Een verdeelde Verlichting. Stemmen uit de spectators
(2001)–Dorothée Sturkenboom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Lichaam en geest | |
[pagina 93]
| |
Droom langs de weg der zinnenDe Hollandsche Spectator (no. 89 - De 1e september 1732) γνῶθι σεαυτὸνGa naar eindo Zo aanstondsGa naar eindo ontvang ik van een van mijn correspondenten, van wiens maaksel ik reeds de lezer iets fraais heb medegedeeld, een allegorische verbeelding dewelke ik goedvind zonder uitstel met de druk gemeenGa naar eindo te maken, hetgeen genoegzaam mijn oordeel omtrent dezelve te kennen geeft.
Mijnheer, Nadat ik de nevensgaande brief reeds laat in de nacht geëindigd had, viel ik op mijn leunstoel in een diepe slaap, in dewelke mij de volgende droom zeer levendig voor ogen kwam. Mij dacht dat ik mij bevond op een brede weg, vervuld met een grote menigte van kinderen van beide de seksen, dewelke onderscheiden in jaren en krachten, allen met ongelijke treden naar het eind van dezelve, alwaar zich in het verschiet een tempel vertoonde, op het ijverigst voortspoedden. Doch hetgeen mij ten hoogste verwonderde, was dat ieder van die laffe hoopGa naar eindo en voornamelijk diegenen die mij als de jongsten en de zwaksten voorkwamen, zich van de overmaat van hun eigen sterkte verzekerd houdende, de anderen wegens hun kleinheid en kinderachtigheid onophoudelijk bespotten of beklaagden, en hetgeen meer is, dezelven voorbijdraafden. Een pad van dicht ineengewassenGa naar eindo en even boven de grond staande kamille verstrekte de ganse weg tot een aangenaam vloertapijt, hetwelk door zijn grote zachtheid de gang zo licht en gemakkelijk maakte, dat men de voet neerzettende geen hardigheid ter wereld voelde, ja dikwijls twijfelde, of men de grond | |
[pagina 94]
| |
reeds raakte. Vele soorten van welriekende bloemen waarmee de weg en de velden bezaaid waren, temperden door de tezamenvloed van hun lieflijke uitwasemingen de al te scherpe reuk, uit het middenpad voortkomende, en vulden door deze vermenging de lucht met een geurigheid die gevoeld, maar niet beschreven kan worden. Verscheidene rijen van vruchtbomen en planten, mij bekend en onbekend, bepaalden van weerszijden de weg. De takken door hun aangename en nutte last terneergebogen, schenen de voorbijgangers tegemoet te komen en hun vruchten ieder op het vriendelijkst aan te bieden. Ik proefde vele van deze, waaronder de ananas, en schoon dezelve in de uiterste volmaaktheid was voorgeteeld, werd ze echter in geur en keurlijkeGa naar eindo smakelijkheid door verscheidene anderen overtroffen. De toppen van de zacht opgaande heuvelkens, dewelke ik van tijd tot tijd ontmoette en beklom, ontdekten mijGa naar eindo een wijde uitgestrektheid van overheerlijke landouwenGa naar eindo die voor de prachtigste lusthovenGa naar eindo niet behoefden te wijken.Ga naar eindo Hier kon het oog zich onverhinderd verlustigen met het beschouwen van al hetgeen de natuur het allervolmaaktst ooit heeft voortgebracht. De verrukkende verwarring van grazige veerijke weiden, verscheidenlijk bezaaide velden, dichte bossen, kromlopende en tot zichzelf weerkerende stromen, beschaamden de netste orde en de kunstigste schikking. Door deze heerlijke gezichten zou ik gedwongen zijn geweest telkens stil te staan, indien ik niet als voortgetrokken was geweest door een melodie, verwekt door sommigen van degenen die voor mij uit dezelfde weg betraden en waarvan enigen zingende, anderen op velerlei instrumenten spelende, zulk een zielroerend geluid voortbrachten dat ik mij in een gedurige opgetogenheid, als aan mijzelf ontrukt bevond; te meer, vermits de ijverzuchtige vogeltjes hun lieflijk en onkunstig gekweel met de afgerichte stemmen daar geen FaustinaGa naar eindo bij kan halen, vermengden. De nachtegaal scheen van spijtGa naar eindo zich te barsten te willen zingen, dewijlGa naar eindo hij zijn stem door de | |
[pagina 95]
| |
schelheid en bevallige buigzaamheid van vrouwenkelen overtroffen vond. In dusdanige heugelijke staat een wijl voortgetreden zijnde, werd ik als uit een diepe slaap gewekt door een zachte maar tegelijk doordringende stem, dewelke onophoudelijk uitriep: ken uzelve. Vermits die stem hoe langer hoe duidelijker mij in de oren klonk en mijn aandacht, hoewel met moeite, van de verscheidenheid van de andere voorwerpen tot zich trok, keerde ik mij naar de plaats vanwaar dezelve scheen te komen. Ik zag in het midden van een open vlakte, niet ver van de voet van de heuvel op welke de tempel gebouwd was, een altaar waar ik op de tegenover mij gestelde zijde, in gouden letters de spreuk ken uzelve uitgedrukt zag. Van onder de altaar ruiste voort een heldere en zuivere beek, die zich in het rond verspreidende de toegang tot dezelve scheen te beletten. Terzijde van de altaar stond een achtbare grijsaard, in wiens wezen de statigste deftigheidGa naar eindo gepaard was met de aanlokkelijkste vriendelijkheid, en ik bespeurde welhaast dat het deze was die door het gedurig herhalen van die heilzame spreuk, de voorbijgangers, doch meest vruchteloos, nodigde om tot hem te naderen. Wat mij aangaat, gedrongen door een onbekende kracht, die mij eer scheen ingestort als uit mijn boezem voort te vloeien, spoedde ik mij derwaarts en door de eerwaarde man met de zoetste minzaamheid begroet, werd ik door hem aldus aangesproken: Gelukkig zijt ge, o sterveling, dat gij, door al hetgeen u totnogtoe ontmoet is, uzelf niet ganselijk ontrukt, het oor aan mijn waarschuwingen hebt geleend en met roekeloze schreden tot de tempel niet zijt genaderd. Leer mij en het gevaar dat u omringt, kennen. De weg dewelke gij tot dusverre hebt betreden, is de Weg van de ZinnenGa naar eindo en het schitterende gebouw hetgeen gij vooruit ziet, is genaamd de Tempel van de Eigenliefde. Dat gij op de reis niets als elkander belachende kinderen hebt ontmoet, betekent dat diegenen die aan het grof vermaak van de zinnen zich verslaven en, mijn lessen verachtende, langs dat | |
[pagina 96]
| |
betoverende pad zich tot het toppunt van eigenliefde trachten te verheffen, zich tot een altijd aangroeiende kindsheid doemen en naarmate zij in ware grootheid, waarde, en krachten wezenlijk afnemen, zich boven anderen sterker, waardiger, en verhevener wanen. Voor mij, ik ben de allesoverwegende en op alles zijn rechte prijs zettende Rede, en de bron die gij van onder de altaar ziet voortvloeien en dezelve onnaakbaarGa naar eindo schijnt te maken, is Zelfonderzoek genaamd. De grootste moeilijkheid om ze te doorwaden, bestaat in kloekmoedigheidGa naar eindo van er zich in te werpen. Onderwind uGa naar eindo mij sterk aan te zien: uw aandacht op mij gevestigd, zal u in een ogenblik nieuwe moed en kracht bijzetten. Treed toe, welhaast zult gij in staat zijn om al de hooggevoelendheid van uzelf, in de verborgenste schuilhoeken van uw hart verholen, op de Altaar van de Zelfkennis aan de oneindige Rede op te offeren; waarna ik u een veilig pad naar de Tempel van de Eigenliefde zal aanwijzen en een middel aan de hand geven, om dezelve zonder gevaar te beschouwen. Hier zweeg hij; en dewijl ik mij door het ernstig beschouwen van mijn grijze raadsman met een verdubbelde sterkte van de ziel gewapend vond, gehoorzaamde ik zijn bevel met een volmaakt vertrouwen. Het was met mij in het begin, alsof ik in een grondeloze kolk wegzonk. Doch welhaast voelden mijn voeten een aangename vastigheid, die hoe langer hoe effener werd. Op iedere schrede verdubbelden zich mijn krachten, en, hetgeen mij als een wonderwerk voorkwam, het water dat mij van verre als dik en troebel was voorgekomen scheen, hoe meer ik mij in hetzelve bewoog, in heldere zuiverheid toe te nemen. Met een volmaakte vergenoeging bereikte ik de outaar,Ga naar eindo en uiterlijk een weinig wierook op dezelve doende roken, volbracht ik met een inwendige gemoedsbeweging de wezenlijke offerande, die van mij gevorderd werd. Doch met wat onuitsprekelijke verbaasdheid werd ik bevangen, zodra ik mij van die heilzame plicht had gekweten. Diegene die ik voor een stokoude grijsaard had aangezien, verscheen | |
[pagina 97]
| |
Afbeelding 10 De vervoering door de zinnen leidt tot onvolwassen gevoelens. De zintuigen worden hier gesymboliseerd door dieren: uil (zicht), hond (reuk), aap (smaak), pikkende vogel (tastzin), hert (gehoor). Het Latijnse onderschrift luidt vertaald: ‘In een kinderhart huizen onvolmaakte gevoelens/ er komt een dag die ze eindelijk volmaakt./ Cupido zelf speelt met zijn snelle boog, maar tevergeefs:/ zoals een bloem in het veld, zo snel sterft die liefde.’
| |
[pagina 98]
| |
voor mijn ogen als iemand, die evenGa naar eindo de jongelingschap voor de eerste mannelijkheid verwisseld heeft. Al hetgeen zich in hem als verslenstGa naar eindo en vervallen had opgedaan, was in een frisse en zenuwachtige bevalligheid veranderd. Hoe ik hem sterker aanzag, hoe meer met de evenmatigheidGa naar eindo van zijn gestalte, zijn kracht en schoonheid schenen verdubbeld te worden. Een doordringend en onweerstaanbaar licht, dat bij geen ander licht de sterveling bekend te vergelijken was, schitterde met zo een sterke glans uit zijn ogen en gans gelaat, dat de gehele vlakte door hetzelve als overstroomd werd. Nadat die goddelijke man mij vriendelijk omhelsd, en met de lieve naam van zijn zoon vereerd had, bood hij mij aan een kleine gouden kruik vervuld met water uit de Beek van het Onderzoek, en mij op het ernstigste bevolen hebbende in het intreden van de tempel mijn ogen daarmee te reinigen, leidde hij mij met de hand op een enge weg genaamd het Pad der beredeneerde Nederigheid, langs hetwelk ik door een gedurige verwondering - wegens zoveel zeldzaamheden - opgetogen, in korte tijd de wijduitgestrekte ingang van de tempel bereikte. Dezelve was geheel van spiegelglas van zo een bijzondere eigenschap, dat men daarin geen ander voorwerp dan zichzelf beschouwen kon. Bij de gemelde grote poort van dit blinkende doch brosse gebouw, vond ik twee aanlokkelijke nimfen gedurig bezig ieder van de intredenden met een welriekend water te besproeien. In het midden zat op een verheven en van goud en dierbare gesteenten schitterende troon een godin, die haar ogen strak gevestigd hield op een spiegel dewelke door een bevallige vrouw geknield en in een aanbiddende gestalte ondersteund werd. De muren waren aan alle kanten versierd met fraaie beelden, alle van een verscheide gedaante en houding, en voor de treffelijkeGa naar eindo rijkszetel stond een altaar waarop allen die in de tempel waren iets, hetwelk mij onmogelijk was te onderscheiden, doch hetgeen zij uit hun boezem schenen te rukken, kwamen offeren. Ik stond gereed om mij mede van die gewaandeGa naar eindo plicht | |
[pagina 99]
| |
te kwijten, doch het Water van het Onderzoek hetwelk ik in mijn hand vond, deed mij de les mij gegeven, herinneren en boezemde mij het besluit in van dezelve op het spoedigste werkstellig te maken.Ga naar eindo Nauwelijks had ik mijn ogen twee à drie maal met hetzelve gewassen, of ik bespeurde dat dezelve gans bezet waren geweest met een lijmachtig vocht, ontstaande uit de besproeiing waarmee ik in de tempel als ingehaald was geweest. Hier kregen alle voorwerpen weer een andere gedaante, een nieuw wezen. De twee vrouwen die aan de ingang stonden, werd ik terstond kennende voor Onkunde en Vooringenomenheid die bij beurten, moeder en dochter, malkander telen en opkweken, en van elkander worden geteeld en opgekweekt. Een afschuwelijk wangedrocht wiens onevenmatige, en voor de ander niet gemaakte leden aan alle zijden met onbreekbare ketenen aaneengekluisterd schenen, had de plaats van de schijnschone Eigenliefde ingenomen. De spiegel vastgehouden door de neerknielende Vleierij, kreeg de gedaante van een cilinder, die door een verbazende uitwerking niets in zijn ware gestalte vertonende, dit wanschepsel aan zichzelf als in alle delen volmaakt deed voorkomen. Geen minder verandering bespeurde mijn gezuiverd gezicht in de overheerlijke troon, die zich voor hetzelve schielijkGa naar eindo opdeedGa naar eindo als een lompe hut van stro met stukjes glas en klatergoud opgesmukt, gelijk ook in de beelden die van tevoren zonder beweging de muren oppronkende, nu in rep en roer gesteld zich voor de verscheiden hartstochten en driften deden kennen, die dan eens met de andere verknocht dan weer strijdig, beurt om beurt, in hun onderlinge betrekking, overwinnaars en overwonnenen, heersers en slaven, hun rust in een onophoudelijke onrust schijnen te zoeken. Eindelijk, hetgeen de ganse menigte met een dolle ijver aan de Eigenliefde geofferd had, bleek mij met de uiterste klaarheid niets anders te zijn als het weinige hetwelk hen van hun ingeschapen rede was overgebleven, en hetwelk zij met haast en met geweld zich eens voor alGa naar eindo kwijt | |
[pagina 100]
| |
maakten om zich van het onverdragelijk gekwel van een machteloze en niets uitwerkende berisping te ontlasten. Terwijl ik bezig was al deze verbazende voorvallen met een aandachtig oog en een leergierige ziel te overwegen en te bespiegelen, werd de ganse tempel schielijk vervuld met zo een vieze en afschuwelijke stank dat mijn hersenen daardoor bedwelmd werden, hetgeen mij schielijk en met een soort van schrik wakker maakte. Gedurende enige ogenblikken was ik echter nog gedwongen te twijfelen of ik waakte of sliep, vermits dezelfde stank, spruitende uit een dikke en onaangename damp die mijn vertrek benevelde, volhardde op mijn zinnen dezelfde uitwerking te doen. Doch welhaast werd ik van die twijfeling ontheven. Ik begon duidelijk te bevroeden dat iets wezenlijks zich met mijn hersenschimmen had weten te verenigen, en dat het einde van mijn slaap en droom, door mijn kaars op het midden van mijn tafel in de pijpGa naar eindo uitbrandende, was veroorzaakt geweest.
Deze Hollandse Spectator zal alle maandagen en vrijdagen te bekomen zijn: te Amsterdam, bij H. Uytwerf; Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 's-Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leiden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar; Leeuwarden, Strik etc. |
|