Een verdeelde Verlichting. Stemmen uit de spectators
(2001)–Dorothée Sturkenboom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Filant. Een geschiedenisDe Vriendin van 't Vaderland (no. 38-1799)
Het misdrijf, dat natuur, dat recht en wetten hoont,
't verfoeilijkst misdrijf kan de mensheid nooit onteren;
Neen-zij, die 't vlekloos beeld des hoge Gods vertoont,
zij houdt haar waarde, schoon de gruwelen haar bewolken.
Onder de menigvuldige liefdeloze handelingen die het menselijk geslacht onteren, is het verachten, het schuwen van misdadigers, die de kracht van de wetten moeten ondervinden, voorzeker een van de hatelijkste en om zijn gevolgen niet zelden het allerschadelijkste. Een laaghartige trotsheid doet niet zelden de mens de schijn van deugd veel hoger schatten, dan de eenvoudige deugd zelf. Hoevelen van onze natuurgenoten zouden van hun dwaalweg niet zijn teruggebracht; wat zeg ik? hoevelen zouden aan de afgrond waarin zij nu nedergestort zijn, niet hebben kunnen ontrukt worden, indien de algemene verachting hen niet ten diepste had vernederd! Een heilloos vooroordeel richt doorgaans een onoverwinbare scheidsmuur tussen de verdwaalde en zijn broeder, die wellicht minder aanleiding tot dwalen had, op. De ware mensenvriend zelf wordt wel eens door datzelfde vooroordeel teruggehouden, om aan de diepgevallen ellendeling minzaam de hand te bieden. God weet, hoevelen aan het verderf zouden ontrukt zijn, wanneer mensenliefde hen omhelsd en op de rechte weg had geleid. De grondbeginselen van de misdaden kunnen alleen de mens verachtelijk maken; en hoe menigwerf zijn die grondbeginselen niet veel dieper geworteld in het hart van hem die zich met de schijn van deugd maskert, die met eer en aanzien overladen is, dan in het hart van de ongelukkige die in de donkere kerker zucht, of | |
[pagina 52]
| |
op een schandelijk strafschavot, ten zoen vanGa naar eindo de geschonden veiligheid, aan het recht van de maatschappij wordt opgeofferd. Dan, helaas! het vooroordeel maakt niet slechts de misdadiger die onder het zwaard van de wetten bezwijkt, in het oog van zijn trotse broeder afschuwelijk; neen, dat vooroordeel doet ook de verachting op de schuldeloze bloedverwanten van de gestrafte rusten. Liefdeloos wordt niet zelden alle gemeenzaamheidGa naar eindo aan hen ontzegd. En daar het, waarlijk, enigszins grote zielen moeten zijn, die aan de eenvoudige deugd getrouw blijven wanneer de dierbaarste vruchten van de deugd, de hoogachting en liefde van anderen namelijk, verloren schijnen, vervallen de bloedverwanten van de gestrafte ook niet zelden mede tot ondeugd. De schande, die men op hen doet kleven, maakt hen verachtelijk in hun eigen oog; en ziet daar de schoonste drijfveer tot zelfvolmaking, ziet daar de eigenliefde misvormd! Gevoelige mensenvrienden! gij die het misdrijf schuwt, maar de ellendeling die het bedreef, als uw broeder bemint, overwint moedig soortgelijke vooroordelen! Waarom toch zouden wij de onderdrukker van de armen, wanneer hij in een aanzienlijke levensstand geplaatst is, in de kring van de verkeringGa naar eindo dulden? Waarom zouden wij de verdraaier van het recht, die met de tranen van de weduwen spot, die het laatste brood de schreiende wezen ontrukt, waarom zouden wij die volgens de aangenomen wetten van de welvoeglijkheid de schijn van hoogachting bewijzen, terwijl wij de onschuldigen van wie de echtgenoot, vader of broer om een openbare schending van de wetten gestraft is, uit de kring van verkering bannen en alle aanspraak op enige gemeenzaamheid ontzeggen? De volgende geschiedenis leert ons hoeveel verstandige mensenliefde voor het wezenlijk heil van natuurgenotenGa naar eindo niet kan uitwerken. Eén van de weldenkendste lerarenGa naar eindo bij een christenkerkgenootschap, bekleedde zijn ambt in een volkrijke stad van ons Vaderland en betoonde zich, door zijn geheel gedrag, een van | |
[pagina 53]
| |
de edelste volgelingen te zijn van zijn grote Meester, van de goddelijke Jezus, die zich ontfermde over alle ongelukkigen en de dwalenden liefderijk opzocht om hen te verbeteren. Filant,Ga naar eindo dus noem ik de bovengemelde leraar, had zich in een schone zomeravondstond, aan het gewoel van de stad onttrokken om de Vader van de natuur in de bekoorlijkste eenzaamheid op het land te aanschouwen. Het werkzaam leven sluimerde en een lieflijke stilte, die het hart van de ware godsvriend verheft, legerde zich op de zwijgende velden. Filant bevond zich aan de oever van een golvende rivier, waarin de opkomende maan zich spiegelde. Op het onverwachtst wekte hem de stem van een jongeling die, zonder hem op te merken, enige schreden van hem af nederknielde. ‘Grote God!’ zuchtte de ongelukkige, ‘Gij schenkt mij immers het leven niet, om vermaak te scheppen in mijn duldelozeGa naar eindo folteringen? Neem, neem het terug! Ik heb een afgrijzen van de wereld. Ik wil, ik moet alle banden verbreken. Alleen de dood belooft mij enige rust!’ Dit zeggende, stond hij op en wierp zich in de rivier. Filant ontroerde:Ga naar eindo hij stelde al zijn pogingen in het werk om de jongeling te redden. Doch daar deze alle hulp hardnekkig weigerde, zou hij waarlijk omgekomen zijn indien Filant niet enige landlieden had aangetroffen, die zich met hem verenigden om het leven van de rampzalige te behouden. Hij werd als een drenkeling, doch die nauwelijks nog zijn bewustheid had verloren, in de naaste woning gebracht en op de liefderijkste wijze behandeld. En na weinig ogenblikken bevond hij zich weer volkomen hersteld; doch de wanhoop sprak duidelijk nog in zijn verwilderde blikken. Filant wilde hem de oorzaak van zijn zielensmart in de tegenwoordigheid van de landlieden niet afpersen, maar nodigde hem om, daar het reeds duister werd, mee naar de stad te wandelen. ‘Hoe! gij vertrouwt u met een zelfmoordenaar?’ vroeg de sidderende jongeling. ‘Ontvlucht mij! ik ben door alle mensen verworpen.’ ‘Gij zijt ongelukkig,’ antwoordde Filant, ‘en alleen dit geeft u recht op de ontfermende liefde van uw natuurgeno- | |
[pagina 54]
| |
ten. Wij mogen, wij kunnen geen sterveling verwerpen, want de goede God is de Vader van ons allen. Kom, meld mij uw lotgevallen. Wij hebben nog even tijd, om in de stad te komen. Wat kan u het leven doen haten?’ ‘Zou ik het leven niet haten?’ riep de jongeling. ‘Mijn vader heeft een moord gedaan, en verwacht heden in de kerker zijn doodvonnis. Mijn ongelukkige moeder ziet haar uitgehongerde kinderen van gebrek sterven. Ik, de oudste van de kinderen, leerde een handwerk hetwelk ons brood zou verschaft hebben, doch men heeft mij verstoten. Men schuwt mij, evenals een moordenaar. Nergens kan mijn moeder enig brood verdienen: verachting en schande overdekken ons. Zelfs de wrede rijkaard die ons een ellendige woning pleegt te verhuren, heeft ons verdreven, en het weinige dat wij bezaten, de schamele kleding van mijn moeder en haar kinderen, is tot betaling van kleine schulden aan ons ontnomen. Kunt gij een rampzaliger leven u verbeelden? Mijn wanhopende moeder heeft besloten om, het koste wat het wil, aan haar onschuldige kinderen brood te schenken. Zij wilde mij dwingen om in de aannaderende nacht mij buiten de stad, waar zij met haar kinderen moet vernachten,Ga naar eindo te verschuilen en de voorbijgaanden aan te vallen en hun alles wat zij bij zich hebben, te ontnemen. Zijzelf, mijn moeder, die nimmer ondeugendGa naar eindo was, die mijn vaders misdaad meer dan haar eigen ellende bejammerde: zij, mijn moeder, zocht vol drift naar gelegenheid om een wreedaard die haar een stuk brood geweigerd heeft, te bestelen. Zeg mij nu, of zulk een leven niet hatelijk is? En dat leven hebt gij behouden. Uw mensenliefde is wreedheid; of ben ik behoudenGa naar eindo om deze nacht de voorbijgaanden aan te vallen, om een rover te worden, of om mijn handen met bloed te bevlekken, en met mijn rampzalige vader op hetzelfde schavot te sterven?’ Filant hoorde hem, terwijl de sterkste aandoeningen zijn hart ontroerden. ‘Nee, ongelukkige!’ hernam hij, ‘ik heb u behouden om u aan uzelf, aan de deugd, en aan de maatschappij weer te geven. Ik neem de zorg voor uw noodlijdende huisgezin op | |
[pagina 55]
| |
mij. Waar zijn de ellendigen?’ ‘Gij het geslacht van een moordenaar die op het schavot moet sterven, in uw bescherming nemen?’ hernam Hendrik. ‘O, gij zoudt in onze schande delen! Gij zult, gij moet ons verachten.’ ‘Zolang gij u niet verachtelijk maakt, is alle verachting waarmee men u behandelt, het afschuwelijkste onrecht,’ was het antwoord, ‘geleid mij bij uw moeder.’ Hendrik deed zo en Filant vond, een weinig van de weg af, in een dichtbelommerdGa naar eindo bos een bitter wenende vrouw met een slapende zuigeling aan de borst, en vier om brood schreiende kinderen op de grond uitgestrekt. Nauwelijks herkende zij haar zoon, of zij vroeg, met een bevende stem: ‘Wie is die vreemdeling, die u vergezelt? Is hij een van de onbarmhartigen, die gij met geweld beroofd hebt? Hij zie dan de ellende van deze kleine onschuldigen; en hij vergeve u de misdaad, indien het een misdaad is ons over zoveel wreedheid te wreken. Maar komt hij ons hier bespieden, om u en mij naar het schavot te doen slepen?’ ‘Droog uw tranen af, ongelukkige vrouw!’ zei Filant, ‘uw zoon heeft mij niet beroofd, alle mensen zijn niet onbarmhartig. Ik ben een vriend van alle ongelukkigen. Zie hier enige onderstand.Ga naar eindo Voorzie u op de best mogelijke wijze, op dit ogenblik, van het nodige. Morgen zal ik meer voor u doen. Neem uw verblijf deze avond, op mijn kosten, in de gindse herberg waar ik u weer kan vinden.’ De arme vrouw staarde met ontzettende bewondering op een weldoener, die zij onder de mensen niet meer dacht te kunnen aantreffen. Hij ontweek haar dankbetuigingen, en Hendrik drukte stilzwijgend de hand van de leraar aan zijn kloppende boezem. De volgende dag werd een kleine gemakkelijkeGa naar eindo woning door de brave Filant voor de ongelukkige familie gehuurd. Hij zelf geleidde hen in dezelve, en voorzag minzaamGa naar eindo in alle behoeften. Ook bezocht hij de beklagenswaardige vader van dat huisgezin in de kerker, schoon zijn post dit niet vorderde.Ga naar eindo Het hart van de misdadiger was niet ongevoelig; de opvoeding had de eerste grond gelegd tot zijn bederf. Zijn levenswijze was nimmer ge- | |
[pagina 56]
| |
schikt geweest om hem en zijn gezin de bekoorlijkheden van het leven te doen genieten. Werkeloosheid voerde hem tot alle buitensporigheden totdat hij eindelijk, door drift overheerst,Ga naar eindo het bloed van een van zijn medegenoten had geplengd.Ga naar eindo Knagend naberouw volgde zijn misdrijf. Hij was de macht van de richtersGa naar eindo niet ontvlucht en de oprechtste bekentenis, die wel zijn vonnis verhaastteGa naar eindo maar de medelijdende richter bewoog,Ga naar eindo getuigde dat zijn hart niet volkomen bedorven was. Filant was ook bij deze ongelukkige een weldoende vriend. Hij verzachte het bitterste zielenjammer door de ontfermende liefde van de rechtvaardige God, die de tranen van berouw aanneemt en de oprechte boeteling niet verwerpt, hem duidelijk voor te stellen.Ga naar eindo Ook troostte Filant de bedroefde man en vader over het lot van zijn dierbare lievelingen. ‘Bekommer u niet over hen,’ sprak hij, ‘zij zijn aan de liefde van hun medemensen, van hun broeders toevertrouwd; en ik weet, dat die liefde ook werkelijk voor hen waakt.’ Het vonnis werd eerlangGa naar eindo geveld. Lodewijk, dit was de naam van de misdadiger, wenste van zijn gade en kinderen in zijn uiterste ogenblikken afscheid te nemen. Filant bewerkte voor hen die gunst. Hendrik geleidde zijn moeder, door de kleine onnozelenGa naar eindo vergezeld, in de kerker. Snikkend vielen zij om de hals van de doodschuldigeGa naar eindo Lodewijk. Geen woorden waren in staat, om het gevoel van de beklemde harten uit te drukken. Alleen de stamelende kinderen, die de handen van hun vader met traantjes besproeiden, zeiden vol vleiende onschuld: ‘Gij gaat immers met ons, vader? Gij moet ook de goede heer Filant leren kennen die ons zo wel doet, die ons een huis gaf, en ons elke dag voedt.’ ‘Filant!’ riep Lodewijk, ‘ach! kent gij die naam, zo gezegend voor mijn hart? Filant heeft de wanhoop uit mijn ziel gerukt. Hij heeft mij de weg tot Gods ontferming aangewezen en mij vol vertrouwen op de goddelijke mensenvriend Jezus, die aan de gekruiste boetelingGa naar eindo vergiffenis schonk, leren sterven. Is | |
[pagina 57]
| |
Afbeelding 6 De jeugd leert de betekenis van weldadigheid.
| |
[pagina 58]
| |
hij ook uw beschermer? Mijn geliefden! Dank, dank zij dan de Almachtige, die voor onze dierbaarste belangen waakt.’ Allen getuigden zij, onder het snikkend schreien, de zegenende weldadigheid van Filant, die hen door het edelst gedrag aan de deugd verbond. Filant zelf voltooide dit toneel. Hij trad in de gevangenis, eer nog het gezin van de ongelukkige was vertrokken. Hier aanschouwde hij de zuiverste dankbaarheid, doch de brave man zocht hen allen te overtuigen, dat hij niets deed dan de plichten die uit de betrekkingen van elke mens voortvloeien. ‘Indien gij waarlijk dankbaar zijt,’ dit was de taal van de brave, ‘roemt alsdan uw Schepper, die ons allen gevoelig voor het leed van elkander vormde, en betoont uw dankbaarheid door een getrouwe betrachting van de zedelijke wet, die de zuiverste liefde voor God en voor al uw medemensen van u vordert.’ Hendrik en zijn moeder beloofden plechtig aan de eerlang stervende Lodewijk, dat zij de deugd zouden getrouw blijven, dat de zedenlessen van de edele Filant die zo diep in hun ziel waren ingedrukt en van het gebruik waarvan zij éénmaal voor de Richter van hemel en aarde zouden rekenschap geven, het voorschrift zouden zijn van hun gedrag. Lodewijk weende door vreugde en smart. Sprakeloos kuste hij de hand van Filant, en beurtelings omhelsde hij zijn dierbaarste lievelingen. Telkens rukte hij zich uit de armen van zijn gade, en dwong haar tot scheiden. Doch in hetzelfde ogenblik knelde hij haar weer aan zijn boezem, en drukte zijn gloeiende lippen op het gelaat van de kommerloos lachende zuigeling, die, van geen rampen bewust, nog het zoet van de onschuld genoot. Hij smeekte Filant om zoveel mogelijk het hart van de jonge telgjes te vormen en om zijn geliefde Hendrik, die reeds éénmaal aan de oever van de afgrond had gewankeld, de weg van de deugd en van het geluk standvastig te doen betreden. Eindelijk naderde het verschrikkelijk ogenblik. Zijn jammerend gezin werd uit de kerker gevoerd, en Lodewijk aangezegd dat het doodvonnis moest volvoerd worden. Filant nam nu ook af- | |
[pagina 59]
| |
scheid van de strafschuldige, doch die de dood - nu op de vaderlijke liefde van de Eeuwige hopend - nu moedig durfde tegentreden. Dankbare tranen stroomden uit het oog van Lodewijk. ‘God zal u zegenen!’ stamelde hij. ‘De gebeden van een ongelukkige die zichzelf met mensenbloed bevlekt heeft, zijn voor u, voor het afbeeldsel van de weldoende Godheid, veel te onrein. Maar al de zaligen in de hemel zullen uw weldadigheid roemen, en zich over mijn behouding verblijden.’ Filant genoot een onbeschrijfbare wellust.Ga naar eindo Alleen de weldadige mensenvriend kan zich hier een denkbeeld van vormen. Lodewijkhoorde zijn vonnis. GeduldigGa naar eindo onderwierp hij zich aan de stem van de wetten; hij beklom het schavot; hij zegende zijn richters; hij waarschuwde de samengevloeide menigte; hij stierf bedaard; en de beledigde maatschappij was bevredigd. Filant bleef voor het achtergelaten gezin waken. Hij liet Hendrik zijn aangevangen handwerk volleren, en droeg zorg voor de opvoeding van de nog jongere kinderen. Ook de treurende moeder, door het voorbeeld en door de lessen van Filant aan de deugd voor altijd verbonden, verdiende het brood van de eerlijke vlijt. Doch het gedrag van Filant was nimmer in staat, om het hatelijk vooroordeel van het algemeen te overwinnen. De verachtelijkste verwijtingen griefden telkens het hart van de weduwe, en dat van haar kinderen. Hendrik, schoon zijn handwerk tot nut van zijn gezin beoefenende, bleef - als de zoon van een gestrafte moordenaar - in ieders oog geschandvlekt. Dit bewoog dan ook in het eind de gevoelvolle jongeling, om met zijn gehele familie een vreemd gewest op te zoeken, om daar onder een andere naam zijn geluk te beproeven. Filant keurde dit voornemen goed en schonk hun, zoveel zijn vermogen dit toeliet, van zijn bezittingen. Jaren verliepen, eer Filant iets van dit gezin hoorde. Alle omstandigheden verenigden zich om het geringst bericht zelf terug te houden. Ook de brave Filant moest met het wisselend lot worstelen. Zijn redelijke denkwijze werd verdacht gehouden. Hij | |
[pagina 60]
| |
werd met onrechtzinnigheid beschuldigd, en van zijn post als leraar ontzet. Kort voor de vernietiging van de vloekwaardige InquisitieGa naar eindo in Spanje, kreeg de nu ambteloze Filant gelegenheid om aan zijn lust om wereldkennis door het reizen te verkrijgen, te voldoen en met twee van zijn beste vrienden een reis door Spanje aan te vangen. Dan, terwijl hij zich daar bevond, verbitterdeGa naar eindo hij, schoon geheel onschuldig, een van de geestelijken; en eerlang werd hij als slachtoffer van de Inquisitie gedoemd. Niets scheen zijn lot te kunnen veranderen. Zijn vrienden waren machteloos, en moesten hem in een vreemd land aan de wreedheid ten prooi laten. Dan, geheel onverwacht werd de kerker van Filant geopend, en zijn boeien hem afgenomen. ‘Zal ik nu sterven?’ vroeg hij. ‘Neen!’ was het antwoord, ‘gij zijt vrij, ginds wordt gij door uw verlosser verwacht.’ En waarlijk, een aanzienlijke geldsom waardoor Filant van zijn beulen gekochtGa naar eindo was, veroorzaakte zijn vrijheid en leven. Filant ijlde naar zijn verlosser. En wie was deze? Het was Hendrik. Het geluk had zijn handelingen gekroond. Hij was rijk en deugdzaam. Een reeks van wisselingen,Ga naar eindo van aan elkaar geschakelde lotgevallen, had de zwervende familie in Spanje gebracht. Hendrik dreef daar koophandel; hij was gehuwd aan een rijk geslacht en zijn gade was beminnelijk; zijn moeder, zijn broeders en zusters, allen deelden zij in zijn voorspoed; allen waren zij braaf en verdienden de hoogachting van elk, die deugd en arbeidzaamheid hoogschatte. Hendrik was op een zonderlinge wijzeGa naar eindo te weten gekomen dat Filant, zijn vriend, zijn weldoener, de behouder van geheel zijn geslacht, als een verlaten vreemdeling onder de gedoemden van de Inquisitie behoorde. Hij had meer dan de helft van zijn bezitting besteed, om de verfoeilijke eigenbaat te bevredigen en de onbevlekte onschuld te redden. Hij maakte zich bekend aan Filant. Hij voerde hem in de armen van zijn dankbare familie. De edele mensenvriend aanschouwde hier een aantal nuttige en gelukkige stervelingen, die hij aan het ver- | |
[pagina 61]
| |
derf ontrukt had, en zijn wellust grensde aan de gelukzaligheid van de Godheid. Te Amsterdam, bij M. de Bruijn, in de Warmoesstraat. |
|