (bewust) taal-verschijnsel’; ook hier kan de bepaling vervallen, daar er geen onbewuste zijn, .... althans niet voor een consequente psychologische beschouwingswijze. Onze redenering schijnt misschien niet zeer aannemelijk, omdat dat ‘onbewust’ er toch zo goed psychologisch uitziet. Maar substitueert men in de boven gegeven definitie voor A b.v. ‘onbewuste betekenis-verandering’, dan krijgt men de aperte onzin, dat iemand zich van een onbewuste betekenis-verandering bewust moet zijn. Maar als men wèl consequent is en altijd ‘bewust taal-verschijnsel’ met ‘taal-verschijnsel’ identificeert, zijn er dan nog wel meer taal-verschijnselen dan de metaphoor en kunnen ook nog andere begrippen uit de ‘logische’ taalkunde de contrast-bepaling ‘psychologisch’ krijgen? - Beide vragen zijn niet hetzelfde. Gesteld, dat het probleem ‘bewust of onbewust?’ altijd is op te lossen, en dat zou blijken dat hetgeen de rhetorica als ‘vergelijking’ opgeeft altijd een bewust taal-verschijnsel is, dan heeft het geen zin van een ‘psychologische’ vergelijking te spreken. Eerst als onder het logische begrip méér gevallen gesubsumeerd worden dan onder het psychologische, kunnen wij de contrast-bepaling verwachten (zie ‘metaphoor’)Ga naar voetnoot7). Overal waar de taal-beschouwer logisch een verandering vaststelt, overal waar hij naast een kurion een xenikon ziet staan (b.v. bij de tropen, de rhetorische figuren, misschien zelfs bij de grammatische figuren), kan hij naar echte (d.i. hier dus: bewuste) taal-verschijnselen zoeken en eventueel reeds bestaande termen ‘im psychologischen Sinne fassen’. Overal dus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar hij een afwijking constateert van de oorspronkelijke, eigenlijke, gebruikelijke wijze van zeggen. Het blijft voorlopig onbegrijpelijk, waarom alleen de metaphoor op de bedoelde wijze geïnterpreteerd wordt. Reeds een vluchtige beschouwing leert, dat zij in dit opzicht haar uitzonderingspositie niet verdientGa naar voetnoot8). Hoe is het b.v. met de contaminatie? Kan de spreker, terwijl hij contamineert, zich van die contaminatie bewust zijn? - Ongetwijfeld, nl. als hij die contaminatie gewild heeft (vgl. Werner's ‘metaphoor’). Hij kan deze willen om een zot of geestig effect te bereiken, en zijn ‘bewustheid’ zal zich uiten in een lach op zijn gelaat of een lach in zijn stem. Zo is het ook met de volksetymologie; wij kunnen ons best voorstellen, dat de door De Vooys uit de ernstige mond van een kind opgetekende woord-verklaring: ‘Op de barometer kun je zien hoe bar het is’, na enige storm- en regen-dagen door een volwassene voor de grap wordt gegevenGa naar voetnoot9). Het door elkaar gebruiken van suppositio formalis en materialis kan eveneens bewust gebeuren, zoals de bekende zin: ‘Je bent een engel met een B ervoor’ bewijstGa naar voetnoot10); het bewustzijn van suppositie-verschil openbaart zich vaak visueel (b.v. in aanhalingstekens: het begrip ‘metaphoor’)Ga naar voetnoot11). Met het ‘onbewuste’ correlaat hiervan heeft iedere taal-leraar wel eens te strijden (‘Sport! Wie kent niet dit woord, en doet er niet op de een of andere wijze aan’). Hierbij sluiten zich alle andere gevallen aan, die onbewust stijl-fouten zijn, maar bewust stijl-effecten, de stijl-effecten van humoristische schrijvers (zie b.v. Beets in zijn Camera Obscura); men weet, dat het ‘eigenlijk’ fout is en zegt het juist daarom. Wij wijzen nog op het vervangen van een gebruikelijk woord door een niet gebruikelijk synoniemGa naar voetnoot12) en voorts op de tautologie, het pleonasme en de catachrese. Vooral een onverenigbare beeldspraak wordt vaak bewust | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelanceerd. Interessant is het verschil in habitus tussen den homme d'esprit, die bewust een fout maakt, en den gelegenheidsredenaar aan een of ander jubileumsdiner, die zich eerst achteraf van zijn war-taal bewust wordt. Al deze begrippen kunnen logisch en psychologisch zijn. En voor den psychologischen interpretator zijn er ongetwijfeld méér taal-verschijnselen dan de metaphoor; en het is niets dan inconsequentie, dat de termen ‘psychologisch(e) pleonasme, tautologie, contaminatie, catachrese’ in zijn beschouwingen ontbreken. En nog eens: eveneens inconsequent is het, ‘bewuste’ en ‘onbewuste’ catachresen enz. te onderscheiden, daar hiermee wordt uitgedrukt, dat er twee (van elkaar verschillende en toch weer in essentie identiek zijnde) verschijnselen bestaanGa naar voetnoot13) en dat ook het logische begrip een reëel object intendeert. Stelt men echter de psychologische interpretatie niet essentieel - d.w.z. stelt men de bewustheid van het sprekende individu niet constituerend voor een taal-verschijnsel -, dan is natuurlijk tegen een dergelijke onderscheiding niets in te brengen. ErdmannGa naar voetnoot14) geeft de catachrese enz. op als gevallen van ondoordacht taal-gebruik, maar, zoals wij gezegd hebben, zij kunnen zeer doordacht zijn. Met het pleonasme, de catachrese, de tautologie, bevinden wij ons op de grens van taal-wetenschap en logica. Toch zijn het taalkundige termen, meer speciaal stilistische; wij vinden ze in stijl-boekenGa naar voetnoot15). Zo'n ‘grensbegrip’ is ook het sophisme, dat wij in de taalkunde echter niet aantreffen. Waarom niet? De overeenkomst met de catachrese en met de metaphoor is toch opvallend. De catachrese is een grammatisch-juiste verbinding van logisch-onverenigbare woorden tot een zin, althans tot een nexus of junctioGa naar voetnoot16), - het sophisme is een formeel- (wij zouden kunnen zeggen: een phonetisch-) juiste verbinding van logisch-onverenigbare oordelen tot een syllogismeGa naar voetnoot17). De major en de minor hebben geen middenterm (M), maar in de ene staat een woord, dat dezelfde klank heeft als een woord uit de ander, en daarmee wordt logisch geopereerd, of die woorden niet slechts phonetisch doch ook semantisch identiek waren, of zij dus hetzelfde woord waren. De bedoelde homonymie moet van een bepaalde soort zijn (op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
homonymie van ‘mijn’ (subst.) en ‘mijn’ (pron.) kan natuurlijk geen sophisme gebouwd worden); van welke soort zullen wij hier niet onderzoeken. Zeker is, dat iemand die bewust sophistiek pleegt, zich van de duosemie van de middenterm bewust zal zijn, die dubbele betekenis gewild heeft, - hèt kenmerk van Werner's psychologische metaphoorGa naar voetnoot18). Dat de spreker zelf zich van zijn sophisme bewust kan zijn, behoeven wij wel niet te betogen. Een sophisme wordt niet slechts logisch, maar ook (als ‘leugen’) ethisch beoordeeldGa naar voetnoot19). ‘Sophist’ is een scheldwoord, doch een geheel ander dan ‘idioot’. Iemand die volgens onbewuste sophismen redeneert, is (althans op dat moment) niet bijzonder scherpzinnig, iemand die bewust een drogredenaar is, is wel scherpzinnig, doch op minderwaardige wijze. Of, zo men uitgaat van de theorie: ‘het doel heiligt de middelen’, is het criterium voor die minderwaardigheid niet de bewustheid zelf, maar de reden, waarom men een ander door middel van een sophisme wil overtuigen: redeneert men sophistisch terwille van den ander of terwille van zichzelf? En nu bemerken wij opeens, dat die psychologische interpretatie toch nog veel verder reikt dan de metaphoor en de taalkunde: tot in de ethica, tot in ons leven. Ook ethische begrippen worden vaak ‘psychologisch’ begrepen (gedefinieerd). Of wij een daad ‘wreed’ of (in het algemeen) ‘slecht’ zullen noemen, en als wreed of slecht zullen veroordelen, hangt af van het bewustzijn van den dader. De daden van primitieven, van vroegere geslachten, trachten wij te beoordelen vanuit hun ethisch bewustzijnGa naar voetnoot20). Ons recht met zijn begrip der ‘toerekenbaarheid’ interpreteert vanuit het bewustzijn van den dader op het moment van de daad volmaakt psychologisch. Jezus is ons hierin voorgegaan, als Hij zegt: ‘Vader! vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen’Ga naar voetnoot21). - In scherpe tegenstelling met het moderne recht staat het recht, dat dier-processen kent (b.v. het oud-Germaanse). Pongs merkt naar aanleiding hiervan op: ‘Ein natürliches Gemeinschafts-gefühl zu aller Kreatur erscheint hier als Untergrund germanischen Füh- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lens’Ga naar voetnoot22). Maar als dat waar is, moet dat natuurlijke gemeenschapsgevoel zich ook uitstrekken tot de dode dingen, want er zijn ook ding-processen geweest. Pongs' opvatting is de gebruikelijke. Men meent, dat de dieren (c.q. de dingen) als mensen werden behandeld, gepersonifieerd werden personificatie-theorie). Mr. Van Praag heeft echter overtuigend aangetoond, dat omgekeerd de mensen als dieren (dingen) werden behandeld. ‘Het dier werd niet gestraft, omdat men, het personifieerend, het maatstaven aanlegde van menschelijke schuld; juist omdat men ook bij menschen niet naar schuld vroeg, kon men in de alleroudste tijden dieren “straffen”, daar het strafrecht niet anders dan eene reactie op daden beoogde’Ga naar voetnoot23). Psychologische begrippen als ‘met voorbedachte rade’ en ‘toerekenbaar’ kende men niet, men hield met het bewustzijn van den dader in het geheel geen rekening. Het gaat natuurlijk te ver, om te zeggen, dat hier de ‘daad’ logisch geïnterpreteerd en in laatste instantie het begrip ‘rechtsverschijnsel’ logisch gedefinieerd wordt; daarvoor immers is het rationele moment in het oude strafrecht te gering. Maar het contrast tussen logische en psychologische interpretatie van taal-verschijnselen vindt toch ongetwijfeld in het contrast tussen de twee bedoelde rechtsvormen een analogon. Een ‘psycholoog’ zegt: Een misdaad (d.i. een ethisch of juridisch te veroordelen daad) kan slechts gepleegd worden door een wezen met ethisch bewustzijn. Of nog algemener: Een verandering, die wij in de werkelijkheid waarnemen, kan slechts een daad genoemd worden, als een bewust wezen deze verandering deed ontstaan. - En - wanneer hij althans de metaphoor niet psychologisch interpreteert - kan hij eraan toevoegen: Dingen (en natuurlijk ook abstracta) kunnen ‘eigenlijk’ niets doen; gebruiken wij hier het woord ‘doen’ toch, dan gebruiken wij slechts .... een metaphoorGa naar voetnoot24). En zo bereiken wij langs een geheel andere weg de metaphoor opnieuw, en krijgt de tegenstelling ‘psychologisch - logisch’, die wij eerst leerden kennen als een controverse op een detail-gebied van een detail-wetenschap, een algemene, diepe, ‘philosophische’ porteeGa naar voetnoot25). Maar hierover meer in het volgende Hoofdstuk. Komen wij nog even terug op de ‘denk-fouten’Ga naar voetnoot26). - Het sophisme kan dus bewust en onbewust zijn, d.w.z. het kan psychologisch en logisch geïnterpreteerd worden. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het laatste geval is het ethisch indifferent, in het eerste geval niet. En toch appelleert het bewuste sophisme niet steeds aan ons ethisch gevoel. Het kan ook als humoristisch bedoeld en begrepen worden, en ressorteert dan weer onder de aesthetica, meer speciaal onder de stijl (humoristische stijl, Witz; vgl. de metaphoor). Wij geven een enkel voorbeeld. Een rijks-ambtenaar, tevens gramophoon-liefhebber, leest op dezelfde dag, dat hem een salaris-afslag van 5% is toegekendGa naar voetnoot27), in de krant, dat de platen van 5 tot 4 gulden zijn teruggebracht, en zegt nu: ‘Mijn salaris is met 5% achteruit-gegaan, de platen met 20%; dus kan ik 4 maal zoveel platen kopen als eerst’. Vergelijk ook de bekende redenering, volgens welke een onderwijzer ‘eigenlijk’ in het geheel niet werkt; deze berust op een duosemie van ‘dag’. Het spreekt vanzelf, dat dergelijke redeneringen ook ‘onbewust’ kunnen wezen en dan voor hem die het sophisme psychologisch interpreteert, geen sophismen zijn. Iedere leraar staart wel eens bij het corrigeren van opstellen met verbazing op ‘dus’-sen en ‘want’-enGa naar voetnoot28). Behalve ‘want, omdat, dus’ leveren ‘en, ook, maar, echter’ vele illogiciteiten (laten wij ze voor het gemak maar zo noemen), en zowel onbewuste als bewuste. Wij bepalen ons tot ‘maar’. Adama van Scheltema zegtGa naar voetnoot29): ‘En met den droomende' avond in zijn oogen,
Maar zonder woorden in zijn stillen mond’, enz.
Het is duidelijk, dat ‘maar’ hier ten onrechte beide zinnen verbindt. Er is geen enkele tegenstelling tussen de zinnen, er is slechts een tegenstelling tussen twee woorden (‘met’ en ‘zonder’), en deze heeft dat ‘maar’ opgeroepen. Er is hier een onbewuste illogiciteitGa naar voetnoot30). Het voegwoord kan echter bewust onlogisch gebruikt worden en natuurlijk weer terwille van een humoristisch effect. In de volgende onweerstaanbaar-comische zin verschijnt het als knooppunt in een heel war-net van niet meer te rubriceren fouten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘The Kaiser issues his manifestoes, but a beggar manifests his toes without his shoes’. En dit laatste voorbeeld brengt ons weer op de woord-speling, over welker samenhang met de metaphoor wij reeds meermalen spraken. Voor den psycholoog moet dit een echt taal-verschijnsel wezen. Een onbewuste parallel schijnt hier de volksetymologie te zijn (het voorbeeld van bewuste volksetymologie, dat wij hierboven gaven, nadert de woordspeling dicht). Ook de vergelijking zal de psycholoog als echt taal-verschijnsel erkennen, maar daar de onbewuste parallel hier geheel ontbreekt, zal hij aan ‘vergelijking’ niet de contrast-bepaling ‘psychologisch (echt)’ behoeven toe te voegenGa naar voetnoot31). Maar wij eindigen deze periode, waarin wij menen voldoende bewezen te hebben, dat ten onrechte slechts de metaphoor (of op zijn best: de troop) object is van een psychologische interpretatie. -
Wij keren terug tot Wundt's definitie: ‘Wil een betekenis-verandering een metaphoor zijn, dan moet, tenminste op het moment van het ontstaan, het bewustzijn van een overdracht aanwezig zijn’, en wij beschouwen hiervan een ander moment. Wij zeiden reeds (noot 5)), dat hier een historische beschouwingswijze de psychologische doorbreekt. De ontstaanswijze immers beslist voor altijd over het woord. De term ‘dode metaphoor’ is een logische consequentie van zijn definitie. Maar een psychologische beschouwingswijze moest q.q. synchronistisch wezen. Een woord (van een bepaalde taal-gemeenschap in een bepaalde taal-periode) kunnen wij slechts ‘dode metaphoor’ noemen, als wij etymologiseren. In het bewustzijn van de sprekers heeft het het essentiële kenmerk van de metaphoor niet; het is een complicatieGa naar voetnoot32). Wundt houdt hier de ‘Sprache als Entwicklung’ en de ‘Sprache als Schöpfung’ niet goed uit elkaar. Wil men het etymologisch moment uit de definitie wegnemen, dan heeft men slechts voor ‘ontstaan’ ‘gebruik’ te substitueren. En hiermee naderen wij meer het begrip van Stählin, die zegt, dat de dode metaphoren alleen maar philologisch van belang zijn, en dus niet psychologisch. Met ‘philologie’ bedoelt hij dan natuurlijk de logische, niet de psychologische. De kwestie is echter ingewikkelder. De term ‘dode metaphoor’ bestond reeds lang vóór Wundt, en hieruit volgt, dat men reeds lang vóór Wundt de metaphoor psychologisch interpreteerde, rekening hield met het bewust- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn van den spreker. ‘Logisch’ was men slechts in zoverre als men aannam, dat overal waar men als etymoloog een woord als metaphoor herkende, dat woord ook als bewuste metaphoor ontstaan moest zijn. Iemand als Jean Paul definieerde de metaphoor (in een bepaald en hier alleen relevant opzicht) niet anders dan Wundt, maar hij nam sommige verschijnselen anders (misschien verkeerd) waar. Het verschil tussen beiden is misschien niet beter te typeren dan door middel van een analoog geval. Toen de ontdekkingsreizigers de stam, die zij in Amerika aantroffen, ‘Indianen’ noemden, kwam dat niet, doordat zij onder ‘Indiaan’ een bewoner van Amerika verstonden, dus dit begrip anders definieerden dan als ‘bewoner van Indië’. Maar zij meenden (ten onrechte), dat zij in Indië waren. Wij vonden dus vier meningen tegenover elkaar staan, die wij, uitgaande van enige concrete voorbeelden, alsvolgt zo kort mogelijk kunnen formuleren:
Tot welke verschillende opvattingen het al dan niet substitueren van ‘ontstaan’ door ‘gebruik’ aanleiding kan wezen, hebben wij hierboven aan de klank-symboliek gedemonstreerdGa naar voetnoot34). Ook ten opzichte van de klank-symboliek is het on-psychologisch aan de ene kant de ontstaanswijze voor altijd over het karakter van het woord te doen beslissen - een compromisvorm (‘dood c.q. verbleekt klank-symbool’) treffen wij hier zelfs in het geheel niet aan - aan de andere kant alle gevallen van klank-symboliek, die door omgekeerde associaties zijn ontstaan, maar eenvoudig van het taal-onderzoek uit te sluiten. Hiermee berooft men zich van vele gevallen, die volgens een consequente psychologische beschouwingswijze juist (echte) taal-verschijnselen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De wrong tussen synchronistische en diachronistische taal-beschouwing openbaart zich ook nog bij een andere interpretatie-wijze, die men eveneens wel ‘psychologisch’ zou kunnen noemen, maar die toch zeer afwijkt van die, welke wij naar aanleiding van de metaphoor hebben leren kennen. Zij houdt ook rekening met het bewustzijn van het sprekende individu, althans met zijn inwendige taal-schat, echter niet met die taal-schat, voorzover deze juist op het moment van het spreken geactiveerd wordt. Criterium is: de betekenis, welke de woorden gewoonlijk voor den spreker hebben. Verschijnselen, die zo geïnterpreteerd kunnen worden, hebben wij hierboven reeds naar aanleiding van de andere interpretatie-wijze leren kennen; het zijn b.v. de contaminatie, het pleonasme, de catachrese. De definitie luidt in dit geval: ‘Men kan een woord of een syntactische verbinding van woorden alleen dan “contaminatie” (c.q. “pleonasme”, “catachrese”) noemen, wanneer de spreker zelf vanuit zijn eigen taal-schat zich dit woord of deze verbinding als zodanig bewust kan maken’. Dit is de definitie van (b.v.) ErdmannGa naar voetnoot35). Wel wordt hier rekening gehouden met het ‘subject’, maar dan toch op een geheel andere wijze dan in het geval Wundt - Werner. Nemen wij als voorbeeld de uitdrukking ‘witte schimmel’. Is dit een pleonasme? Dat hangt af van de betekenis, die ‘schimmel’ gewoonlijk voor den spreker heeft, zal Erdmann zeggen. Is hij niet deskundig op het gebied van paarden en verstaat hij onder ‘schimmel’ niets dan ‘een wit paard’, dan is het een pleonasme. Is hij wel deskundig en verstaat hij eronder ‘een paard, waarbij het witte haar domineert over het gekleurde haar’, dan is het géén pleonasme. In het eerste geval is het adjectief een pleonastisch attribuut, in het tweede geval is het een werkelijke bepaling (d.i. beperking), immers de spreker kent ook ‘blauwschimmels’. Zetten wij de junctio om in een nexus (‘de schimmel is wit’) dan is de zo ontstane zin (en nu drukken wij ons uit in de bekende terminologie van KantGa naar voetnoot36)) in het eerste geval een analytisch oordeel (tautologie), in het tweede geval een synthetisch oordeel a posterioriGa naar voetnoot37). - Een dergelijke redenering is m.m. ook van toepassing op de contaminatie en de catachrese. Wat de catachrese betreft: LogischGa naar voetnoot38) wordt vastgesteld, of een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde verbinding van begrippen onlogischGa naar voetnoot39) is, maar de begrippen worden altijd genomen als momenten van een individueel taal-organisme. Een immanente critiek, een logische analyse van wetenschappelijke werken, doet niet anders. Erdmann's redenering ligt ook ten grondslag aan onze uitspraak: Als een psychologische interpretator spreekt van bewuste en onbewuste taal-verschijnselen, is dit een pleonasme, resp. een catachrese; in de mond van een logischen interpretator is dit geen pleonasme resp. geen catachrese. De bedoelde beschouwingswijze is natuurlijk synchronistisch. Voor haar is ‘ben’ (ags. béom) geen contaminatie als voor de etymologischeGa naar voetnoot40), ‘hazewindhond’ geen pleonasme, ‘droge humor’ geen catachrese. Dit is geheel in overeenstemming met de zuiver-psychologische, hoewel al die begrippen toch logisch gedefinieerd worden. Voor de laatste blijft toch steeds het criterium: ‘Was de spreker zich op het moment zelf van die contaminatie enz. bewust, d.i. in laatste instantie: Heeft hij die bewust gewild?’ Gesteld, dat het inderdaad mogelijk is om te beslissen, of een bepaald geval, dat wij logisch een contaminatie enz. noemen, in een vroegere periode bewust ontstaan is, dan kan de psychologische interpretator weer spreken van een ‘dode’ (‘verbleekte’) contaminatie, enz. Blijkt in andere gevallen, dat er geen bewustheid was, dan zal hij andere termen moeten invoeren, welke zich tot ‘contaminatie’ enz. verhouden als ‘complicatie’ tot ‘metaphoor’. Wij vonden dus ook hier wijzen van interpretatie, die wij hierboven naar aanleiding van de metaphoor signaleerdenGa naar voetnoot41), en bovendien nog een vierde, die ‘logisch’ is en toch tegelijkertijd rekening houdt met het individuele taal-organisme (subjectief en natuurlijk synchronistisch is). Slechts schijnbaar vinden wij deze vierde ook t.o.v. de metaphoor in Wundt's uitspraak: ‘Dagegen ist es klar, dass alle jene Wörter (nl. de z.g. complicaties) in dem Augenblick zu gewöhnlichen Metaphern werden, wo wir nachträglich vom Standpunkt des reflektierenden Beobachters aus die späteren und die früheren Bedeutungen eines Wortes vergleichen’Ga naar voetnoot42). Wel wordt hier rekening gehouden met een individueel bewustzijn, echter niet met een taal-organisme. Het is altijd het bewustzijn van den etymologiserenden taal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwer. En is niet veel meer het begrip ‘metaphoor’ in hem aanwezig dan het object? De taal-criticus wijst op het metaphorische en daardoor bedrieglijke karakter van de gehele taal. Maar dat brengt niet de minste verandering teweeg in zijn taal-organisme, dat maakt daar alle woorden niet tot echte, tot bewuste metaphoren. Was dat wel het geval, hij zou geen mond meer open kunnen doen. Zijn gehele taal-critiek kan slechts bestaan, omdat hij naast taal-beschouwer ook taal-gebruiker is. Weet hij, dat ‘begrijpen’ een metaphoor is en denkt hij opzettelijk aan ‘grijpen’ als hij zegt: ‘Wij kunnen de werkelijkheid niet begrijpen’Ga naar voetnoot43), dan gebeurt er in hem iets totaal anders, dan wanneer hij zegt: ‘Nur das Ruhebedürfnis unseres Geistes, der nicht in aller Ewigkeit und bis zur Bewusztlosigkeit den unendlichen Fernen verzweifelt nachjagen mag, läszt uns schlieszlich müde von einem Zenith sprechen’Ga naar voetnoot44). Een professor in de vergelijkende taalwetenschap, die toch zo heel goed weet dat ‘ben’ een contaminatie is, hoort zichzelf of een ander in de zin: ‘Ik ben ziek’ of zelfs in de zin: ‘Ik ben mij ervan bewust, dat “ben” een contaminatie is’ niet contamineren. Door een merkwaardige duosemie van ‘bewustheid’ worden in Wundt's uitspraak de eerst principieel gescheiden begrippen ‘taal-beschouwing’ en ‘taal-gebruik’ weer tot één teruggebracht. Op het moment dat de etymologiserende logische interpretator vaststelt, dat ‘begrijpen’ (of b.v. ‘kraan’) een metaphoor is, wordt dat woord niet in zijn taal-bewustzijn tot een psychologische (echte) metaphoor. De vroegere en de latere betekenis zijn wel in zijn bewustzijn aanwezig en hij stelt de overeenkomsten tussen beide vast, maar zij versmelten niet tot één voorstellingsgeheel (om in Wundt's terminologie te blijven). Trouwens: hoe dikwijls gebeurt het niet, dat de etymoloog niet begrijpt, hoe die betekenis-verandering ooit mogelijk is geweest? Om bovengenoemde redenen kan hij natuurlijk evenmin, wanneer hij zo'n woord gebruikt heeft, post factum vanuit zijn eigen taal-schat vaststellen, dat hij metaphorisch sprak. Hier werkt dus ook niet een logisch-synchronistische, doch een logisch-diachronistische interpretatie-wijze. Het is duidelijk, dat wij de bedoelde duo-semie van ‘bewustheid’ slechts ‘transcendent’ konden vaststellen. Wij wilden echter niet, terwille van een ‘systeem’, opmerkingen, die bij elkaar behoren, te veel uiteenrukken. -
Vatten wij de resultaten van het voorgaande onderzoek nog even kort samen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1e. De psychologische interpretatie vonden wij in de taal-wetenschap. 2e. Zij bleek ook in de logica mogelijk, en in de ethica gebruikelijk. 3e. Dit laatste voerde ons tot de taal-critiek en zo weer langs een andere weg tot de metaphoor terug. De taal-critiek, die woorden als ‘daad’ enz. natuurlijk psychologisch opvat, definieert in haar uitspraak: ‘De gehele taal is metaphorisch’ de metaphoor zelf juist logisch. 4e. In de taal-wetenschap wordt slechts de metaphoor (de troop) psychologisch geïnterpreteerd; maar ook (o.a.) de contaminatie, de catachrese, het pleonasme kunnen zo geïnterpreteerd worden. 5e. De psychologische en de logische beschouwingswijzen vonden wij verbonden met twee andere, die ook met elkaar contrasteren: de synchronistische en de diachronistische (ontische - historische (etymologische), statische - dynamische, descriptieve - vergelijkende). Een zuiver psychologische zal synchronistisch zijn, een zuiver logische diachronistisch. Wij vonden echter zowel bij de metaphoor als bij de contaminatie enz. een psychologisch-diachronistische, bij de contaminatie enz. ook een logisch-synchronistische. 6e. De psychologische interpretatie werd in de taal-wetenschap niet consequent toegepast, d.w.z. slechts bij een enkel verschijnsel (de metaphoor, zie 4e.) ging een psychologische descriptie gepaard met een psychologische definitie van een begrip. Zij is wel consequent toe te passen, maar in laatste instantie involveert zij het axioma: ‘Er zijn slechts “bewuste” taal-verschijnselen’. En afgezien van de metaphoor blijven er dan niets dan enige incidentele anomalieën voor de taal-wetenschap tot onderzoek over. Of liever: taal zou ongeveer tot stijl, taal-wetenschap tot stilistiek worden. De historische taalkunde zou vervallen; de onbewuste parallellen der stijl-verschijnselen, van welke parallellen vele als belangrijke oorzaken van betekenis-verandering worden beschouwd, zouden van het onderzoek uitgesloten zijn. En wat voor het semantisch moment van de taal geldt, geldt ook voor het phonetisch. Willen de klank-veranderingen psychologisch geïnterpreteerd kunnen worden, dan moet (phonetisch analogon van de dubbele betekenis) de spreker zich bewust zijn van een ‘dubbele klank’. Wij willen niet beweren, dat een dergelijke psychische constellatie nooit voorkomt; maar zeker is nog nooit, ook niet door hen die tegenover de metaphoor psychologisch staan, de klank-verandering ‘im psychologischen Sinne gefasst’. Een taal-beschouwer neemt - als hij tenminste niet terwille van zijn methode opzettelijk blind wil blijven - altijd veel meer ‘taal-verschijnselen’ waar, dan waarvan de taal-gebruiker zich bewust kan zijn. Hier hebben wij het punt bereikt, vanwaaruit de aangetroffen illogiciteiten niet meer toevallig lijken. Niet meer toevallig lijkt nu, wat wij reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het begin van Werner's werk lezen over de logische (pseudo-)metaphoor: ‘Haar oorsprong is niet na te speuren, wij vinden haar reeds in het dierenrijk’. Ook hier dus weer de logische metaphoor als verschijnsel. Tevergeefs heeft hij principieel trachten te scheiden, wat voor hem tòch zozeer ‘hetzelfde’ blijkt te zijn. Beide immers zijn ‘metaphoor’. En terwijl Wundt reeds het genus proximum (‘betekenis-verandering’) logisch definieert, zijn bij Werner vele primaire speciës van de metaphoor logische begrippen. De term ‘logische metaphoor’ heeft alleen maar zin, wanneer hij niet materieel supponeert (om ons scholastisch uit te drukken). Maar hij zal steeds weer suggereren, dat er toch een realiteit aan beantwoordtGa naar voetnoot45). Bovendien zitten wij nog met een andere moeilijkheid. Werner geeft als logische metaphoren slechts die gevallen op, welke (volgens hem) onbewust zijn, maar geen enkele logische interpretator heeft nog ooit de door Werner als metaphoor opgegeven gevallen niet metaphoor genoemd, omdat zij bewust zijnGa naar voetnoot46). ‘Logisch’ en ‘onbewust’ zijn niet hetzelfde, zoals ‘psychologisch’ en ‘bewust’ (althans in dit verband) wel hetzelfde zijn. Over Wundt's tegenstelling ‘metaphoor - complicatie’ spraken wij reeds. De complicatie kan voor een consequent-psychologische interpretatie niet bestaan. Wil Wundt echter ook onbewuste taal-verschijnselen aanvaarden en alle taal-verschijnselen in bewuste en onbewuste principieel scheiden, dan moet hij deze scheiding ook consequent terminologisch tot uitdrukking brengen, niet alleen tegenover de metaphoor de complicatie stellen, doch ook voor de onbewuste catachrese, contaminatie enz. volmaakt nieuwe termen zoeken. -
Maar - zal men vragen - hebben Wundt en zijn volgelingen dan niets anders gedaan, dan enige honderden bladzijden vullen met illogiciteiten en met niet consequent doordachte en bovendien nog in hun consequenties onhoudbare methodische beschouwingen? Hebben zij dan niet een verschijnsel op een juistere, wetenschappelijker wijze beschreven, dan vóór hen geschiedde? Is al hun werk dan volmaakt nutteloos geweest? Wij antwoorden: Ongetwijfeld hebben zij niet slechts foutief woord-gebruik gepleegd, ongetwijfeld hebben zij ons een verschijnsel beter doen kennen en is hun inspanning niet voor niets geweest. Wij bewonderen hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk. Elk werk van een ernstig geleerde heeft recht op onze eerbied, onze ernst, onze inspanning. Een ‘platonische’ eerbied is niets waard. In de eerste plaats mag van ons geëist worden, dat geen moeite ons teveel is om zo diep mogelijk te begrijpen, wat er expliciet, maar vooral impliciet, staat. Een bespreking b.v. van Werner's ‘Ursprünge der Metapher’, die bestaat uit een rijtje opmerkingen als: ‘Werner onderscheidt psychologische en logische metaphoren’, waarop dan volgt zijn definitie, woordelijk overgenomen c.q. meer of minder vrij vertaald (en de meeste boek-besprekingen zijn zo!Ga naar voetnoot47)), zijn niet van de minste betekenis, getuigen van minachting, niet alleen voor het besproken werk, maar bovendien nog voor de zaak. Een ernstige bespreking zal (zo niet geheel dan toch voor een belangrijk gedeelte) een logische analyse, een immanente critiek zijn. Een transcendente critiek, die uiteraard van groter waarde is dan een eenvoudig refereren, vergelijkt de gevonden descriptie van het verschijnsel, d.i. van de ‘werkelijkheid’, met die werkelijkheid zelf, d.w.z. met wat de criticus op een bepaald gebied zelf voor werkelijkheid houdt. Hiermee wordt aan het eigenlijk wetenschappelijke moment van het werk te kort gedaan; immers het gaat niet alleen om een descriptie van een verschijnsel, maar om een wetenschappelijke descriptie. Steeds weer is het den bespreker, als hij tenminste niet slechts refereert, om de eigen mening te doenGa naar voetnoot48). Vandaar dat het aantal werkelijke begripsmonographieën zo gering is. Een immanente critiek onderzoekt vooral ook de gevolgde methode, gaat na of deze consequent toegepast is, vergelijkt begrip en geval, d.w.z. vergelijkt de descriptie van een bepaald geval met de definitie van het begrip, enz., enz. Dat er zo eerder illogiciteiten en aporieën voor de dag komen dan wanneer er niets logisch onderzocht wordt, spreekt wel vanzelf, en geeft niemand het recht deze critiek minachtend ‘slechts’ negatief-analyserend te noemen. Het is trouwens positiever om blijkbaar tot niets dan om schijnbaar tot iets te komen. Lang nadat wij in Deel II de grondslagen der terminographie hadden gelegd en onze mening over de immanente critiek hadden geformuleerd, vonden wij onze mening bij Vaihinger terugGa naar voetnoot49). Hij zegt, dat het echt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
philosophisch is, de tegenspraken in een systeem bloot te leggen. Voorts, dat een welwillende critiek vereist is; zoveel mogelijk moeten de tegenspraken opgelost worden uit de geest van het gehele systeemGa naar voetnoot50), want anders ontstaat een agressieve sophistiek. Maar waar werkelijke tegenspraken zijn, die eeuwig bestaan zullen, mogen zij niet geloochend worden; anders ontstaat een apologetische sophistiek. ‘.... und solche Probleme sind eben auch die Widersprüche bei Kant!’, eindigt VaihingerGa naar voetnoot51). Het woord ‘eeuwig’ is in ons geval wel wat te zwaar. Wij hebben hier niet met ‘philosophie’ te doen. Maar daarom kunnen Wundt en Werner zich ook niet op Krohn beroepen. Al openbaren zich in de door ons gesignaleerde illogiciteiten dan geen ‘eeuwige’ problemenGa naar voetnoot52), zij zijn toch wel aan de psychologische interpretatie van taal-verschijnselen noodzakelijk inhaerent en bewijzen de wetenschappelijke ontoereikendheid van deze methode. Psychologisme is het, alleen de ‘bewuste’ gevallen te onderzoeken. Inconsequent is het, eerst de psychologische interpretatie principieel te stellen, en daarna allerlei gevallen, die men zelf als ‘onbewust’ erkent, in zijn beschouwingen te betrekken. De termen ‘psychologische’ en ‘logische’ metaphoor kunnen gehandhaafd blijven als naam voor twee bepaalde begrippen, twee bepaalde visies op ons verschijnsel. De metaphoren zelf kan men eventueel in twee groepen verdelen: bewuste en onbewuste. Beide worden zij dan door den taal-beschouwer aan bepaalde (dezelfde) eigenschappen herkend, maar bij de eerste is het sprekende individu zich van die eigenschappen (of van een gedeelte daarvan) bewust, bij de tweede niet. Met die termen is men dan niet onpsychologischer dan de psychologie zelve met haar termen ‘bewuste en onbewuste bewustzijnsverschijnselen’, die wij niet als een pleonasme resp. een catachreseGa naar voetnoot53) kunnen opvatten, omdat zij ‘bewustzijnsverschijnsel’ niet ‘psychologisch’ definieert. Wel zal dan geëist moeten worden, dat men de onderverdeling ‘bewust - onbewust’ consequent op alle taal-verschijnselen, die daarvoor in aanmerking komen, toepast. De opmerking: ‘Maar nu wordt een logisch gedefinieerd begrip volgens een psychologisch criterium ingedeeld’ ligt voor de hand, doch is onjuist. ‘Logisch’ is deze beschouwingswijze slechts in de mond van een psychologischen interpretator. Er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is geen enkele reden het epitheton ‘logisch’ (dat zo spoedig het pejoratieve ‘logicistisch’ suggereert) voor deze beschouwingswijze te aanvaarden, tenzij er niets anders onder wordt verstaan dan ‘niet-psychologisch’. En in deze zin - als precies contrast van Wundt's ‘psychologisch’, dus als ‘niet primair rekening houdend met de psyche van het sprekende subject’ - gebruikten wij het in deze gehele paragraaf. - Er rest ons nu nog een antwoord te zoeken op de vraag: ‘Waarom wordt van alle taal-verschijnselen slechts de metaphoor psychologisch geïnterpreteerd?’ Met zekerheid laat zich daarover niets beslissen. Waarschijnlijk is wel de grote importantie, die alle linguïsten aan dit verschijnsel toekennen, de oorzaak. Maar misschien is er ook nog een andere. Meer, veel meer dan enig ander taalkundig begrip heeft ‘metaphoor’ de potentie tot betekenis-uitbreiding. Wij hadden in Deel II gelegenheid te over om te zien, hoe om andere redenen zeer verschillende verschijnselen als met de metaphoor (en door de metaphoor met elkaar) samenhangend werden begrepen, als ‘hetzelfde’ (nl. ‘metaphoor’) werden beschouwd, zodat tegen die ene overeenkomst alle verschillen als onwezenlijk wegvielen. Moeten wij nu in het psychologisch definiëren van ‘metaphoor’ een oppositie zien tegen ‘Gleichseherei’, een poging om het begrip in het kader der taalkundige terminologie binnen nauwere en vastere grenzen terug te dringen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2 - ‘Bewuste’ en ‘onbewuste’ metaphoorIn de vorige § noemden wij de bewuste en de onbewuste metaphoor ‘verschijnselen’. Het zijn echter ook begrippen (visies op die verschijnselen) en wel - het bleek reeds in het historiographische Deel - begrippen van een zeer gecompliceerde en logisch onduidelijke structuur. In de eerste plaats verschillen de visies van individu tot individu. In de tweede plaats is elke visie op zichzelf weer het min of meer chaotische resultaat van een niet juist onderscheiden, van een telkens veranderend stelling nemen. Er zijn immers verschillende redenen, waarom een metaphoor ‘(on)bewust’ kan worden genoemd, c.q. er zijn verschillende momenten van de metaphoor naar aanleiding waarvan de vraag ‘bewust of onbewust’ kan rijzen. Bovendien: de termen ‘bewust’ en ‘onbewust’ staan in hun technische betekenis in het geheel niet vast; de gelijknamige verschijnselen kunnen op verschillende wijze worden geïnterpreteerd; de gelijknamige begrippen zijn zeer problematisch. Dit problematische hebben wij bij onze analyse van de verhouding tussen psychologische, logische, bewuste en onbewuste metaphoor (krachtens het principe ‘verdeel en heers’) opzettelijk uitgeschakeld. In deze § nu willen wij trachten de gevallen waarin en de wijzen waarop men naar aanleiding van de metaphoor de vraag naar de bewustheid kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellen, systematisch te ordenen en te beschrijven en de daarmee samen-hangende problemen in verband te brengen met het problematische van het begrip ‘(on)bewust’ zelfGa naar voetnoot1). In Deel II zijn de bedoelde gevallen reeds in verband met de aangetroffen begripsphasen en daardoor niet in systematische samenhang aan het licht gekomen. Het zijn:
Wij formuleerden van den spreker (d.i. ook den schrijver) uit, hoewel een en ander ook met betrekking tot den passieven taalgebruiker (den hoorder, den lezer) aan de orde is gekomen. Ad 1. De metaphoor berust op een (al dan niet bewust) vergelijken, c.q. analogiseren. - Volgens Stählin (e.a.) berust het scheppen van een metaphoor niet op een vergelijken. Op een andere plaats zegt hij, dat het evenmin op een analogiseren berust. ‘Vergelijken’ en ‘analogiseren’ zijn termen aan de logica ontleend, en een eenvoudige introspectie leert, dat men een metaphoor onmiddellijk intuïtief schept en begrijpt, nog voor men de tijd heeft met een rustig vergelijken of analogiseren zelfs maar te beginnen. Stählin's typering nu van de tegenovergestelde mening als ‘logisch’ is niet bijzonder gelukkig. ‘Analogiseren’ b.v. is niet alleen een logische, doch ook een psychologische term, er bestaat toch ook zo iets als denk-psychologie. Instructief is het dan ook, dat Stählin op een andere plaats een onbewust analogiseren aanneemt. De analogie nu plaatst men als ‘gelijkheid van relatie’ tegenover de (eenvoudige) overeenkomst als ‘gelijkheid van kenmerk’. Het vaststellen van beide identiteiten kan toch eerst na een vergelijken tot stand komen, zou men zo zeggen. En als er een onbewust analogiseren bestaat, een onbewust ‘onder-‘kennen’ van relatie-gelijkheid, bestaat er dan ook niet een onbewust vergelijken? Stählin zegt, dat men zich bij het metaphorisch begrijpen geen vergelijken bewust wordt. Maar wordt men zich dat ook niet .... onbewust (om ons eens analogie-vormend uit te drukken)? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is wel duidelijk, dat wij hier weer doelen op het contrast tussen psychologische en logische interpretatie, doch nu met betrekking niet tot taalkundige maar tot psychologische verschijnselen, meer speciaal tot die welke men onder het ‘Kennen’ samenvat. Moeten en kunnen deze (geheel of gedeeltelijk) psychologisch geïnterpreteerd worden, of kennen zij onbewuste parallellen? Wij kunnen er niet aan denken, deze kwestie op dezelfde uitvoerige wijze te analyseren, als wij de soortgelijke in § 1 geanalyseerd hebben; maar zij is toch voor de metaphoor (en zowel voor het verschijnsel als voor het begrip) van zoveel belang, dat wij er niet aan voorbij kunnen gaan. Bezien wij nog eens Stählin's opmerking: ‘Mag immerhin sein, dass diesen Vorgängen logisch betrachtet eine Analogie irgendwie zugrunde liegt, so ist offenbar damit keineswegs das Wesen der Metapher beschrieben: das Eigentümliche liegt ja gerade darin, dass diese Verschmelzung, dieses Bedeutungserlebnis, ohne alle Reflexion, ohne alle Verstandestätigkeit zustande kommt’.Ga naar voetnoot2) ‘Analogiseren’ wordt hier, evenals ‘denken’, psychologisch geïnterpreteerd; ‘bewust’ en ‘denkend’ worden mede synoniem. Zodra echter een onbewust analogiseren wordt aangenomen (zie bovenGa naar voetnoot3)), wordt die interpretatie verlaten, evenals wanneer men aan ‘denken’ als nadere bepaling ‘(on)bewust’ toevoegt. Dat ‘onbewust’ nu is een merkwaardig woord. Het kan betekenen ‘buiten-psychisch, d.i. op geen enkele wijze in de psyche aanwezig’. Vaak echter is het (geheel anders dan ‘bewusteloos’) niet alleen de negatie van iets positiefs, doch zelf ook iets positiefs, wordt er mee bedoeld: iets dat in de psyche, die méér is dan het bewuste alléén, actief medewerkt aan een taal-daad of een denk-daad. Met deze betekenis hangt de onderscheiding van ‘bewustzijn’ en ‘bewustheid’ direct samen, - en eveneens het feit, dat in de psychologie de term ‘onbewust bewustzijnsverschijnsel’ (zie § 1) geen catachrese is. Dit is in deze tijd, waarin Freud de geesten met zijn theorieën heeft geïmpregneerd, gemeengoed geworden. Maar voorlopig bedoelen wij dat onbewuste in het geheel niet als reservoir van verdrongen en verwrongen driften, die onze slaap tot dromen verontrusten en in onze bewuste handelingen storend ingrijpen tot de psycho-pathologie des dagelijksen levens. Het gaat hier immers om zo koele zaken als het analogiseren, het vergelijken, de ken-functies in het algemeen. Maar zeker geldt ook ten opzichte hiervan, dat al wat een introspectie (die overigens voor een groot gedeelte een retrospectie is) niet kan grijpen, daarom nog niet aan de psychische processen geen deel heeft, dat de z.g. logische-analyse-post-factum een psychologische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
analyse kan blijken te wezen, .... en dat ‘bewustzijn’ en ‘bewustheid’ uiterst subtiele termen zijn. In een aardige paradox, die de prealabele kwestie verrassend belicht, is het bewustzijn eens getypeerd als een verschijnsel, als een proces, dat eigenlijk als een physiologisch proces onbewust (vanzelf) verlopen moetGa naar voetnoot4). Het ‘onbewuste’ verloop van het bewustzijn in het algemeen en van denk-processen in het bijzonder is velen opgevallen. ‘(De) berekening hoeft niet als bewust overleg gedacht te worden, integendeel, zij kan grotendeels onbewust plaats hebben’, zegt LangeveldGa naar voetnoot5). En ‘be-rekenen’ schijnt toch wel in de eerste plaats voor een psychologische interpretatie in aanmerking te komen. Verbluffend is de snelheid, waarmee personen, die de gave der ad rem-heid bezitten, een uiterst scherpzinnige geestigheid kunnen produceren, onmiddellijke reactie op het woord van een ander. Ook hier zou men (zie Stählin) kunnen beweren: ‘Die man heeft niet nagedacht; nog voor hij daarmee heeft kunnen beginnen, is de zin er al uit’. En in het gewone spreken: hoeveel gebeurt daar ‘vanzelf’ (vergelijk daarmee het spreken van een vreemde taal, die men gebrekkig beheerst). Op het grammaticale begrijpen wezen wij reeds (zie de § over Stählin); wat wij toen zeiden, geldt ook voor het grammatisch juiste spreken. De termen der grammatica hebben het vaak kwaad te verduren gehadGa naar voetnoot6); men vond ze, evenals die der tropologie, onuitstaanbaar pedant: er zou geen ‘werkelijkheid’ aan beantwoorden. Wat dit laatste zeggen wil, is zeker niet zonder meer duidelijk. Soms bedoelt men er zo iets mee als: voor het werkelijke spreken hebben wij ze in het geheel niet nodig. Maar dit behoeft nog niet in te houden, dat hetgeen door die termen (of door sommige van die termen) wordt geïntendeerd niet op een of andere wijze in de bewustheid of het bewustzijn van den spreker aanwezig is. En, om tot de metaphoor terug te keren: als de versmelting van twee betekenissen irreflectief tot stand komt, is niet in te zien, waarom niet ook een analogiseren irreflectief verlopen kan. Stählin zelf onderscheidt verschillende graden van bewustheid, als hij aan zijn descriptie van de psychische constellatie bij het begrijpen van een bepaalde metaphoor toevoegt: ‘All das - dies bedarf keines Wortes - ist natürlich ohne Worte und unanalysiert im Bewusstsein, aber es ist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorhanden’Ga naar voetnoot7). Zo is er ook een analogiseren denkbaar, dat gepaard gaat met het volle bewustzijn van een zwijgend of hardop gezegd: ‘Ik analogiseer’ in de tot een definitie geëxpliceerde technische betekenis van dit woord. Ziet men een dergelijke in woorden geëxpliceerde vaststelling als criterium voor bewustheid, dan is het duidelijk, dat men na introspectie het analogiseren zal ontkennen of tot onbewust verklaren. Gelooft men echter, dat ‘denk-gebruik’ mogelijk is zonder gelijktijdige nadrukkelijke ‘denk-beschouwing’, dat er van eigen denken een woordloze bewustheid bestaat, dan zullen een psychologische en een logische interpretatie gemakkelijker dan in het vorige geval in de psyche een daad van de kennende activiteit onderkennen, resp. tot bewustheid daarvan besluiten. De psychologen, die zich tegenover de logische of logicistische beschouwingswijze plaatsen, hebben voorts de neiging ‘bewust’ en ‘reflectief’ te identificeren, de bewustheid dus slechts voor de ken-processen op te eisen, de scheiding ‘bewust - onbewust’ niet voor alle drie momenten der psyche gelijkelijk te aanvaarden, over het ‘van-zelf’-karakter van vele processen der kennende activiteit heen te zien. Met deze opmerkingen hebben wij natuurlijk geen enkel probleem tot oplossing gebracht. Wij wilden de problemen slechts even zichtbaar maken, tevens de mogelijkheden van opvatting. Wij wilden slechts betogen, dat die opvattingen voor het grootste gedeelte onbewust zijn gebleven, even onbewust, als het begrip ‘onbewust’ achter de in een en dezelfde visie wisselende uitspraken ‘de metaphoor berust niet op een analogiseren (vergelijken)’ en ‘de metaphoor berust op een onbewust analogiseren (vergelijken)’ problematisch is, en dat het poneren van deze uitspraken, zelfs met beroep op de introspectieve methode, niet voldoende kan zijn. Zodra het begrip ‘(on)bewust’ op welke wijze ook relevant wordt gesteld voor het begrip ‘metaphoor’, is er meer denk-psychologie, meer algemene psychologie nodig, dan Stählin, die in dit opzicht nog het diepste graaft, gegeven heeft. En bovenal is nodig: een bezinning op de principia der terminologie, meer speciaal op het identiteitsprobleem. Ad 2. In den spreker ontstaat de metaphoor al dan niet bewust. - Het lijkt even, of deze kwestie geheel met de onder 1. behandelde samenvalt; van oudsher immers is gezegd, dat de metaphoor op een overeenkomst of een analogie ‘berust’, d.w.z. (als concretum dan, niet als vorm) daaruit is ontstaan. Hierop is de bekende vier-deling gebaseerd. Wij behoeven ons echter slechts de bijna even oude indeling naar de intentie te herinneren om in te zien, dat dit inderdaad maar schijn is: in de definities van onze term fungeren méér momenten dan de overeenkomst en de analogie. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier gestelde kwestie heeft echter nog een ander aspect, dat haar nog verder van l. verwijdert. Als wij formuleren: ‘De spreker was er zich al dan niet van te voren van bewust, dat hij een metaphoor ging scheppen, hij heeft een metaphoor (al dan niet bewust) gewild’ is verwarring met l. nog minder mogelijk. Wel is verwarring mogelijk met 3. en deze wordt dan ook in de literatuur herhaaldelijk aangetroffen. Dat er echter tussen 2. en 3. verschil bestaat, kunnen wij gemakkelijk laten zien door de visies van de oude rhetorica, van Wundt en van Werner naast elkaar te plaatsen. De rhetorica contrasteert de decus-metaphoor aan de inopia-metaphoor (en wel soms zo essentieel, dat zij meent de beide soorten in hun gelijkheid en contrast niet meer door middel van een genus en een differentia specifica te kunnen uitdrukken, maar naar twee geheel verschillende termen (metaphora en catachrese) grijpt). Zij interpreteert zeker niet psychologisch, maar even zeker ontkent zij niet aan de tweede soort, omdat die uit taal-nood is ontstaan, de ‘bewustheid’. Maar wel meent zij dat die tweede soort, anders dan de eerste, haar ontstaan niet heeft te danken aan een bewuste intentie, de opzettelijke bedoeling nl. om de rede mooier te maken, te ‘versieren’. Hoe is nu in verband hiermee de opvatting van Wundt? Iemand, die het woord ‘kraan’ (= hijstuig) creëert, zal zich ervan bewust zijn, dat hij een metaphoor gebruikt; dat wil (bij Wundt) zeggen: hij zal zich bewust zijn van de nieuwe èn van de oude betekenis. Die twee betekenissen heeft hij echter niet gewild, noch voor zichzelf, noch voor den hoorder; die dubbele betekenis, dat metaphorisch karakter van het woord is een niet gewild en (vooral voor de communicatie) onaangenaam afvalsproduct. Anders Werner. Volgens hem kan ‘kraan’ geen metaphoor zijn, daar het uit taal-nood is ontstaan. Een bewustheid van twee betekenissen is slechts mogelijk, als men die betekenissen heeft gewild, als men inderdaad niet eenvoudig een woord doch een metaphoor heeft willen scheppen. Bij Wundt is er dus een eind-product (de psychologisch geïnterpreteerde metaphoor), waarvan men zich de meest wezenlijke eigenschap wel bewust is, zonder dat men deze van te voren heeft gewild; bij Werner is het (eveneens psychologisch geïnterpreteerde) eind-product tevens doel geweest, het heeft geen andere wezenlijke eigenschap, dan men van te voren had vastgesteld. Werner's psychologische interpretatie reikt dus verder dan die van Wundt. Werner's scherpe scheiding van ‘metaphoor’ en ‘pseudo-metaphoor’ berust, evenals de terminologisch nog scherpere en consequentere scheiding van ‘metaphoor’ en ‘catachrese’ der oude rhetorica, op de intentie. Voor de rhetorica echter sluit afwezigheid van die intentie, d.i. van de aprioristische bewustheid der voor het product wezenlijke eigenschap, nog niet noodzakelijk bewustheid van die eigenschap uitGa naar voetnoot9). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zeer oude idee van de vrije willekeur, van het opzettelijke, het bewuste, met betrekking tot het scheppen van de metaphoor vinden wij in onze tijd nog. Maar minstens even vaak vinden wij de idee van het onwillekeurige, het onbewuste, het innerlijk- en uiterlijk-noodzakelijke (het is niet zo, dat een dichter zich ook op die bepaalde plaats in kuria had kunnen uitdrukken), en dit dan meestal bij een psychologische interpretatie van ons verschijnsel. Hoe men hier worstelt met de problematiek van het begrip ‘(on)bewust’ komt misschien het duidelijkst tot uiting in een uitspraak van Bauer: ‘Jetzt ist bewusste Absicht, was früher Natur war, wiewohl bei echten Kunstwerken auch diese Absicht wieder zur Natur wird’Ga naar voetnoot10). Dus: vroeger schiepen de mensen ‘vanzelf’ metaphoren, nu niet meer, .... behalve dan de echte dichters; bij hen wordt een bewuste bedoeling weer tot onbewuste natuur. Het is, of hij met deze orakelspreuk wil zeggen: ‘In zekere zin scheppen zij de metaphoren bewust, in zekere zin onbewust’. Het gehele probleem ressorteert onder het wijdere en fundamentele probleem van de bewustheid bij (of beter: vóór) het scheppen van kunst in het algemeen. Wat zijn hier de graden van bewustheid en hoe zijn de visies daarop? Deze vraag is niet te beantwoorden zonder de (aesthetische) critiek in het antwoord te betrekken. Van iemand, die zich er voor zet om nu eens ‘kunst’ te gaan creëren, verwacht men niet veel goeds. Maar toch ook hier maakt men onderscheid tussen den man zonder en den man met talent. Vergelijk b.v. den would be artist uit Fulda's ‘Der Dumkopf’ met den talentvollen ‘broodschrijver’, die 's morgens achter zijn bureau gaat zitten met het duidelijke bewustzijn van zijn beroep en zijn taak. De meest opzettelijke houding heeft wel hij, die nadrukkelijk vaststelt: ‘Kom, hier op deze plaats van mijn gedicht zal ik eens een metaphoor zetten’ (hij heeft b.v. een of ander recepten-boek voor poëzie gelezen; een comisch bedoeld voorbeeld van zo'n handleiding is Kinker's ‘Formulier voor een lierzang’, waarin de metaphoor als een noodzakelijk ingrediënt wordt opgegeven). Even bewust was Bach, als hij bij zichzelf vaststelde, of misschien wel tegen zijn vrouw zei, dat hij toch eens aan die Partita's moest beginnen, die men voor Zaterdag bij hem besteld had. Een romantische visie op het kunstenaarschap heeft altijd een dergelijke opzettelijkheid en bewustheid, vooral als deze nog van een uiterlijke omstandigheid afhankelijk zijn, principieel onverenigbaar gezien met een aangrijpend en waarachtig kunstwerk, en geloofd in het onbewuste, in een intuïtie, een inspiratie, een goddelijke bezetenheid, die op een door den kunstenaar zelf nooit van te voren bepaal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baar moment, de ziel tot kunst vervoert (vgl. de hand van Kloos, die plotseling en tot zijn eigen schrik begon te schrijven). Zeker is wel aan verschillende van Bach's composities alle aesthetische en expressieve waarde ontzegd (b.v. door niemand minder dan Debussy), maar dan toch niet, omdat zij op bestelling geleverd waren; en zeker worden zij ook vaak als de hoogste kunst beschouwd. En de vrije en spontane inspiratie heeft velen niet veel anders opgeleverd dan brallende en verstandelijk aandoende rhetoriek, terwijl Keats met het voornemen elke ochtend 150 versregels en niet meer en niet minder te schrijven, en dit voornemen ook uitvoerende, zijn ‘Endymion’ heeft geschapen. Het opzettelijke, de eventueel in woorden zich uitende bewustheid: ‘Nu ga ik een sonate componeren, een epos schrijven, een metaphoor gebruiken’, behoeft op zichzelf dus niet tot een als aesthetisch minderwaardig beschouwd resultaat te leiden, ook niet, als deze bewustheid het rechtstreekse gevolg is van volkomen uiterlijke omstandigheden. Maar deze bewustheid kan hoogstens het beginpunt zijn van een reeks van psychische processen, die tot een sonate, een epos, een metaphoor leiden. Zij verklaart nog in het geheel niet, waarom nu juist deze bepaalde sonate, dit bepaalde epos, deze bepaalde metaphoor ontstaat. En deze processen dan, zijn zij bewust of onbewust? - Ook hierop zijn verschillende antwoorden mogelijk, die verschillende opvattingen van ‘kunst’ (c.q. van ‘metaphoor’) impliceren, tevens natuurlijk verschillende waarderingen. Stelt men immers het onbewuste ontstaan voor kunst en metaphoor relevant, dan zal men alles waaraan men een karakter van opzettelijkheid onderkent, eenvoudig geen kunst (metaphoor) noemen, of negatief critiseren. De zaak wordt er niet eenvoudiger op, doordat men aan de ene kant ‘rationeel (logisch)’ en ‘bewust’, aan de andere kant ‘irrationeel (emotioneel)’ en ‘onbewust’ zo niet identificeert dan toch als zeer nauw verwant beschouwt. Daarachter doemt dan op het contrast tussen Classicisme en Romantiek, het contrast tussen twee mensen-typen. Hiermee zijn wij er echter niet. Wezensbepaling en critiek terug te brengen tot subjectivisme, is te simplistisch. Wij bedoelen nu niet, dat wij hier stelling zouden moeten nemen, want wij behoeven wel niet meer te betogen, dat het ons om onze persoonlijke mening in dit verband niet te doen is. Maar wij zijn ervan uitgegaan, en ten onrechte, dat de twee verschillende opvattingen niets anders waren dan de reactie van twee verschillende typen op een en hetzelfde onproblematische gegeven, dat het dus geen enkele moeilijkheid oplevert om vast te stellen, of een kunstwerk al dan niet onbewust is ontstaan. Bovendien: hoeveel momenten kent een kunstwerk niet! Wij bepalen ons tot het literaire kunstwerk en nemen als voorbeeld het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijm. Een precair onderwerp! Buitenstaanders vragen zich vaak af, hoe de dichters aan hun rijmwoorden komen; als zijzelf b.v. voor Sinterklaas een versje in elkaar willen zetten, bemerken zij, dat het rijmen niet meevalt, tasten zij voor een rijmwoord het gehele alphabet af. Zij zijn geneigd in het rijmen een flauw (eigenlijk mensonwaardig) spelletje te zien. Droogstoppel beweert, dat de gehele inhoud van een gedicht van de rijmwoorden afhankelijk is. Typisch is ook de reactie van leerlingen op vragen bij een gedicht als: ‘Waarom gebruikt de dichter hier juist dit woord (dit staat dan op het eind van een versregel) en niet dat (een of ander synoniem)?’ Zij zeggen dan: ‘Omdat het anders niet rijmt’. Een incidentele critiek merkt hier en daar in annotaties (b.v. bij Vondel) ‘rijmdwang’ op, of men zegt, dat de dichter het rijm niet meer beheerst, doch erop drijft. Maar over het algemeen vermijdt men de kwestie van de bewustheid. Dichters hullen zich in een souverein en toch angstvallig aandoend zwijgen. Het rijmwoordenboek is echter velen tot spot geweest (zie b.v. Gouverneur, alias Jan de RijmerGa naar voetnoot11). En toch.... Emile Verhaeren, in wien toch allen een romantisch dichter, een onbewuste, een bezetene, zien, had op zijn schrijftafel een rijmwoordenboek liggen zo dicht mogelijk bij de hand. Dit wordt ons medegedeeld door zijn vriend Stephan Zweig, die het toch heus niet zei om den dichter belachelijk te makenGa naar voetnoot12). Carel Scharten spreekt in zijn critiek op Leopold van ‘kunsteloze natuur’Ga naar voetnoot13) (hier is dan juist in ‘kunst’ het ‘opzettelijke’ geactueerd tegenover het ‘natuurlijke’ der besproken lyrische uitingen). Maar wie wel eens een facsimile heeft gezien van Leopold's pas begonnen of nog niet geheel voltooide gedichten (zo nu en dan een gehele versregel en op de volgende regels slechts losse rijmwoorden)Ga naar voetnoot14), zet een en ander toch aan het nadenken over de ontoereikendheid van de termen ‘bewust’ en ‘onbewust’. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat er rijmen zijn, die den lezer als opzettelijk, gewild, bewust, aandoen, - dat b.v. de alliteraties in de Edda of in de spotgedichten der Oudnoorse saga's (die men, naar het schijnt, spontaan improviseerde) natuurlijker lijken dan die van Hegenscheidt's ‘Starkadd’Ga naar voetnoot15). Maar wel maakt een rijm, waarnaar gezocht is en waarover misschien lang is nagedacht, daarom nog niet een opzettelijke indruk, is het daarom nog niet aesthetisch minderwaardig. En wat voor het rijmwoord geldt, geldt ook voor het woord in het algemeen. Wat is er verstandelijk en bewust, wat intuïtief en onbewust in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoeken en vinden van het enig juiste woord? Zat de arme Flaubert, ten prooi aan ‘les affres du style’, de gehele dag op zijn kamer slechts te gevoelen, of zat hij ook na te denken? Hoe pover lijken hier die paar psychologische termen tegenover de gecompliceerdheid van het zoeken naar een woord, dat altijd nog eenvoudig is in vergelijking met het scheppen van een geheel kunstwerk. Ook de (goede) metaphoor is zo'n enig juist woord. De intellectualistische aesthetica ontkent dit en ziet dus het opzettelijke als essentieel kenmerk (de theorie der dubbele uitdrukking: de dichter wijkt bewust van het spraak-gebruik af, hij had het ook anders kunnen zeggen; voorts de theorie van het extra res, de uiterlijk aangebrachte versiering). Ontkent men dit niet, dan zal men juist de nadruk leggen op het opzettelijke in het ontstaan van de metaphoor. Maar dan geldt ook alles wat wij hierboven zeiden. De opzettelijke metaphoor behoeft nog niet verworpen te worden, zelfs al wordt zij als zodanig herkend (‘'t Is gezocht; goed! Maar mooi en fijn gevonden’, zegt Acket in zijn Perk-studie naar aanleiding van een bepaald beeldGa naar voetnoot16)), zij kan ook een geheel onopzettelijke indruk maken. Het omgekeerde is echter ook mogelijk, zoals de beeldspraak van vele, nu als geniaal erkende maar eens om hun buitenissigheid en gezochtheid verguisde kunstenaars bewijst (dit geldt ook voor andere momenten van het literaire kunstwerk - een en hetzelfde enjambement kan de een gedurfd, de ander gezocht noemen (voor beiden is het bewust-gewild), terwijl een derde in dit moment, waar de zinsmelodie het metrisch schema tot rhythme doorbreekt, uitdrukking kan zien van 's dichters onbewuste Zelf) - en eveneens voor composities en schilderijen). Nu zal het hier verschil maken, of men meer het oog heeft op het afbeeldend karakter van de metaphoor (c.q. op een meer afbeeldende metaphoor) dan wel op het expressieve (c.q. op een meer expressieve metaphoor). Beschouwt men slechts de gevoelsmetaphoor als uitdrukking van het onbewuste Zelf, d.i. dus als de ‘echte’ metaphoor, dan zal men natuurlijk een onbewust ontstaan eisen, ja constituerend stellen. Overigens mogen wij niet vergeten, dat ook de intellectualistische metaphoren als uitdrukking van (een gedeelte van) een persoonlijkheid begrepen kunnen wordenGa naar voetnoot17). Hier wreekt het zich dan, dat men het contrast ‘bewust - onbewust’ identificeert met het contrast ‘rationeel - emotioneel’, of daarvan afhankelijk stelt. Een beschouwing van de metaphoor als expressie voert tot het ‘onbewuste’ als meest wezenlijk en meest werkzaam moment van de psyche; maar dit is hier nog niet aan de orde. Wanneer wij ons afvragen, waaraan dan door den beschouwer het opzette- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke van een metaphoor onderkend wordt, dan worden wij weer vanzelf tot 1. teruggebracht. Hij herkent dit nl. aan de meer of minder geringe overeenkomst, aan de grote afstand tussen de beide kuria of tussen de sferen, waartoe zij behorenGa naar voetnoot18). De ‘natuurlijke’ complicaties, zoals Wundt de z.g. taal-metaphoren noemt, verschillen volgens hem van de (auteur-) metaphoren, doordat de overeenkomsten veel meer voor de hand liggen; de associaties zouden gemakkelijker (onbewuster) verlopen, hetgeen weer tot gevolg zou hebben, dat die woorden door iedereen (in de taal) worden overgenomen, terwijl de metaphoren tot het gebruik van enkelen beperkt moeten blijvenGa naar voetnoot19). Dit alles ziet er ongetwijfeld plausibel uit. Maar als men nu eens die associaties op hun voor-de-hand-liggendheid controleert, lijkt het, of de theorie niet berust op een analyse van het empirisch materiaal, doch op een aprioristische redenering (wat door allen wordt overgenomen, moet wel op natuurlijker associaties berusten). Terwijl men immers vele auteur-metaphoren onmiddellijk verstaat, blijft men op vele woorden, die eerst de etymologie als metaphoren ontmaskert, als op raadsels staren. Men zou de verklaring hiervan kunnen zoeken in een verandering, waaraan die associaties onderhevig zouden zijn; een dergelijke verandering zou echter aan hun ‘natuurlijkheid’, hun algemeen-menselijkheid, sterk afbreuk doen. Misschien kan de verklaring beter gevonden worden vanuit het contrast tussen massa- en individuele psychologie: de cultuur-gemeenschap komt massa-psychologisch tot andere resultaten dan elk individu afzonderlijk, tot voor het individu onbegrijpelijke en toch door hem aanvaarde resultaten. Daarmee is dan echter het oorspronkelijk gestelde contrast ‘bewust - onbewust’ (in een en dezelfde psyche bij het ontstaan van een metaphoor) verlaten. Dit is ook verlaten bij de critiek, die op het πορρωθεν om ‘rhetorische’ redenen wordt gegeven. Alleen als men meent, dat het πορρωθεnu; opzettelijkheid involveert, of ook als men meent, dat ook dit onbewust tot stand kan komen, staat het ermee in verband. Ad 3. en ad 4. In den spreker bestaat de metaphoor al dan niet bewust. De spreker is zich al dan niet bewust, dat hij ‘slechts’ een metaphoor gebruikt. - Hierover kunnen wij, na alles wat wij er in de vorige § en in onze descriptie van de visies van Wundt, Stählin, Werner en Pongs over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezegd hebben, kort zijn. Meer nog dan bij de vorige kwesties geldt, dat de analyse zo moeilijk is, doordat ‘er geen vast punt is’, daar de houding tegenover bedoelde kwestie en de visie op de metaphoor correlatief met elkaar in verband staan, en het tegenover elkaar stellen van twee verschillende meningen - bij gebrek aan een meta-taal - alleen maar mogelijk is in de terminologie van één van beideGa naar voetnoot20). Voor een psychologische interpretatie is de gestelde kwestie géén kwestie. Het ‘antwoord’ volgt vanzelf uit de definitie van ‘metaphoor’, ja, is die definitie. Het is immers onmogelijk van een verschijnsel, waarvoor men de bewustheid relevant heeft gesteld, empirisch (d.i. langs introspectieve weg) na te gaan, of het nu in een bepaald geval bewust is of niet. Wel is het van belang, wat men verder nog als kenmerken van de metaphoor beschouwt: het gebruiken van een woord in een andere betekenis dan de gewone, de dubbele betekenis, het gebruiken van een ‘beeld’, het versmelten van twee betekenissen, de afwijking van de werkelijkheid. Dit geldt trouwens ook, nadat een niet-psychologische interpretatie tot bewustheid heeft besloten. En hiertoe besluit deze vaak voor de z.g. auteur-metaphoor, d.w.z. voorzoverre zij niet in verband met een negatieve critiek op taal en kennen al etymologiserend in elk woord een metaphoor herkent, het gehele denken en de gehele taal metaphorisch noemt. Nemen wij aan, dat de dichter de bewustheid: ‘Ik bezig dit woord in andere dan de gebruikelijke betekenis’ toegeeft (die bewustheid behoeft natuurlijk niet zo geëxpliceerd aanwezig te zijn; zie boven). Dit impliceert nog niet, dat hij ook zal toegeven: ‘Ik gebruik een beeld’, en nog minder, dat hij zal toegeven: ‘Ik gebruik slechts een beeld’. Hier blijkt de samenhang van 3. en 4., een samenhang, die zo spoedig tot een verwarring wordt, zoals wij naar aanleiding van Pongs hebben aangetoond. Tot het pejoratieve ‘slechts’ kan elke dichter, als hij tenminste de daarvoor noodzakelijke taal-critische inslag heeft, post factum komen, als ieder ander die over het wezen van de metaphoor, de poëzie en de kunst in het algemeen nadenkt. Het is maar de vraag, of hij daarmee zijn bewustheid tijdens de taal-daad, of die taal-daad zelf in haar essentie beschrijft. Zodra blijkt, dat de dichter meent juist door middel van deze bepaalde metaphoor een werkelijkheid adaequaat beschreven te hebben, kan alleen een logische beschouwing een ‘slechts’ of een inadaequatie vaststellen, c.q. tot ‘onbewust’ verklaren. Dat ‘bewustheid van een metaphoor’ (en nu geheel afgezien van wat voor de metaphoor wezenlijk wordt geacht aan andere eigenschappen) niet hetzelfde is als ‘bewustheid van slechts een metaphoor’ en dit ook niet impliceert, behoeven wij trouwens niet verder te betogen. Er zijn immers velen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die in enthousiasme geraken, als de etymologie hun alle woorden als metaphoren doet kennen, en menen, dat wij onze taal en ons denken aan de metaphoor te danken hebben (‘danken’ dan niet in ironische zin). Het begrip ‘afwijking van de werkelijkheid’ brengt dit bepaalde moment van de onder 3. en 4. genoemde kwestie in de wijdere samenhang der aesthetica, der kunst-theorie. In elk werk over het ‘wezen’ der kunst verschijnt ‘kunst’ in een of ander verband met ‘werkelijkheid’ Ook hier kan men de vraag stellen naar de bewustheid van den kunstenaar: ‘Ik geef kunst’ en ook hier wordt de vraag door toevoeging van ‘slechts’ veranderd. Ook ‘werkelijkheid’ kan die pejoratieve toevoeging krijgen: ‘Hij geeft (geen kunst maar) slechts werkelijkheid’ (tegen het realisme, de copieerlust des dagelijksen levens). De z.g. illusie-wereld der kunst, de z.g. ‘Kunstschein’ (Volkelt) kan (ook en misschien wel in de eerste plaats door den kunstenaar) begrepen worden als de ideële, de eigenlijke, de werkelijke werkelijkheid tegenover de zogenaamd echte doch in waarheid schijnbare werkelijkheid, waarvan zij (terecht!) afwijkt. - Maar hier reikt de analyse voorbij de problematiek van het begrip ‘(on)bewust’ in de problematiek van het begrip ‘werkelijkheid’, zoals wij deze ook m.m. naar aanleiding van de metaphoor in de kennistheorie leren kennenGa naar voetnoot21). Dit alles raakte het ‘darstellend’ karakter van de metaphoor, niet het expressieve. De vraag: ‘Is de kunstenaar zich bewust, dat hij zichzelf uitdrukt?’ is, voorzover wij weten, nooit gesteld. Dàt hij zichzelf, d.i. zijn ‘Zelf’, uitdrukt, is natuurlijk vaak genoeg opgemerkt; en, zoals wij zagen, ook naar aanleiding van de metaphoor: deze wordt gezien als een middel tot zelf-expressie van de eerste orde. Dat ‘Zelf’ is dan vooral het onbewuste, dat als meest wezenlijk moment der ziel actief naar uiting streeft en deze uiting, eventueel geholpen door het bewuste (het ‘verstand’), ook bereikt. Als zeker nog actiever dan in de aesthetica verschijnt het Onbewuste in de psycho-analytische literatuur. Het contrast met het Bewuste is hier toegespitst en krijgt het karakter van een daadwerkelijke strijdGa naar voetnoot22). Het laatste tracht op het eerste een eeuwigdurende censuur uit te oefenen, tracht het geheel te onderdrukken, en dit tracht van zijn kant weer zich in vertwijfelde pogingen aan die greep te ontwringen. In zekere zin is het een strijd van het Bewuste tegen zichzelf, tegen alles wat het in zich niet duldt (‘men haat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niets zo hevig, als wat men zelf is’Ga naar voetnoot23)); dit wordt in de diepte weggedrongen en verlaat zo wel de ‘bewustheid’, maar niet het ‘bewustzijn’. In de droom openbaart het zich, zij het meestal niet zoals het ‘eigenlijk’ is; het hult zich vaak in symbolen, omdat de censor vrijwel nooit geheel slaapt. Tijdens het waken openbaart het zich in allerlei min of meer pathologische handelingen, aangeduid door middel van afleidingen met het praefix ver- (vergrijpen, vergeten, verlezen, verspreken). Wij zouden over het Freudiaanse begrip ‘onbewust’ natuurlijk niet gesproken hebben, zo niet in de psycho-analytische literatuur het begrip ‘metaphoor’ en aanverwante begrippen als ‘symbool’ en ‘Witz’ aan de orde kwamen. Het belangrijkste van deze drie is daar ‘symbool’. Vele der associaties, waarop de symbolen blijken te berusten, vinden wij ook naar aanleiding van de metaphoren opgegeven, en het is dan ook niet te verwonderen, dat Werner hier en daar van bepaalde metaphoren analoga zoekt in droom-symbolen en zo de psycho-analyse nadert. De psycho-analytische interpretatie der symbolen is wel een geheel andere dan de aesthetische interpretatie der metaphoren. Voor de laatste is de beeldspraak van een auteur wel uiting van een persoonlijk onbewuste, maar zij zoekt niet naar een pathologisch complex, waaruit deze ontstaan zou zijn. Zodra de metaphoor als symbool (in de bovenbedoelde zin) wordt begrepen, krijgt het alle kenmerken daarvan, wordt het psycho-analytisch belast. Hetzelfde geldt voor de ‘Witz’, die soms psychologisch wordt geïnterpreteerd (contrast ‘verspreking’), soms door ‘bewust’ of ‘onbewust’ nader wordt bepaald. - En hiermee eindigen wij ons exposé van de problemen, die naar aanleiding van het begrip ‘bewust’, vooral dan in verband met de metaphoor, kunnen rijzen, en van de mogelijke visies op die problemen. Nog een opmerking, die een verdediging wil zijn tegen een voor de hand liggende aanmerking. Het lijkt, of het meeste van wat in deze § ter sprake kwam, moeilijk tot de ‘taalkunde’ gerekend kan worden, waaronder wij het toch laten ressorteren. Men mag echter niet vergeten, dat wij niet het verschijnsel, doch het begrip ‘metaphoor’ beschrijven, en dat de kwestie der bewustheid naar aanleiding van de metaphoor eerst door de taalkundigen met hun psychologische interpretatiewijze relevant is gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 3 - Het begrip ‘sfeer’.Daar de metaphoor, zoals wij reeds herhaaldelijk zagen, door velen wordt gedefinieerd als een overdracht uit disparate sferen, vergt het begrip ‘sfeer’ een nadere analyse. Het Griekse woord σφαιρα heeft wel een achtbare staat van dienst. Het heeft zijn klank-moment (op grond natuurlijk van zijn betekenis-moment) geleend aan begrippen uit verschillende wetenschappen: cosmographie, metaphysica, logica en psychologie kennen ‘sfeer’ als technische term, en ook in de omgangstaal is het niet ongebruikelijk. In de logica is ‘sfeer’: omvang van een begrip; deze is omgekeerd evenredig aan de inhoud. Het is dus een kwantitatief en niet een kwalitatief begrip. Daarom is ook de definitie van Erdmann als ‘der Inbegriff de Arten einer Gattung’ volkomen onmogelijk; als in-begrip heeft het begrip in-houd, eerst als om-begrip heeft het om-vang. Daarnaast vinden wij in de logische literatuur als definities: ‘het geordende geheel van alle aan elkaar gecoördineerde soorten van het begrip’ (Drobisch), ‘het totaal van de onder het begrip vallende objecten’ (Hagemann, Rabier), ‘het totaal van alle aan dat begrip gesubordineerde lagere begrippen’ (Sigwart). Külpe zegt, dat die omvang slechts relatief is aan te geven: ‘Je mehr sich zwischen die Einzelexemplare und den Begriff Mittelbegriffe schieben, um so gröszer wird die Zahl seiner Dimensionen und damit sein Umfang. Jede Gattung hat mindestens eine Dimension mehr als eine ihrer Arten’Ga naar voetnoot1). Deze definities lijken ongetwijfeld op elkaar, maar zij zijn toch niet identiek. Volgens die van Drobisch kan een begrip van de eerste abstractiegraad geen omvang hebben; het heeft immers geen soorten. Volgens die van Hagemann en Rabier is voor de omvang van een begrip het behoren tot een abstractie-reeks irrelevant; de omvang van ‘organisme’ is eenvoudig: het totaal van alle organismen (en verandert dus met de werkelijkheid), en het feit dat het óók de begrippen dier en plant, vertebraat en phanerogaam enz., zoogdier en angiosperm enz., roofdier en monocotiel enz. enz. omvat, komt hier niet in aanmerking. Voor Külpe echter is dit juist zeer relevant en wisselt de omvang met de dimensie, met de abstractiegraad van het begrip. Niet dus het eenvoudige feit, dat er enige nieuwe begrippen bijkomen, die door het begrip in kwestie kunnen worden gepraediceerd, doet de omvang toenemen; niet dus eenvoudig het aantal praediceerbare lagere begrippen, waarin geen scheiding wordt gemaakt in coördinatie en subordinatie, maar alleen de subordinatie geeft hier de doorslag. Bezien wij de volgende reeks(en): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Schema XXVI)
Wordt naast de metaphoor en de metonymia nog de synecdoche geplaatst, dan zal dit het aantal dimensies en daarmee de sfeer van ‘woord’ niet vergroten. Wel doet dit b.v. een onderverdeling van de aanschouwingsmetaphoor. Hier blijkt dan de relativiteit van het begrip ‘sfeer’. In een en hetzelfde systeem behoort ‘woord’ tot verschillende abstractie-reeksen en daarmee tot verschillende abstractie-niveau's; worden de woorden in het geheel niet in soorten onderscheiden, dan is het een abstractum van de eerste graad. Relativiteit blijkt ook uit het feit, dat in een dergelijk systeem vrijwel steeds abstracta van ongelijke graad aan elkaar gecoördineerd zijn, en dat een begrip niet alleen verschillende sferen kan hebben, maar ook tot verschillende sferen (d.i. tot de sferen van verschillende begrippen) kan behoren: ‘aanschouwingsmetaphoor’ b.v. behoort tot de sfeer van ‘decusmetaphoor’, van ‘metaphoor’, van ‘troop’ en van ‘woord’. Maar in al deze gevallen betekent ‘behoren tot de sfeer van een begrip’ hetzelfde, nl. ‘door dat begrip gepraediceerd kunnen worden’. Geldt dit nu ook, als er naar aanleiding van de metonymia en de metaphoor wordt gezegd, dat de begrippen (objecten) van phonetisch en semantisch kurion tot dezelfde sfeer, resp. tot verschillende sferen behoren? In hoeverre is hier ‘sfeer’ het begrip uit de logica, in hoeverre niet, - d.i. in hoeverre heeft het omvang, in hoeverre inhoud? En zijn ook de ‘begrippen’, waartussen sfeer-gelijkheid of -verschil wordt vastgesteld, wel (geheel en al) die uit de logica? Deze vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden. Wij zeiden reeds meermalen, dat in de literatuur over de metaphoor in verreweg de meeste gevallen op het zozeer relevant gestelde begrip ‘sfeer’ niet nader wordt ingegaan. Wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden er pogingen gedaan om de sferen op te sommen. Enige van deze opsommingen zullen wij eerst refereren, en wel achtereenvolgens die van de Griekse rhetores, van Vossius, van Brinkmann en van Stählin. Daarna zal een analyse ons leren, hoe het bedoelde begrip hierin is geïmpliceerd. En eindelijk zullen wij dit geïmpliceerde met het door de denk-psychologen geëxpliceerde begrip confronteren. Vooraf nog een enkele opmerking. In sommige anthologieën worden de gedichten wel samengenomen naar het onderwerp, en die ‘onderwerpen’ hebben grote overeenkomst met de ‘sferen’. Als voorbeeld diene het volgendeGa naar voetnoot2). ‘Sacred, Didactic and Moral, Descriptive (The Works of Nature, Beauties and enjoyments of the country, Scenery), Pastoral, The Seasons and Months (waartoe ook Morning, Noon etc. behoren), Natural Phenomena (hiertoe - en niet tot Winter - behoort b.v. Grahame's Winter Frost), Characters, Natural History (Flowers, Trees, and Shrubs), Animals (Birds, Insects, Beasts and Fish), the Social and Domestic Affections, Love of Home and Country’. De plaatsing der afzonderlijke gedichten is vaak willekeurig. Sommige zijn ongetwijfeld ‘tref-zeker’, andere treft men in een totaal andere rubriek aan, dan men verwachtte; weer andere weet men in het geheel niet te plaatsen - en juist dan vraagt men zich af, waarom die indeling eigenlijk nodig is. Bij gedichten kan men zich die vraag inderdaad terecht stellen. Wordt echter ‘sfeer-verschil’ een constituerend moment in de definitie van een wetenschappelijk begrip, dan moeten die sferen zo nauwkeurig mogelijk worden beschreven, en dan moeten ook eventuele incorrelaties tot probleem worden. De bedoelde sfeer-indelingen zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat leert ons nu een vergelijking van deze vier indelingen?Ga naar voetnoot4)
Ad. 1e. Het is opvallend, dat de Griekse rhetores, die toch de concrete stijlvormen op zo'n subtiele wijze onderscheiden, d.i. zo vele rubrieken van tropen opstellen, met betrekking tot de objecten niet verder komen dan tot een twee-deling, en dat daarentegen een zeer synthetische houding tegenover de tropologie gepaard gaat met een zeer analytische tegenover de ‘sferologie’. Wij zien geen kans hiervan een bevredigende verklaring te geven. Te wijzen op het verschil tussen logische en psychologische beschouwingswijze, is zeker niet voldoende. Want wel is volgens de laatste juist het sfeer-verschil relevant en niet het (nooit in de psyche van den spreker aanwezige) troop-verschil, maar de Grieken hadden toch ook de objecten logisch kunnen verdelen en onderverdelen. Bovendien is het door hen bedoelde sfeer-verschil dat tussen beeld- en zaak-object en niet dat tussen de beeld-objecten onderling. Maar op dit laatste komen wij straks terug. Zeker wordt de door de taal-psychologie verworpen twee-deling der aloude rhetorica ook nu nog, zij het in gewijzigde vormGa naar voetnoot5) (mens - kosmos, lichaam - ziel, zinnelijk - onzinnelijk), aanvaard door de taal-critiek en wel als zo essentieel, dat daartegen al de onderscheidingen van Stählin c.s. wegvallen. Ad 2e. Reeds Vossius geeft in principe een subordinatie, als hij zegt, dat zijn elfde rubriek als ‘non a rebis’ naast de andere geplaatst moet worden. Het invoeren van de subordinatie doet het begrip ‘sfeer’ meer tot dat uit de logica naderen: een abstractie-verhouding wordt vastgesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slechts coördineren is volgens Stählin onjuist: ‘Es geht natürlich nicht an, einfach eine beliebig grosse Anzahl selbständiger Rubriken nebeneinander zu stellen, wie dies Senger getan hat’Ga naar voetnoot6). Ad 3e. De subordinatie schijnt aan zekere grenzen gebonden. Wel zegt Stählin (zie noot 3)), dat, als het op een nauwkeurige indeling aankomt, bij groep D vele onderafdelingen mogelijk en nodig zijn, maar hier schijnt hij te doelen op een uitbreiding van de met romeinse cijfers aangeduide rubrieken, niet op een verdergaande subordinatie. Waarom hij zelf (speciaal van groep D (?)) geen nauwkeurige indeling wil geven, is overigens niet duidelijk. Wanneer komt het dan wel daarop aan? Bij een nadere beschouwing van D valt op, dat alle beeldende kunste tot dezelfde sfeer behoren, terwijl toch de uitdrukking ‘een (als het ware) gebeeldhouwde kop’ (gezegd van een geschilderd of getekend portret) als een overdracht van de ene sfeer in de andere, als een metaphoor, wordt begrepen. Als ‘muziek’ geen nadere onderscheiding kent, b.v. in instrumentale en vocale muziek, kan ‘Hij liet de piano zingen’ geen metaphoor zijn. Het is mogelijk, zon en maan in één rubriek te verenigen, evenals dag en nacht (ibidem, B, II, b) en c)). Het is echter de vraag, of soms tussen de laatste geen sfeer-verschil zal blijken te bestaan; ‘de zon der nacht’ (= de maan) is geheel tot een analogie-proportio terug te brengenGa naar voetnoot7). Enz. Dergelijke overwegingen gelden voor Schema XXIX in nog veel sterkere mate. Zie b.v. A, III, d); ‘taal-wet’, ‘beeldende taal’ en ‘kleuren-symphonie’ worden door deze samenvatting tot metonymia'sGa naar voetnoot8). Wij behoeven niet nogmaals te betogen, dat wij ons hier niet uitspreken over of tot oplossing trachten te komen van de vraag: zijn deze uitdrukkingen nu metaphoren of niet? Onze immanente critiek wijst er slechts op, dat uit de bovenbedoelde definitie van ‘metaphoor’ en uit deze sfeer-indeling in het geheel niet de conclusie wordt getrokken, dat deze uitdrukkingen geen metaphoren zijn, dat er tussen die definitie en die indeling dus een discrepantie is. Ad 4e. De ‘divina’, een der hoofd-rubrieken bij Vossius, ressorteren bij Stählin via de godsdienst onder een bepaald aspect van den Mens en vinden bij Brinkmann zelfs geen bescheiden plaatsje; wat bij den een primair is, is bij den ander secundair of tertiair. Dat de rubricering voor een gedeelte van persoonlijke willekeur afhankelijk is, heeft trouwens Stählin zelf wel ingezien. ‘Eine solche Gruppierung nach der Sphäre des Bildgegenstandes ist notwendig und unentbehrlich, um in das unübersehbare Heer von Metaphern einige Ordnung zu bringen; aber sie ist ein notwendiges Übel’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet alleen is zij willekeurig en gewelddadig, omdat heterogene zaken bij elkaar komen en soortgelijke niet, maar ook accentueert zij juist dat moment van het beeld, dat voor het metaphoriseren volslagen irrelevant is. ‘Käthchens Seele triefte von wohllüstiger Schönheit’ zou men onder ‘Wetter’ aantreffenGa naar voetnoot9). Met deze opmerkingen staat de reeds (noot 2)) geciteerde in een merkwaardig contrast: ‘Zu dieser Einteilung sei noch einmal ausdrücklich darauf hingewiesen, dass unsere Einteilung kein Schema der sachlichen Zusammengehörigkeit geben will, sondern vor allem das in de Bildersprache Zusammengehörige auch zu einander ordnen will’. Want wanneer dit nu werkelijk de bedoeling van deze indeling is, wanneer er dus niet naar een ordening van zakelijke doch naar een ordening van andere (logische, associatieve?) samenhangen wordt gestreefd, heeft het geen zin haar juist t.o.v. de zakelijke samenhangen willekeur te verwijten. Van meer belang is het, na te gaan wat de zin is van ‘das in der Bildersprache Zusammengehörige’. Dit nu is niet gemakkelijk. In dezelfde paragraaf spreekt Stählin van een indeling naar het beeld-object, die zou groeien uit de verzamelde stof. Zoekt men nu naar een gemeenschappelijk schema voor alle mogelijke beeld-objecten (ziet men dus geheel en al van het zaak-object af), dan behoeft men werkelijk niet eerst de stof te verzamelen, immers reeds Vossius wijst erop, dat er bijna niets is, dat niet als beeld voor iets anders gebruikt kan worden. Men krijgt dus (vrijwel) alle objecten (begrippen) in te delen en er is niet in te zien, wat deze indeling te maken heeft met het feit, dat zij als beeld gebruikt worden. Wanneer wij de schemata op zichzelf beschouwen, is er niets dat ons tot de overtuiging dwingt: het gaat hier niet om een indeling der objecten, maar speciaal om een indeling der beeld-objecten. De anthropologie, de wetenschapsleer, de aesthetica, zij komen, geheel buiten de kwestie der beeldspraak om, met betrekking tot resp. de aspecten van den Mens, de wetenschappen en de kunsten, tot dezelfde of soortgelijke indelingen als Stählin. En zou een indeling der zaak-objecten principieel anders zijn? Waarom voorts horen en spreken niet ‘zakelijk’ zouden samenhangen, zien wij niet in. Evenmin, waarom een nadere onderscheiding der kleuren in primaire en secundaire noodzakelijk is. Men zou zo menen: wil deze onderscheiding speciaal voor de beeldspraak van enig belang zijn, dan moeten er overdrachten bestaan van de primaire op de secundaire (en misschien v.v.), en dat moeten dan blijkens het schema metonymia's zijn. De tegenstelling tussen het zakelijk samenhoren en het samenhoren in de beeldspraak is o.i. dus niet duidelijk. Gaarne hadden wij ook gezien, hoe de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indeling uit de verzamelde stof, d.i. met de verzamelde stof, is gegroeid. Maar één ding is wel zeker: het in dergelijke schemata geïmpliceerde begrip ‘sfeer’ wordt na onze beschouwingen, hoewel vaag, toch duidelijk genoeg zichtbaar, om het als een ander begrip te onderkennen dan hetwelk in de moderne definities van de metaphoor aan de orde komt. Het eerste is een logisch, het tweede een psychologisch begrip, .... wat natuurlijk nog niet wil zeggen, dat zij geheel ten onrechte met dezelfde naam benoemd worden. De overeenkomst en het verschil tussen beide moeten nu nader worden beschreven. Tevens moeten zij vergeleken worden met het begrip ‘sfeer’ uit de logica. Wij gaan hiervoor uit van Schema XXX. Onder een ‘logisch’ begrip verstaan wij hier: een begrip, waarbij geen (of althans niet primair) rekening wordt gehouden met het bewustzijn van den spreker. Het behoort niet tot het taal- (of denk-)gebruik, doch tot de taal- (of denk-)beschouwing. Om een bepaald materiaal wetenschappelijk te beheersen, worden objecten volgens coördinatie en subordinatie geordend. Maar is hiermee dit begrip ‘sfeer’ ook dat uit de logica? - Wel voor een gedeelte, niet geheel en al. Soms betekent de subordinatie N, I, a, 1: 1 kan door a, a door I en I door N gepraediceerd worden, is het een logische abstractie-reeks, is een abstractum van de n - 1e graad ‘een soort van’ een abstractum van de ne graad (zie b.v. A, III, a, 1). Vaak echter betekent het iets geheel anders, en met ‘subordinatie’ veranderen ook ‘abstractie’, ‘coördinatie’ en ‘sfeer’ correlatief. Muziek kan als soort kunst begrepen worden; maar men mag ervan abstraheren wat men wil, nooit zal men op deze wijze tot een begrip ‘wetenschap en kunst’ komen en nog minder tot een begrip ‘mens’. Huis, schrijven en wetenschap hebben geen enkele binnen-schematische eigenschap als b.v. metaphoor, metonymia en synecdoche, en kunnen dus niet aan elkaar gecoördineerd worden in de logische zin van dit woord. Er is een groot verschil tussen ‘Metaphoor behoort tot de sfeer van troop’ en ‘Geld behoort tot de sfeer van arbeid en beroep’. In soortgelijke gevallen als het laatste kan men dan ook niet zeggen, dat de inhoud omgekeerd evenredig is aan de omvang; ‘huwelijk’ staat onder ‘familie’, maar het heeft niet meer kenmerken dan dit, en het heeft zeker niet meer kenmerken dan dit, omdat het eronder staat. Dit is alles duidelijk genoeg. Het is inderdaad niet moeilijk aan te tonen, dat het in het schema geïmpliceerde begrip zeer vaak niet identiek is aan dat uit de logica, dat er dus eigenlijk twee begrippen ‘sfeer’ zijnGa naar voetnoot10). Moeilijker is het te beschrijven, wat dat niet-identieke begrip nu is, en te verklaren, waarom deze op twee verschillende principes gebaseerde indeling toch niet ‘onlogisch’ aandoetGa naar voetnoot11). Natuurlijk staat het bedoelde samen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grijpen niet alleen. Niet slechts bij deze indeling van z.g. beeld-objecten, doch bij vrijwel elke rubricering zijn beide principes werkzaam, is men van een ideale abstractie-reeks ver verwijderd. Maar niemand zal dit als een logische fout interpreteren. Behalve deze twee is in het schema ongetwijfeld nog een derde begrip ‘sfeer’ geïmpliceerd. Tot de klanken wil Stählin de muziek niet rekenen. Hier schijnt de gedachte voor te zitten: als zij tot dezelfde sfeer behoren, kan b.v. ‘de symphonie van wind en zee’ geen metaphoor zijn, terwijl er toch een overdracht is van kunst, van cultuur, op natuur. Hier wordt dus weer het sfeer-verschil tussen beeld- en zaak-object relevant, en daarmee de sfeer, zoals zij zich openbaart in een momentanele beeldspraak. (Dat dit meestal niet het geval is, hebben wij hierboven aangetoond, toen wij, uitgaande van dit begrip, het schema trachtten te begrijpen.) Dit brengt ons dan tot wat voor ons het voornaamste is: het in de literatuur over de beeldspraak en in de denk-psychologie geëxpliceerde begrip ‘sfeer’. Wij zullen hiervan geen historiographie geven. Bernhardi, een der eersten (zo niet de eerste), die de sfeer in verband met de metaphoor noemen, beweert, dat een sfeer altijd een substantief isGa naar voetnoot12). Hiermee is niets aan te vangen. Wij zullen dergelijke uitspraken laten voor wat zij zijn, en ons liever wenden tot recentere publicaties. Messer heeft zijn begrip ‘Sphärenbewusstsein’ aan een onderzoek van het oordelen gewonnen; de sfeer verschijnt hier voornamelijk als een logische categorieGa naar voetnoot13). Herhaaldelijk komt het naar aanleiding van experimenteel-psychologische onderzoekingen aan de orde. Een der grootmeesters der moderne psychologie en taal-theorie, die tevens de sfeer voor de metaphoor constituerend stelt, grijpt dit alles uiteindelijk samen. Het is K. Bühler. Hoe meer de sfeer voor het begrijpen relevant blijkt te zijn, des te meer treedt de door de oudere psychologie geponeerde ‘voorstelling’ terug. Bewust wordt meestal ‘ein Bezug (eine Intention) des Denkenden auf ein Stück oder Moment der in seinem latenten Wissen vertretenen Welt .... Das “Pferd” .... gehört in meinem Wissensschatze grob gesagt z.b. in die Sphäre: “Tiere” oder “Haustiere, Nutztiere”. Und solche Sphärenordnungen machen sich im Erlebnis noch bemerkbar, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wo alle konkret ausgeführten Sachbilder fehlen’. In een volgende passsus wijst hij erop, dat in het Arabisch alle woorden met het consonant-skelet k t b met schrijven in verband staan, tot de sfeer van het schrijven behoren. Hier vinden wij dus enige van Stählin's sferen terug. ‘Das Manifestwerden einer Sphärenordnung unseres Wissens deutet allgemein darauf hin, dass es in vielen Fällen eines aktuellen Wortgebrauchs genügt, wenn statt des Inhaltes der Umfang eines Begriffes, d.h. der Verwendungsbereich des Ordnungszeichens irgendwie abgesteckt ist’Ga naar voetnoot14). Duidelijk wordt dus gezegd, dat de sfeer van een begrip de ‘omvang’ is van dat begrip. Maar wij mogen niet vergeten, dat hetgeen voor de inhoud van een bepaald begrip in de plaats komt, blijkens de gehele passus de omvang is van een ander begrip (zie beneden over de duosemie van ‘zaak-sfeer’). En wat wil ‘van “paard” komt vaak slechts tot bewustzijn, dat het tot de sfeer “huisdieren” behoort’ anders zeggen, dan dat er slechts één kenmerk van het begrip tot het bewustzijn komt, m.a.w. dat het begrip toch (zij het dan voor een klein gedeelte) inhoudelijk is bepaald? Dit is een rhetorische vraag, haar stellen is haar beantwoorden. Ch. Bühler spreekt hier dan ook van ‘Wasbestimmtheit (Poiotes), die sphärenartig abgegrenzt ist’ en Bühler zelf spreekt van de ‘Gegenstandssphäre’ als moment van de volle betekenis. Het is wel duidelijk, dat Bühler in één adem tegen twee verschillende meningen strijdt, nl. tegen het inhoudelijk bepaald zijn van een begrip èn tegen de visuele voorstelling van een zaak (‘konkret ausgeführte Sachbilder’), beide in de psyche van den woord-gebruiker. Bovendien is ‘Gegenstandssphäre’ hier een misleidende termGa naar voetnoot15). Nu eens wordt er mee bedoeld: de sfeer waartoe de zaak behoort (en dat is de sfeer van een ander begrip in de tweede betekenis), dan weer: de sfeer, die de zaak (of liever: het begrip) zelf heeftGa naar voetnoot16). Het is niet hetzelfde, of een lakei dan wel een kasteelheer over ‘mijn kasteel’ spreken. ‘Paard’ behoort tot de sfeer der huisdieren, maar het heeft zelf ook een sfeer, nl. alle concrete paarden, de blessen, de schimmels, de blauwschimmels, enz., het heeft zelf ook ‘omvang’. Om dit laatste gaat het echter niet. Het is steeds de omvang van iets anders dan het geïntendeerde object, die tot bewustzijn zou komen. Wij vallen hiermee in het geheel niet de resultaten van het experimenteel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
psychologisch onderzoek met betrekking tot het denken (in taal) aan, beweren dus in het geheel niet, dat er geen ‘sfeer-bewustzijn’ bestaat. Buiten alle experimenten om voert ook de taal-pathologie tot het begrip ‘sfeer’. Aan de ene kant blijkt de woordenschat van bepaalde aphaten gereduceerd te zijn tot de namen van ‘sferen’, c.q. tot de namen van een enkel object uit elk der sferen afzonderlijk; zij zeggen b.v. ‘tante’ voor elke familie-relatie, en hieruit blijkt dan bewustzijn van een ‘sferische’ samenhang. Aan de andere kant schijnen sommige aphaten zich te behelpen, d.w.z. weer de beheersing te krijgen over een normale woordenschat, door langzamerhand specialere woord-kennis in van te voren vastgestelde rubrieken (als ‘kerk’, ‘familie’) te ordenen. Het lijkt ons echter niet aan twijfel onderhevig, dat die sferen in het bewustzijn kwalitatief zijn bepaald, dat de zuiver kwantitatieve term ‘omvang’ uit de logica niet geschikt is om het essentiële ervan te typeren. Als het behoren tot een bepaalde sfeer een moment is van de inhoud (en de Bühler's zeggen dit zelf), komt niet slechts de omvang van ‘huisdier’, maar ook de inhoud (of een gedeelte daarvan) van ‘paard’ tot bewustzijn. Het kwalitatieve van het begrip ‘sfeer’ openbaart zich ook, wanneer wij uitgaan van wat er in onmiddellijk verband met de metaphoor over opgemerkt wordt. Bühler stelt immers voor de metaphoor de ‘Sphärenmischung’ relevant. Substitueren wij nu in dit compositum voor het eerste lid ‘omvangen’, dan ontstaat er een onmogelijke .... metaphoor, een catachrese: omvangen kan men niet mengen, wel inhouden. M.m. hetzelfde geldt voor de term ‘Sphärendeckung’, die hij op een andere plaats gebruikt, zij het ook, dat vooral in dit geval ‘inhoud’ twee-dimensioneel moet worden begrepen (‘de inhoud van een cirkel’; vgl. de schematische voorstelling). Het is trouwens niet in te zien, hoe door het vermengen of het op elkaar schuiven van twee slechts kwantitatief bepaalde grootheden iets zo subtiel kwalitatief bepaalds als de metaphoor te voorschijn zou kunnen komen. Een en ander wordt nog eens ten overvloede bewezen door het feit, dat Bühler als analogon van het metaphorische sferen-mengen het aan een skioptikon waar te nemen differentie-verschijnsel ziet. (Schema XXXI)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschil in structuur tussen beide filters (hun omvang is dezelfde) symboliseert het kwalitatieve verschil tussen de beide sferen. En hier zijn wij dan eindelijk op het punt gekomen, waar het begrip ‘sfeer’ niet meer naar aanleiding van een wetenschappelijke indeling van objecten (beeld-objecten, begrippen) verschijnt, of n.a.v. het begrijpen van woorden of taal in het algemeen, maar speciaal in verband met het begrijpen van de metaphoor. Om nu een nader inzicht te krijgen in overeenkomst verschil tussen deze ‘sfeer’ en die welke wij in de schemata, in de denk-psychologie en in de logica hebben aangetroffen, zullen wij de wijze, waarop Bühler een concrete metaphoor beschrijft, nader analyseren. Het is de metaphoor ‘Hölzlekönig’. ‘Die Begriffssphäre Wald und die Begriffssphäre König werden vereinigt; dasselbe Gesamtobjekt soll beiden zugleich genügen. Ich denke also Königliches einem Baum an .... Die Zusammenstellung “ein königlicher Baum” täte ungefähr dieselbe Dienste, wirkt nur weniger “drastisch” in jener Textstelle und wäre obendrein noch mehrdeutig. Ginge ich analytisch vor und setzte unmetaphorisch Adjektiva zu dem Namen “Baum” (der grösste, der schönste, überragend, beherrschend), so müsste ich sie haufen, um einigermassen denselben Bedeutungsund Vorstellungseffekt zu erreichen wie durch die Sphärenmischung’. Alle niet passende koningseigenschappen worden door de boom-sfeer ‘afgedekt’. ‘Ich werde auf dem Spaziergang im Schwarzwald zum Hölzlekönig nicht Krone und Purpurmantel erwarten’Ga naar voetnoot17). Hier wordt dus gesproken van de begripssfeer ‘koning’. Dit is nu blijkbaar niet ‘de sfeer waartoe het behoort’, want dan zouden wij ‘staatshoofd’ (zie het door Bühler genoemde voorbeeld ‘paard’) of ook ‘staat’ (zie schema XXX) verwachten. Evenmin is het het begrip ‘omvang’ uit de logica, want dan zou ermee bedoeld worden: ‘alle soorten koningen en alle concrete koningen’. Er blijft hier niets anders te concluderen, dan dat de sfeer een geheel is van eigenschappen, van kenmerken. En slechts enkele van die kenmerken hebben iets te maken met een genus proximum en met differentiae specificae, kortom met die van een logisch begrip. Wij staan hier dicht bij wat in Erdmann's woord-theorie ‘Nebensinn und Gefühlswert’ wordt genoemd. De sfeer van een begrip is dat begrip zelf in de ruimste zin, als begripskern tot en met de verste gevoelsperipherie. Om in deze beeldspraak te blijven: hoe subtieler de metaphoor, des te meer de afgedekte eigenschappen geheel met de begripskern zullen samenvallen. Bühler neemt als voorbeeld een tamelijk eenvoudig geval. De sfeer die afdekt (de sfeer van het zaak-object, om met Stählin te spreken), wordt nu eens ‘woud’, dan weer ‘boom’ genoemd. Het schijnt dus niet van belang te zijn, dat ‘boom’ tot de omvang (de sfeer) van ‘woud’ behoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anders dan (meestal) in de schemata het geval is, openbaart zich het sfeer-verschil hier steeds in een beeld - zaak-relatie. De sfeer van het beeld echter wisselt niet met elke concrete relatie, d.w.z. is niet afhankelijk van het feit, dat het nu eens voor deze dan weer voor die zaak beeld is. Tot de gedachte van een dergelijke afhankelijkheid zou men kunnen komen, als men rekening hield met de tamelijk onopvallende restrictie, welke Bühler aan het noemen van de sfeer van ‘paard’ laat voorafgaan. Hij zegt nl., dat ‘paard’ bijvoorbeeld tot de sfeer ‘huisdieren’ behoort. Dit heeft, zo men de sfeer als betekenis-moment aanvaardt, een redelijke zin: bij het actuele woord-gebruik komt nu eens deze, dan weer die sfeer tot bewustzijn. In een bepaald geval behoort ‘koning’ tot de sfeer ‘staatshoofd’ of ‘staat’, in een ander geval tot de sfeer van het ‘verhevene’. Dat deze opvatting met betrekking tot de bovenbedoelde metaphoor echter onmogelijk is, spreekt vanzelf. Het in dit verband typisch koninklijke komt immers eerst tot het bewustzijn, nadat van de sfeer van ‘koning’ een gedeelte is afgedektGa naar voetnoot18). Deze ‘sfeer’ is van een momentanele taal-daad onafhankelijk. De in de laatste alinea's aan de orde gestelde beeld - zaak-relatie geeft ons de gelegenheid het begrip ‘sfeer’ nog op een andere wijze te onderzoeken. Zoals wij zagen, werd slechts in schema XXVII een indeling gegeven van alle objecten en niet principieel alleen van de beeld-objecten. Het was een twee-deling, waarop dan weer een vier-deling der metaphoren werd gebaseerd. Nu is het duidelijk, dat, indien althans sfeer-verschil voor de metaphoor essentieel is, twee der soorten ophouden metaphoren te zijn, daar in twee gevallen beeld en zaak tot dezelfde sfeer behoren. Het zouden dan metonymia's wezen. En ook in verband met de metonymia's nu moeten wij het begrip ‘sfeer’ behandelen. In dit verband kwam het reeds in Hoofdstuk I aan de orde. Vrijwel steeds in de rhetorica en ook zeer vaak in de moderne linguistiek wordt erop gewezen: 1e. dat de begrippen, waartussen metonymisering plaats heeft, tot dezelfde sfeer behoren, en 2e. dat die objecten of begrippen ruimtelijk, temporeel of logisch ‘bij elkaar behoren’. Dit moeten dan twee verschillende formuleringen van hetzelfde zijn. ‘Een lekker glaasje’ is een metonymia; het glaasje en hetgeen er in zit ‘behoren bij elkaar’, of, zoals men ook wel zegt, ‘worden samen waargenomen’. Nu zijn wij hier van het begrip uit de logica wel zeer ver verwijderd. ‘Glaasje’ behoort tot de gebruiksvoorwerpen, hetgeen er in zit tot de dranken. Nog sterker: ‘de derde bank let niet op’ (‘ding’ en ‘mens’), ‘een Rembrandt’, ‘Bourgogne’. Vossius | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sprak hier van een ‘natuurlijk verband’ en greep daaronder ook verschillende relaties samen: deel - geheel, soort - geslacht, oorzaak - gevolg. Het gaat er nu maar om, in hoeverre al deze relaties als hetzelfde (nl. als een tot dezelfde sfeer behoren) te begrijpen zijn, en in hoeverre deze ‘sfeer’ identiek is met de ‘sfeer’ (of met een van de ‘sferen’), welke wij bij de descriptie van de metaphoor hebben aangetroffen. Het spreekt immers vanzelf, dat, wil men werkelijk door middel van ‘sfeer-gelijkheid’ en ‘sfeer-verschil’ twee wetenschappelijke begrippen aan elkaar coördineren en contrasteren, ‘sfeer’ zijn identiteit moet bewaren. Men heeft het hier bedoelde probleem wel zinledig verklaard, gesproken van een scholastische onderscheiding en het verschil tussen metaphoor en metonymia geheel geëcarteerd, en zich zo van de moeilijkheden trachten te bevrijden. Het bleek echter struisvogel-politiek te zijn: men zag het probleem niet meer, maar daarom was het er nog wel; het bleef tussen de scheuren in deze mislukte synthese zichtbaar. De twee volgende voorbeelden, die elkaars pendant zijn, bewijzen dit. Mauthner zegt: ‘es entspricht aber gar nicht mehr unserer Denkgewohnheit, solche scholastische Distinktionen zu machen. Wir beruhigen uns dabei, dass allen solchen Redewendungen der psychologische Vorgang der Vergleichung zugrunde liegt; und über das Bedürfnis der Beruhigung hinaus braucht der Mensch nicht zu denken’Ga naar voetnoot19). Dus ook de metonymia ‘glaasje’ zou eerst ontstaan zijn, nadat het glaasje met de wijn was vergeleken, en ook de Bourgogne zou zijn naam te danken hebben aan een vergelijking, een vergelijking nl. tussen een vloeistof en een landschap. Gelukkig doet Mauthner geen poging, zijn these met voorbeelden toe te lichten. Moorman bereikt zijn synthese vanaf het andere punt. Hij zegt, dat de naamsoverdracht terug te brengen is tot de volgende formule: ‘A staat in zekere betrekking, welke dan ook, tot B, en nu geef ik A de naam van B’. En hij vervolgt: ‘In diepste wezen maakt het ook geen verschil, of de naamsoverdracht z'n oorzaak vindt in gelijkheid van, of betrekking tusschen de betrokken begrippen’Ga naar voetnoot20). Dus er zijn twee soorten van betrekkingen: gelijkheid en betrekking. Natuurlijk is ‘gelijkheid’ wel als een ‘betrekking’ te beschouwen, maar hoe is dan, gesteld dat men in de typering van het contrast-begrip het genus proximum wil handhaven, die typering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder een nadere bepaling mogelijk? Het gelukt Moorman niet te formuleren, wàt hij nu eigenlijk samengrijpt; de relatie (reeds een synthese van vele relaties), welke hij tegenover de gelijkheidsrelatie stelt, blijft onduidelijkGa naar voetnoot21). Handhaaft men nu de naamsoverdrachten, die op gelijkheid (overeenkomst) berusten, als aparte soort, dan moet de hieraan noodzakelijk te coördineren soort nog op een andere wijze getypeerd worden dan slechts met het negatieve ‘niet op gelijkheid (overeenkomst), of niet op een vergelijking berustende’Ga naar voetnoot22). Met het ‘behoren tot dezelfde sfeer’ schijnt de positieve typering gevonden te zijn. Maar dan moet - wij zeiden het reeds met andere woorden - het begrip ‘sfeer’, nu het niet nader wordt omschreven, in de complexe materie van de concrete voorbeelden als een duidelijke figuur zichtbaar worden. Gevallen als glaasje en bank lijken ons het eenvoudigst; men kan hier spreken van de sfeer van ‘het drinken’, de sfeer van ‘de school’. Dit begrip ‘sfeer’ hebben wij boven reeds ontmoet (de sfeer van ‘het schrijven’), ook in de schema's (b.v. schema XXX, D, II, III, IV). De didactiek van de vreemde talen maakt voor de vorming van een woordenschat bij den leerling wel gebruik van dergelijke sferen. Moeilijker wordt de kwestie reeds met betrekking tot het geheel en de delen, die door Stählin tot dezelfde sfeer worden gerekend, en ook door hen die, terwijl zij sfeer-gelijkheid voor de metonymia relevant stellen, de synecdoche als soort van metonymia beschouwen, of voor de naamsoverdracht, die op de deel - geheel-relatie berust, geen aparte term wensen. Moet men hier tot de sfeer van ‘het delen’ of ‘het onderscheiden’ zijn toevlucht nemen? Iets anders schijnt voor het geslacht en de soort ook niet mogelijk. Daarbij komt nog iets. ‘Tot dezelfde sfeer behoren’ involveert een, hoe dan ook begrepen, coördinatieGa naar voetnoot23). De soort is echter, volkomen in de logische zin van het woord, aan het geslacht gesubordineerd, behoort tot diens logische sfeer. Hoe eindelijk ook nog het ‘natuurlijke verband’ tussen oorzaak en gevolg als een geval van sfeer-gelijkheid kan worden begrepen, ontgaat ons; ‘sfeer van de causaliteit’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengt toch wel geen redding. Het begrip ‘sfeer’ verandert met de relatie zozeer, dat het identieke moment ongrijpbaar is; daarom kan men eigenlijk beter van ‘verdwijnen’ dan van ‘veranderen’ spreken. Zo blijkt het begrip ‘sfeer’ niet geschikt om de synthese tot stand te brengen tussen de verschillende relaties, die aan de ‘overeenkomst’ gecontrasteerd worden. Tevens is gebleken, dat het, zo het wil bijdragen tot het oplossen van de problemen, welke met de metaphoor in verband staan, en zo het noodzakelijk wil zijn voor een wezensbeschrijving van dit verschijnsel, een revisie ten zeerste nodig heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 4 - ‘Metaphoor’Tegen het hierboven (§ 2) geformuleerde verwijt, dat wij nl. in dit Hoofdstuk vooral psychologische kwesties hebben behandeld, hebben wij ons verdedigd met de opmerking, dat de taalkunde toch voor het eerst dergelijke kwesties naar aanleiding van de metaphoor heeft gesteld. Feit is echter, dat hetgeen met het meeste recht het taalkundig aspect van ons verschijnsel genoemd kan worden, tot nu toe veel meer in het eerste dan in het tweede Hoofdstuk aan de orde is gekomen. Dit aspect openbaart zich reeds onmiddellijk in de meeste primaire definities. Behalve ‘overdracht’ fungeren daar immers ‘naam’, ‘betekenis’ en ‘woord’. ‘Naam, betekenis, woord’, - het zijn de oer-facta van alle taal, de oer-begrippen van alle taal-wetenschap. En ieder, die de metaphoor als taalkundig phaenomenon wil begrijpen, zal met deze begrippen moeten worstelen. Zo zullen ook wij, in ons streven naar een systematische descriptie en een immanente critiek van wat de taalwetenschap onder ‘metaphoor’ verstaat, noodzakelijk worden gevoerd tot de woord-theorie en haar problemen. Het taalkundige begrip ‘metaphoor’ kan voorlopig het best negatief getypeerd worden als contrast van het philosophische begrip enerzijds, het rhetorische begrip anderzijds. De taal-critiek heeft de sterke neiging, in de metaphoor een soort ‘sprachliche’ zinsbegoocheling te zien, en elk woord terug te bannen naar zijn etymologische betekenis. Wat men er ook bij wil phantaseren, daar trekt het woord zich als woord niets van aan; het blijft zijn structuur N ↔ A behouden: ‘It befell me by chance’ betekent ‘It befell me by falling’ en niets andersGa naar voetnoot1). Voor de rhetorica is de structuur van het metaphorische woord al even eenvoudig, nl. N ↔ B: ‘De schaduwen kruipen terug’ betekent ‘De schaduwen worden langzaam korter’Ga naar voetnoot2). Een woord kan twee betekenissen hebben, nl. een eigenlijke en een figuurlijke, maar het heeft die twee betekenissen dan toch niet gelijktijdig gedurende een en dezelfde taal-daad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen beide standpunten nu heeft zich de taalwetenschap geplaatst, en wel met twee opvattingen: 1. het metaphorische woord heeft twee betekenissen A en B, en 2. het metaphorische woord heeft een betekenis C, waarin A en B tot een hogere eenheid zijn ‘samengesmolten’. Schematisch kunnen wij de vier bedoelde opvattingen alsvolgt voorstellen: (Schema XXXII)
Op deze wijze echter hebben wij zeer gecompliceerde zaken wel zeer eenvoudig voorgesteldGa naar voetnoot3). Als zij werkelijk zo eenvoudig waren, zouden wij kunnen volstaan met het registreren van de meningen: ‘De metaphoor is een woord met één betekenis, resp. met twee afzonderlijke of tot een eenheid versmolten betekenissen’. Voor een immanente critiek zou er maar weinig te doen overblijven. De mening der taal-critiek kunnen wij hier verder buiten beschouwing laten, daar zij taal en taal-gebruik slechts critiseert en niet taal-verschijnselen te beschrijven tracht; een analyse stoot hier niet op taal-theoretische doch op philosophische begrippen (‘werkelijkheid’). Wat de rhetorica en de linguistiek betreft: de bedoelde meningen staan niet op zichzelf, maar fungeren altijd als moment in een gehele visie. Het feit nu, dat zij altijd met andere momenten van die visie in contrast staan - onze analyse heeft dit in Deel II wel aangetoond -, maakt ze juist voor een immanente critiek problematisch. Over de rhetorica hebben wij reeds in Hoofdstuk I gesproken. Wij releveren hiervan slechts het volgende. De rhetorica schildert ons de metaphoor als schoner, aanschouwelijker en verrassender dan het (semantisch) kurion. Maar hoe is dat te verklaren, als beide woorden dezelfde betekenis hebben? Ligt dit dan aan de andere ‘naam’? De aanvaarding van de term en zeker van de definitie ‘overdracht’ - waarvan de theorie der dubbele uitdrukking een direct gevolg was - had consequenties, welke met andere momenten van de visie in strijd kwamen. Dit bleek b.v. duidelijk naar aanleiding van de woordspeling. Hierbij immers zijn phonetisch kurion en semantisch kurion homoniemen. Dus moeten in dit geval metaphoor en semantisch kurion, die immers al krachtens de definitie synoniemen zijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel identiek worden. Maar wat hier in de visie der rhetorica ook onduidelijk moge zijn en welke incorrelaties er ook mogen bestaan, de primaire definitie en de typering van de structuur der metaphoor staan met elkaar in een logische relatie, die voor een immanente critiek onaantastbaar is. De incorrelaties blijken eerst bij vergelijking van beide met de descriptie van concrete metaphorae en met andere eigenschappen, die aan het verschijnsel worden toegekend. Dit nu is anders in de linguistiek. Voor wij dit verder analyseren, verdient nog een andere kwestie onze aandacht. De in het schema voorgestelde opvatting van de metaphoor als een bi-semantisch woord treffen wij in de linguistiek ongetwijfeld aan. Maar minstens even vaak is er sprake van het bewustzijn van twee betekenissen. Beide betekenissen behoeven niet even duidelijk bewust te zijn, maar het verschil in bewustzijnsintensiteit is niet relevant voor de metaphoor zelf, wel voor het begrijpen van een bepaalde metaphoor (eventueel bij een bepaalde persoon op een bepaald moment). Dit wil zeggen: bij de descriptie van het metaphorische begrijpen wordt van dit verschil geheel afgezien; in het ideale geval zijn A en B even duidelijk in het bewustzijn aanwezig. Met deze (taal-)psychologische descriptie van het metaphorische begrijpen correspondeert een taal-theoretische definitie van de metaphoor als een woord met twee gelijkwaardige betekenissen. Dikwijls wordt ons een samenhang gegeven van psychologische en taalkundige termen, een samenhang, die toch niet de indruk maakt van een gesloten eenheid, van een strenge structuur. Achter al die onderzoekingen over het bewustzijn van een dubbele betekenis gaat het feit schuil, dat de metaphoor een woord is, dat die gelijkwaardige betekenissen zich ten opzichte van de klank-vorm (de geheimzinnige N) toch niet gelijkwaardig verhouden. Hetzelfde geldt m.m. voor de mening, dat aan het metaphorische begrijpen het bewustzijn van een dubbele betekenis voorafgaat, dat dit zelf eerst tot stand komt, als beide betekenissen (of ook wel: beeld en zaak) voor het bewustzijn ‘versmelten’ en wel tot een nieuwe (tot een ‘hogere’) eenheid. In deze ‘Gestalt’ immers gaan zij als gelijkwaardige momenten in. Over de relatie van C tot N horen wij niets meer. En toch - en hiermee komen wij terug op de eerst gestelde kwestie - gaat aan die uitvoerige taal-psychologische onderzoekingen een korte typering vooraf van de metaphoor als een overdracht, en wel meestal als een naamsoverdracht. ‘De term metaphoor is zelf een metaphoor en wordt verklaard in metaphoren’Ga naar voetnoot4). Deze metaphoren nu moeten in onderlinge samenhang worden geïnterpreteerd. Daarvoor is het echter noodzakelijk, dat zij ook op zich- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelf worden geïnterpreteerd. Een metaphoor immers moet aan bepaalde eisen voldoen, wil zij als metaphoor zinvol zijn. Naar aanleiding van Welby's critiek op de metaphoor ‘wereld van de geest’, merkten wij op, dat zij in ‘wereld’ de aanwezigheid eiste van allerlei momenten, die hier niet in aanmerking komenGa naar voetnoot5). Wij geloven niet ons aan een soortgelijke fout schuldig te maken, als wij zeggen, dat de taalwetenschappelijke term ‘overdracht’ eerst zinvol wordt of althans eerst zinvol kan worden, zo men aangeeft wàt wordt overgedragen en vanwaar en waarop het wordt overgedragen. Hierover hebben wij trouwens reeds op andere plaatsen gesproken. Als lijdend voorwerp bij het werkwoord troffen wij aan: ‘naam, woord, betekenis, begrip, voorstelling’Ga naar voetnoot6). En het was niet zo, dat de een in deze, de ander in die visie fungeerde, - neen, in elke visie fungeerden er twee of drie, of vier of zelfs vijf, en niet alleen implicite, doch ook explicite. Dit bewijst reeds, hoe weinig principieel de primaire definitie is doordacht. Vragen wij nu naar het begin- en het eindpunt van de handeling ‘overdragen’, dan wordt de bedoelde term nog problematischer. Vaak wordt zelfs in het geheel niet aangegeven, waartussen de overdracht plaats heeft. Wordt dit wel aangegeven, dan fungeren ‘naam, woord, betekenis, begrip, zaak’. Deze fungeren echter alleen in de primaire definitie en de relatie met het lijdend voorwerp maakt hier gelukkig toch wel, dat niet alle mathematische mogelijkheden worden uitgeput. Wordt in de loop van het betoog een ander lijdend voorwerp genoemd, dan kan ook de rest niet meer hetzelfde blijven. Maar alle mogelijke combinaties zullen wij hier niet onderzoeken, daar altijd weer de onduidelijkheid van de oer-termen zelf ons niet in staat stelt te bepalen, of die combinaties logisch zinvol zijn. Liever gaan wij uit van de primaire definitie, die in de linguistiek zo vaak voorafgaat aan de typering van de metaphoor als een bi-semantisch woord, nl. ‘De metaphoor is een naamsoverdracht van de ene betekenis (of de ene zaak) op de andere betekenis (of de andere zaak)’. Nu is het wel duidelijk, dat iets dat wordt overgedragen van A op B, na die overdracht zich niet meer ‘op’ A bevindt. Een vaas, die wordt overgedragen van de tafel op de schoorsteen, bevindt zich in het geheel niet meer op de tafel. Als een koning zijn macht overdraagt aan zijn opvolger, berust die macht niet meer bij hem, heeft hij die macht niet meer. Wij kunnen niet inzien, hoe dit moment kan verdwijnen bij metaphorisch gebruik van ‘overdragen’ ook met betrekking tot taalverschijnselen. Zo heeft dan ook na de overdracht N elke relatie met de eerste betekenis (A) verloren. Hiermee schijnt die dubbele betekenis voorlopig nog in volledig contrast te staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kwestie is dus zó. Hardnekkig houdt men, ook in de linguistiek, vast aan die ‘naamsoverdracht’. De etymologische betekenis van het woord ‘metaphoor’ fungeert vrijwel steeds als primaire definitie van het verschijnsel ‘metaphoor’. Met deze definitie doet men echter niets meer. Zodra men haar heeft geponeerd, werpt men haar zelf als ‘uiterlijk’ weg en gaat tot de ‘wezenlijk’ genoemde descriptie van het verschijnsel over. Een raadsel blijft het echter, wat de betekenis van deze definitie is in het geheel van de visie, zo men zelf inziet, dat zij uiterlijk is, zo men er niets meer mee doet, en zo zij met andere momenten bovendien nog logisch niet verbonden kan worden. Een dergelijke steeds terugkerende illogiciteit moet meer zijn dan een toevallige aberratie. Intuïtief gevoelen wij, dat het hier gaat om de niet tot klaarheid gebrachte, ja zelfs niet als probleem geziene, relatie tussen ‘naam’ en ‘betekenis’, tussen ‘noemen’ en ‘betekenen’. Er is echter nog meer. Behalve van een naam, die wordt overgedragen, spreekt men ook van een woord, dat metaphorisch wordt gebruikt. Zeker wordt ook woord als object bij ‘overdragen’ genoemd, maar ‘naam’ overweegt hier toch verre, evenals ‘woord’ bij ‘gebruiken’ overweegt. Ook dit kan niet toevallig zijn. Maar ook dit kan eerst zinvol worden, zo deze termen in hun contrast en hun samenhang nader worden bepaald. Vaak lezen wij, dat een woord ook eigenlijk kan worden gebruikt. Dit impliceert het bestaan van een woord, dat, vóór het wordt gebruikt, noch eigenlijk, noch metaphorisch is. En toch vinden wij daarnaast of beter: daardoorheen, de mening, dat dit los van het concrete gebruik beschouwde woord slechts de eigenlijke betekenis heeft. Nergens bleek dit duidelijker dan in de Middeleeuwse suppositie-leer, waar boven de suppositio propria wel een significatio propria, doch boven de suppositio impropria niet een significatio impropria werd gesteld. Niet alleen t.o.v. de ‘naam’ en de ‘betekenis’, ook t.o.v. het ‘woord’ en het woord-‘gebruik’ bleef nog veel onopgelost. Doch genoeg hierover. Voldoende hebben wij hier en vooral ook in het vorige Hoofdstuk en in Deel II aangetoond, dat vele scheuren in het begrip ‘metaphoor’, in de visie op de metaphoor als taalkundig verschijnsel, te wijten zijn aan het ontbreken van een theorie over ‘het woord’. Nu is het a priori onwaarschijnlijk, dat een dergelijke theorie slechts ontbroken zou hebben bij die geleerden, welke speciaal de metaphoor aan een beschouwing onderwerpen, of dat zij voor het begrijpen van ons verschijnsel die theorie niet vruchtbaar hadden gemaakt, zo deze bestond. Daarom behoeft het ons niet te verwonderen, dat Reichling in 1935, geheel buiten een analyse van ons begrip om, moest vaststellen, dat een dergelijke theorie ontbrak. Naar aanleiding van het enige jaren eerder verschenen werk van Gustaf Stern zegt hij: ‘Hij “ontdekte”, dat aan een leer der betekenisver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andering een leer der “betekenis” moest voorafgaan’Ga naar voetnoot7) en hij citeert: ‘We find writers - who claim to be working scientifically - attempting to analyse sense-changes and establish systems of classification without first stating what it is that changes, i.e., without giving an adequate definition of meaning. It stands to reason that such a neglect of the most elementary methodical principles can only lead to unreliable results’Ga naar voetnoot8). In dit verband moeten wij terugdenken aan de klacht van Brinkmann, die ruim een halve eeuw eerder, en dan naar aanleiding van de metaphoor, de afwezigheid van een ‘Bedeutungslehre’ vaststelde. Dit was echter niets dan een leer der betekenis-veranderingen, dan de leer der betekenissen van concrete woorden, die (o.a. ook door Pott) tegenover de etymologie werd geplaatst en als noodzakelijke aanvulling van deze wetenschap werd beschouwd. Hiertegenover stelt Stern dus de eis van een principiële bezinning op de betekenis zelf als essentieel moment van alle woorden, van het woord. Inderdaad kan slechts zinvol van betekenis-veranderingen gesproken worden, zo bekend is wat onder ‘betekenis’ moet worden verstaan. Maar nu geldt m.m. hetzelfde voor naamsoverdracht en voor metaphorisch woord-gebruik. Tot een dergelijke bezinning nu is Reichling gekomen. En deze heeft in het begrip ‘metaphoor’ een zodanige verandering teweeggebracht, dat een afzonderlijke bespreking in dit systematische Deel alleszins gewenst is. Hij wijst erop, dat tot voor een kleine eeuw de begrippen ‘woord’ en ‘zin’ vrijwel tot roerloosheid waren verstard. Ook nu nog behandelen de meeste grammatica's deze fundamentele begrippen zeer kort, om maar snel te komen tot een indeling der woorden, tot de woord-soorten. Doch in de laatste tachtig jaar heeft men wel ingezien, dat het woord zo'n eenvoudig onproblematisch gegeven niet is. Toch hebben de vele onderzoekingen van deze decennia niet veel anders opgeleverd, dan dat het woord ‘in het ongrijpbare (schijnt) te tuimelen’, zoals Reichling zegtGa naar voetnoot9). Tot een dergelijke conclusie komt ook Hedwig Konrad. Uitgaande van de theorie van het zinsprimaat, zag men in het ‘woord’ een logische abstractie. Zoals wij in Deel II hebben gezien, heeft die theorie niet nagelaten het begrip ‘metaphoor’ te beïnvloeden. Opvallend was echter, dat men primair de metaphoor niet anders kon typeren dan als een verandering, die zich aan die logische abstractie voltrok. Er was echter nog iets anders. Reeds de Romeinse rhetores zagen in, dat de metaphoor zich niet kon openbaren tenzij in een context, en ook de Arabieren eisten de aanwezigheid van een ‘toevoegsel’, waaruit het metaphorisch zijn van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een woord moest blijken. Na al wat wij over deze kwestie gezegd hebben, kunnen wij kort zijn. De Arabieren kwamen hier tot een veel subtielere analyse dan de Romeinen. Brinkmann is in moderne tijd de eerste, die de onderzoekingen der Arabieren voortzet. Zowel Qazwînî als hij zagen in, dat er met het toevoegsel ook ‘iets gebeurt’. Vooral bij Brinkmann bleek niet, waarom, terwijl in een verbinding als ‘sluier der waarheid’ beide woorden als metaphoren worden beschreven, ‘sluier’ de metaphoor is. Deze moeilijkheid openbaarde zich ook daar, waar van een bewuste aanvaarding van de theorie van het zinsprimaat geen sprake was. Maar op dit punt van onze analyse zijn wij nog niet zo ver, dat wij reeds zouden kunnen onderzoeken, of de bewuste verwerping van die theorie de mogelijkheid schept om de bedoelde moeilijkheid tot oplossing te brengen. Uitvoerig toont Reichling aan, dat het woord ‘een ervaringsgegeven’ is, een ervaringsgegeven, dat vrij is van elke grammatische abstractie’, dat ‘de blijvende eenheid, die het “woord” uitmaakt.... ook in het gebruik niet verloren gaat’Ga naar voetnoot10). Hier kon hij aanknopen bij De Saussure, bij Sapir, bij Pos, bij LangeveldGa naar voetnoot11). Het woord is een phonetisch-semantische (Langeveld), een aanschouwelijk-onaanschouwelijke eenheid (Reichling). Dit wil zeggen, dat het woord, ondanks de vele logisch mogelijke en in het taal-gebruik ook practisch werkelijke modificaties van klank-vorm en betekenis-inhoud, zijn identiteit bewaart; men kan trouwens slechts van ‘modificaties’ spreken, wanneer iets essentieel hetzelfde blijft. De klank van het woord, die op soortgelijke wijze als de betekenis aan ‘veranderingen’ onderhevig is, kunnen wij hier buiten beschouwing laten, daar deze met betrekking tot de metaphoor en ook met betrekking tot de critiek op verschillende functies der taal, nooit aan de orde komt; de klank immers is het vaste punt, vanwaaruit men het ‘anders zijn’ van het woord, of beter: van twee of meer woorden, vaststelt. Op deze inconsequentie in de bedoelde critiek hebben reeds anderen gewezenGa naar voetnoot12). Ons interesseert hier het andere moment. Van essentieel belang is Reichling's mening, dat het woord, ‘dat merkwaardige taalteken’, een gebruikseenheid is. Zo is ook de betekenis ‘gebruiksgedachte’. ‘Het gaat er, bij het gebruiks-teken “woord”, niet aller-eerst om de zaak die wij in dit woord kennen, om de betekenis als begrip, maar 't gaat er om, hoe wij deze kennis, deze “betekenis” kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 581]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruiken’. ‘(De spraakmakende gemeente) symboliseert in het woord kennis, die op de meest omvattende wijze in het samenhandelen bruikbaar is’. Dit drukt dus een verschil uit tussen begrip en betekenis, een verschil, dat Hedwig Konrad, die eveneens de identiteit van het woord verdedigt, geheel effaceert. Als voorbeeld neemt Reichling een metaphoor en wel ‘aap’. De keneenheid, die ‘aap’ als begrip is, ‘kan ik nu betrekken op de aap zonder meer. In deze kennis is voor mij de aap. Ik kan deze aap-kennis niet “toepassen” op 'n mens, op 'n jongen, want mensen, jongens, zijn geen “apen”. ‘Maar nu 't “woord” aap! Dat woord kan mij allereerst 'n teken voor 'n echte aap zijn: inderdaad. Maar, 't is dat alleen, wanneer ik het voor 'n echte aap gebruik: ik kan 't ook voor wat anders gebruiken!’ ‘M'n kennis in 't taal-teken aap is alleen maar “aaps”. Ik kan 'n jongen 'n aap noemen, omdat mijn denken, vastgelegd in het woord aap, gebruiks-denken is, omdat het er op berekend is, dat er iets mee “gedaan” wordt. En als ik 'n jongen een aap noem, dan gebruik ik b.v. dat woord om van hem iets ‘aaps’ uit te zeggen in een bepaalde context. Het woord aap “betekent” in dat gebruik nu volstrekt niet: “een jongen als een aap”, doch het “noemt” de jongen onder bepaald opzicht: en onder dit opzicht wordt het woord aap hier thans gebruikt, om in de communicatie te fungeren als 'n soort geestelijke zweepslag b.v. Het woord aap noemt hier een bepaald “aaps” kenmerk van de jongen; maar in de geactueerde betekenis, in datgene wat het woord ook tans betekent, symboliseert het veel meer. Het woord betekent in dit geval wel degelijk de “aap”; zonder dát, was dit gebruik niets biezonders, zonder dát, was dit gebruik niet “metaphories”. We gebruiken het woord aap als een zeer biezonder handelingsmiddel’Ga naar voetnoot13). Hier worden twee (natuurlijk nauw met elkaar in verband staande) meningen uitgesproken over het woord en de metaphoor: 1. Bij metaphorisch gebruik bewaart het woord zijn identiteit, d.i. behoudt het niet alleen zijn klank-vorm, doch ook zijn betekenis; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 582]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ‘Noemen’ is niet hetzelfde als ‘betekenen’Ga naar voetnoot14). Beide meningen en hun samenhang hebben nog een nadere verklaring nodig. De eerste hebben wij hierboven in algemene vorm reeds leren kennen. Zij is uitermate belangwekkend, want zij maakt het compositum ‘woordgebruik’ eerst zinvol. Men kan immers slechts zinvol spreken van het gebruiken van ‘iets’, zo dat ‘iets’ hetzelfde blijft in dat gebruik, of als hetzelfde wordt begrepen. Als het woord nu een phonetisch-semantische eenheid is, moeten beide momenten van die eenheid, bij welk gebruik dan ook, ‘hetzelfde’ blijven. Ieder die meent, dat de metaphoor B ‘betekent’, en die toch spreekt van het metaphorisch gebruik van een woord, geeft hiermee te kennen dat slechts het phonetisch moment voor het ‘woord’ constitutief is. Hoe hij hierdoor steeds weer in strijd komt met zichzelf, daar steeds weer blijkt, dat het woord, waarvan hij het gebruik onderzoekt, méér is dan de identieke vorm van wat men anders homoniemen noemt, dat hij dus uit die homoniemen zelf reeds een keuze heeft gedaan, dat die homoniemen ook voor hem taal-realiteiten zijn, behoeven wij hier niet meer te demonstreren. In Deel II hebben wij de mening van de Haan gesignaleerd, dat het een onjuist en gevaarlijk spraakbeeld zou zijn, te spreken van een woord, dat betekenissen ‘heeft’, want, zegt hij, het woord is zijn betekenissen met iets ongrijpbaars, dat deze betekenissen samenhoudtGa naar voetnoot15). Zo betoogt ook Reichling (tegen Bühler), dat het woord niet ‘darstellend’ functionneert, doch ‘Darstellung’ is, betekenis is. Het woord is zijn betekenis, en niet - en hier blijkt het verschil met de Haan - zijn betekenissen. Deze betekenis nu is een eenheid. En deze eenheid ‘bestaat’ niet slechts los van elk concreet gebruik, neen, de betekenis-eenheid wordt juist tijdens het woordgebruik als zodanig geactueerd. Voor en in deze eenheid zijn de betekenis-onderscheidingen disjunctief relevant. Ongetwijfeld spreekt Reichling meermalen van ‘polysemie’, van de verschillende betekenissen, die een woord (een zelfde woord) in verschillende gebruiksgevallen heeft. Maar hij is zich hierbij bewust van ‘het gevaarlijke van dit spraakbeeld’, verwerpt de traditionele formulering niet geheel, doch tracht deze juist een redelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 583]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zin te verschaffen: ‘We zitten met een terminologische moeilikheid: het spraakgebruik laat betekenen en betekenis-zijn vaak samenvallen: symboliseren impliceert altijd de mogelijkheid van onderscheidingen vertonen. Nu vertonen betekenis-eenheden die verschillen, soms gelijke onderscheidingen, terwijl een identieke betekenis-eenheid, in verschillend gebruik, verschillende betekenis-onderscheidingen kan vertonen. Zeggen we in het eerste geval, dat de twee woorden dezelfde betekenis hebben, dan zijn we evenmin correct, als wanneer we in het tweede geval zeggen, dat zij een verschillende betekenis vertonen: in beide gevallen nl. abstraheren we in die spreekwijze van de eenheid’Ga naar voetnoot16). Met het citeren van deze woorden kunnen wij hier o.i. volstaan, want een paraphrase kan Reichling's mening slechts onduidelijker maken, dan zij hier geformuleerd is. En wanneer hij zegt: ‘Als wij ons ook al bezighouden met betekenis-verschillen, dan interesseert ons niet het waarom der “verandering”, doch alleen het “anders-zijn”Ga naar voetnoot17)’, moeten wij dit in verband met het vorige citaat begrijpen en niet abstraheren van de betekenis-eenheid. Inderdaad: de ene gebruikswijze ‘verandert’ niet tot de andere, het woord ‘verandert’ niet van geval tot geval. Wanneer wordt dus hetzelfde woord gebruikt? Het antwoord op deze vraag luidt: Wanneer eenzelfde betekenis-eenheid geactueerd wordt. De actuele relevanties kunnen desnoods volkomen van elkaar verschillenGa naar voetnoot18). Juist doordat die betekenis-eenheid er is, is het woord als zodanig ‘bruikbaar’. ‘Het woord is bruikbaar’ wil zeggen: ‘Het woord is toepasselijk op zaken’. ‘Het woord wordt gebruikt’ wil zeggen: ‘De geactueerde betekenis-onderscheidingen worden toegepast op een zaak’Ga naar voetnoot19). Nu zijn er volgens Reichling twee, of althans minstens twee, zeer onderscheiden wijzen van zakelijk woord-gebruik. De geactueerde betekenis-onderscheidingen kunnen gezamenlijk op de bedoelde zaak toepasselijk zijn; dan is er sprake van conjuncte toepassing. Bij disjuncte toepassing is slechts één onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 584]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheiding toepasselijkGa naar voetnoot20). Een vorm van disjunct woord-gebruik nu is de metaphoor. Wij durven niet zeggen: de vorm. Want wel geeft Reichling als voorbeelden van disjunct gebruik uitsluitend gevallen, die hij als ‘metaphoren’ begrijpt - of die krachtens zijn visie als metaphoren te begrijpen zijn -, maar niets dwingt ons aan te nemen, dat hij meent, dat de metaphoor alle gevallen van disjunct gebruik uitputGa naar voetnoot21). Een andere kwestie is: Gaat het bij de metaphoor in elk geval om de toepasselijkheid van slechts één onderscheiding, of is het mogelijk dat hier twee of meer van de geactueerde onderscheidingen (gezamenlijk) worden toegepast?Ga naar voetnoot22) Bij de door Reichling zelf gegeven en besproken voorbeelden is er slechts van één onderscheiding sprake. Maar uit de definities volgt niet noodzakelijk, dat het tweede gedeelte der gestelde vraag negatief beantwoord moet worden, daar het gebruiksgeval, zolang er maar één onderscheiding niet toepasselijk is, aan de definitie van het disjuncte gebruik voldoet. De bedoelde kwestie hebben wij reeds in het vorige Hoofdstuk besproken. Zij werd daar echter geheel anders geformuleerd. nl.: ‘Is het aantal der overeenkomstige kenmerken van beeld en zaak voor de metaphoor relevant?’ Dit probleem werd in de literatuur over ons verschijnsel weliswaar nooit bewust gesteld, maar het openbaarde zich toch, toen wij het begrip nader analyseerden. In het algemeen was het zo, dat men speciaal de nadruk legde op die metaphoren. welke op één (zeer geringe) overeenkomst berusten, - hetgeen het aanvaarden van meer kenmerken natuurlijk niet principieel uitsluit. Zo is het dus ook bij Reichling, die de kwestie evenmin stelt en dus hier ook niet tot het trekken van grenzen komt. Dit behoeft ons niet te verwonderen. De metaphoor is voor hem slechts materiaal, waaruit hij zijn theorie opbouwt en waaraan hij die theorie demonstreert. Het woord en niet de metaphoor heeft hij willen onderzoeken. Dat zijn visie op de metaphoor een veel hechtere structuur vertoont dan die van de grote monographieën, is slechts oppervlakkig gezien merkwaardig. Het bewijst nog eens onze door een immanente critiek verkregen these, dat een wetenschappelijk verantwoorde theorie van de metaphoor verankerd moet liggen in een theorie van het woord. Wij formuleren nog eens kort, wat de voorafgaande beschouwingen ons over de metaphoor hebben geleerd. ‘De metaphoor is een wijze van woordgebruik, waarbij 1e. (zoals uit de notie “woord-gebruik” vanzelf volgt) het woord zijn identiteit bewaart, d.w.z. niet ophoudt zijn, zich in de taal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 585]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ervaring als een eenheid zich openbarende, betekenis te zijn, en 2e. de betekenis-onderscheidingen disjunctief zijn toegepast’. Toegerust met deze kennis kunnen wij trachten het verschil tussen ‘betekenen’ en ‘noemen’ te begrijpen. Reichling zegt: ‘wij hebben in taal-gebruik met twee “zaken” te doen. Immers: in de geactueerde referent stellen wij de betekenis, als niet-ik, tegenover ons. De betekenis is dus 'n zaak; en wel, zoals we zeiden, 'n onaanschouwelike zaak. Zij is het niet-ik, dat wij in het woord kennen. Maar, in het taal-gebruik hebben we ook nog te maken met de ‘zaken’, die we met het woord noemen, d.w.z. met de “zaken” waarop we de betekenis toepassen. Voor het ding of het begrip, die we met het woord noemen, reserveren wij de term zaak. Noemen is één gebruiksaspect. - We gebruiken het woord; dat wil zeggen, we gebruiken het teken en hetgeen we in dat teken kennen: de betekenis. Pas in zijn gebruiks-phase, bereikt het woord zijn eigenlike bestemming; en, in die phase noemt het. Doch het woord noemt de zaken altijd door middel van de betekenis. Nu zeggen we gewoonlik, dat 't woord de zaken betekent. Doch, hier ligt 'n moeilijkheid, want 'n woord kan, volgens 't spraakgebruik, vaak veel meer “betekenen” dan het noemt. Met het woord aap, noemen we hoogstens 'n “aaps” kenmerk in de jongen, terwijl toch 't woord aap alleen gebruikt kon worden zoals 't wordt, als wij daarin de aap mee-denken: het betekent dus in dit gebruik aap’. ‘De betekenis dus, in zover zij in het woord wordt toegepast op de zaken maakt het woord noemend. Aap kan dus zowel apen als aapse kenmerken noemen; dat hangt af van de wijze waarop dit woord gebruikt wordt’Ga naar voetnoot23). Reichling zelf noemt de door hem in de notie ‘zaak’ aangebrachte onderscheiding uiterst belangrijk. Zij is het inderdaad. Zonder haar kan immers niet over ‘noemen’ in zijn contrast tot ‘betekenen’ worden gesproken. Maar iets anders is voor dat ‘noemen’ zeker even belangrijk. Men moet, wil dat ‘noemen’ in elk concreet geval volledig bepaald zijn, altijd de zaak kunnen aangeven, die genoemd wordt. En.... wij hebben - zo niet bij metaphorisch taal-gebruik, dan toch - bij de beschouwing van metaphorisch taal-gebruik, zoals herhaaldelijk bleek, met twee zaken te doen, ja zelfs met drie. Met betrekking tot het door Reichling gesignaleerde geval (‘aap’) rijst de vraag: ‘Wat wordt nu door het woord aap genoemd, d.i. op welke zaak wordt het toegepast: op een aaps kenmerk, op den jongen of op de aap?’ Meermalen zegt Reichling, dat een aaps kenmerk wordt genoemd. Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft ook (zie boven) den jongen als de genoemde zaak op. Al voegt hij hier ook bij ‘onder een bepaald opzicht’, het blijven twee verschillende ‘zaken’. Er is echter nog iets anders. Naar aanleiding van het euphemisme zegt hij: ‘“Hij is even naar tante”, is 'n mededeling, die als omschrijving voor W.C. in bepaalde situaties gebruikt wordt. En juist omdat tante hier “tante” betekent maar niet noemt, staat dit euphemisties gebruik op 'n andere lijn, dan het metaphoriese. De betekenis “tante” is noch disjunct, noch conjunct toegepast; ze wordt gebruikt op grond van een opzettelijk gestichte associatie’Ga naar voetnoot24). De wijze, waarop hier euphemisme en metaphoor tegenover elkaar worden gesteld, impliceert, dat aap in het bovenbedoelde geval ook ‘aap’ noemt; immers het betekent ‘aap’ en hierin stemt het als metaphoor met tante als euphemisme overeen. De (geïmpliceerde) mening, dat aap bij metaphorisch gebruik ‘aap’ zou noemen, is zozeer in strijd met zijn gehele visie, dat wij een fout in de formulering vermoeden. Inderdaad maakt de toevoeging: ‘(tante betekent hier “tante”, maar noemt niet “tante”) en noemt ook niets anders’ alles in orde. Reichling deelde ons mede, dat dit inderdaad zijn bedoeling is geweest, en dat ook volgens hem aap niet den jongen, doch een aaps kenmerk (in den jongen) noemt. Hiermee is dan de opvatting der rhetorica geheel verlaten. Maar toch blijft er nog een moeilijkheid. Uit verschillende passages blijkt, dat hij niet kan volhouden, dat ‘noemen’ niets dan een gebruiks-aspect is, dat dus eerst het gebruik het woord tot ‘naam’ zou maken. Hij zegt: ‘We moeten ons er voor wachten, alle gebruik voor 'n zaak, die niet het betreffende woord tot naam heeft, als disjunct gebruik te beschouwen’Ga naar voetnoot25). Het kan niet anders, of hier wordt het naam-zijn van het woord los van het gebruik vastgesteld, hier wordt vastgesteld, welke zaak het woord op zichzelf beschouwd noemt. Het woord ‘aap’ schijnt toch de naam te zijn voor de zaak ‘aap’, afgezien van het feit, dat het in verschillende gevallen niet op deze zaak wordt toegepast. Hierachter wordt in zijn problematiek het woord ‘eigenlijk’ zichtbaar, dat Reichling in zijn theorie van de metaphoor geheel heeft vermeden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo blijven er ook in deze visie desiderata. Maar belangrijker is: ‘We kunnen nu tenminste met elkaar spreken’ over de metaphoor als taalkundig verschijnselGa naar voetnoot26). Reichling geeft ons geen aesthetische en ‘Erlebnis’ -psychologische beschouwingen over ‘aanschouwelijkheid’ en ‘sfeer’, spreekt in het geheel niet over de (positieve c.q. negatieve) betekenis van de metaphoor voor het wetenschappelijke denken. Dergelijke beschouwingen zijn natuurlijk op zichzelf zeer belangrijk, maar zij gaan aan het wezen van de metaphoor als ‘woord’ voorbij. Opvallend is ook, dat wij bij Reichling de term ‘overdracht’ niet meer aantreffen. Voorts, dat hij zijn descriptie van diachronische ‘smetten’ vrij heeft weten te houden; nergens spreekt hij van de ‘oorspronkelijkheid’ der ‘eigenlijke’ betekenis, van de ‘onoorspronkelijkheid’ der metaphorische. Het is hem gelukt aan de uitdrukking ‘metaphorisch gebruik van een woord’ een redelijke zin te gevenGa naar voetnoot27), en - in tegenstelling met zovelen, die wij hebben besproken - de ontwikkeling van het begrip ‘metaphoor’ wezenlijk te beinvloedenGa naar voetnoot28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij maakt het ons ook mogelijk antwoord te geven on de vraag: ‘Wat is in een syntactische samenhang van woorden de metaphoor?’ Deze vraag heeft zich zo vaak geopenbaard, als wij twee begripsphasen met elkaar vergeleken, of als wij in een en dezelfde visie de descriptie van een bepaald voorbeeld in verband met de gegeven descriptie van de metaphoor trachtten te begrijpen. ‘Sluier der waarheid’. Wij hebben de verschillende opvattingen, die naar aanleiding hiervan bestaan, en de illogiciteiten reeds meermalen genoemd, en aangetoond, dat zij alle onlogisch en theoretisch niet verantwoord zijn. Wij zullen dit hier niet nog eens herhalen, doch liever aangeven, hoe Reichling's woord- theorie hier kan helpen. ‘Niet wat men “bij” het woord denkt, is de “betekenis”, doch wat men “in” het woord denkt’Ga naar voetnoot29). Welnu, ‘sluier’ en ‘waarheid’ zijn beide op een bepaalde wijze gebruikte woorden, die dus in dat gebruik hun identiteit en hun betekenis niet verloren hebben. Maar van het eerste zijn de betekenis-onderscheidingen disjunct toegepast, terwijl zij van het tweede conjunct toegepast zijn. Niet in doch bij het woord ‘waarheid’ wordt hier aan een godin gedacht, terwijl wat ‘sluier’ betreft de toegepaste onderscheidingen momenten zijn in de betekenis-eenheid. Om deze redenen is ‘sluier’ een metaphoor, d.i. een metaphorisch gebruikt woord, doch ‘waarheid’ een personificatie, en kan de personificatie niet als een soort van metaphoor worden begrepen. Door deze theoretische fundering wordt de mening der Arabieren eerst zinvol, nl. dat ‘waarheid’ een in de phantasie wortelende metaphoor zou zijn, die niet in taal wordt uitgedrukt, - afgezien dan van het feit, dat voor Reichling het ‘in de taal uitgedrukt zijn’ voor de metaphoor zo relevant is, dat hij vermoedelijk de term der Arabieren als een contradictio in adjectis zal verwerpen. De mening, dat het woord bij metaphorisch gebruik niet ophoudt ‘zichzelf’ te zijn - een mening, die wij, zij het in totaal andere terminologie, ook in de suppositie-leer der Middeleeuwen aantroffen -, bewijst Reichling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 589]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de analyse van een beperkt aantal metaphoren, vrijwel alle van dezelfde soort: het zijn scheldwoorden. Pongs zou opmerken, dat deze geheel behoren tot ‘de taal als ontwikkeling’, en essentieel verschillen van de ‘volle metaphorische vormen’, van de dichterlijke beelden. Reichling kan dan (evenals Konrad) hier de eis tegenover stellen, ook het door Pongs bedoelde dichterlijke beeld als taal-verschijnsel te begrijpen, dat als zodanig van de door hem onderzochte gevallen niet essentieel verschillen kan. Zodra in de ‘spraak’ van den dichter de woorden hun karakter van coöperatief gebruiksmiddel verliezen, gebruikt hij geen ‘woorden’ meer, gebruikt hij geen ‘taal’. De metaphoren van den genialen dichter, die Pongs op een zo fijnzinnige wijze in verband met een gehele levensstemming, als ‘uitdrukking’ interpreteert, zijn ‘verstaanbaar’; en juist deze verstaanbaarheid bewijst, dat hier de taal niet verlaten is. Reichling zal zeker niet beweren, dat er geen verschil is tussen de metaphoor, waarmee een nijdige vader zich tot zijn vlegel-achtigen zoon wendt, en de metaphoor, waarin Verhaeren een mystische levensverrukking uitdrukt. Maar wat er aan beide metaphoren ‘talig’ is, dàt is hetzelfde en dat heeft Reichling willen onderzoeken. |
|