Ook Oelie is tevreden. De laatste dagen is ze erg verkouden. Mijnheer Markus heeft een extra dikke das gekocht. Oelie kijkt iedere morgen, als ze haar bedje uitspringt, naar buiten, of de zon er nog niet is. Maar de lucht blijft grijs en de wind is guur en koud. Dat vindt Oelie erg naar en dan krijgt ze een knagend gevoel van binnen. Ze zou weg willen lopen naar het zonnige Afrika, naar haar ouders en naar haar broertjes en zusjes. Maar als ze 's middags met Djum in het circus gewerkt heeft en de mensen haar toejuichen, is ze haar verdriet weer vergeten. Ze lacht en is blij, omdat iedereen lief voor haar is. Mijnheer Markus is op bezoek geweest bij den grootvader van Paul. De uren zijn omgevlogen en mijnheer Markus vraagt Paul en zijn vriendje Hans, de volgende morgen naar het circus te komen. Dan kunnen ze leuk met Oelie spelen en haar misschien wel wat Nederlands leren. Dat vinden de jongens fijn en ze beloven ook vast te komen. De volgende morgen gaan ze er naar toe, precies op de afgesproken tijd. Mijnheer Markus komt naar buiten, zijn gezicht staat heel ernstig en bezorgd. ‘Beste jongens, ik heb jullie geen prettig nieuws te vertellen. Oelie is heel erg ziek. Ze heeft hoge koorts. Ze heeft van morgen een uurtje geslapen en de dokter zegt, dat ze een ernstige kou onder de leden heeft. Willen jullie haar even zien, maar dan zachtjes hoor.’ Paul en Hans knikken. Met ingehouden adem lopen ze achter mijnheer Markus aan. Deze opent voorzichtig de deur van de woonwagen. In een smal bedje ligt Oelie met gesloten ogen. Paul komt aarzelend naderbij. Plotseling slaat ze haar ogen op en er verschijnt een zwak lachje om haar mond. ‘Oelie, je moet gauw beter worden’, fluistert hij. Op hun tenen gaan de jongens met mijnheer Markus weg. ‘Ja, Paul en Hans, zo gauw Oelie beter is, breng ik haar weer terug naar het negerdorp. Ze zal niet meer optreden met Djum in het circus. Het klimaat is hier niet goed voor haar. Kom, laten we nog even bij
Djum gaan kijken. Hij treurt al de hele morgen, omdat hij zijn kleine meesteres nog niet gezien heeft.’ Mijnheer Markus gaat de jongens voor naar de stallen. Djum staat al uit te kijken naar Oelie. Hij begrijpt wel, dat er iets niet in orde is. Mijnheer Markus streelt hem over de beide flaporen en zegt zachtjes: ‘Djum, allemaal doen we ons best om Oelie weer beter te krijgen. Je moet niet zo verdrietig kijken, hoor!’ Djum heeft de laatste tijd veel geleerd en ook de mensentaal begrijpt hij wel 'n beetje. Hij knijpt zijn ogen dicht. Nee hoor, geen tranen, daar is Djum nu veel te groot voor. Paul en Hans kloppen hem op de rug en vragen bij het weggaan aan mijnheer Markus of ze morgen nog even komen mogen om te vragen, hoe het met Oelie gaat. Dat is goed. De jongens wandelen langzaam terug. Wat een teleurstelling! Ze hadden er zich zoveel van voorgesteld. En nu kleine, zieke Oelie in haar bedje. Grootvader kijkt vreemd op, wanneer Paul en Hans zo vroeg terug komen. ‘Ik denk, dat Oelie morgen al weer een stuk opgeknapt is’, spreekt hij Paul moed in, als deze hem alles verteld heeft. Paul en Hans gaan samen postzegels kijken, maar dikwijls dwalen hun gedachten af naar zieke Oelie en die treurige Djum.