De eerste nacht op de boot is voorbij en 's morgens staat heel vroeg het kleine meisje uit het negerdorp voor Djum's kooi. De blanke man vergezelt haar en met een grote sleutel maakt hij het slot van de kooi open. Hij loopt naar binnen en Oelie volgt. Ze strelen beiden Djum's kop en kloppen hem zachtjes op de rug. Heerlijke bananen en cocosnoten hebben ze meegebracht. De blanke man gaat Mevrouw Okapi opzoeken, maar Oelie blijft bij Djum. Ze is in die korte tijd heel veel van den jongen olifant gaan houden. Ook voor Oelie zijn het droevige dagen geweest, toen ze afscheid moest nemen van allen uit het negerdorp. Maar al het nieuwe doet haar haar verdriet vergeten en nu ze op de boot is, is ze weer vroolijk. Later gaat ze weer terug en wat zal ze dan veel moois meebrengen. Voor moeder een spiegel, zo een die de blanke mensen gebruiken, en ook mooie kralen voor kettingen en armbanden. Wat zullen ze thuis dan blij zijn. Oelie heeft vele plannen in haar klein, zwart kopje. Ze vertelt alles aan Djum en al is het erg moeilijk om een negermeisje te verstaan, toch begrijpt Djum veel.
‘Hoe heet jij’? vraagt Oelie. Nu, dat valt niet mee, want de wilde dierentaal wordt door geen mens verstaan. Maar omdat Oelie erg veel van Djum houdt, is het gemaklijker. Djum kijkt haar aan, zijn ogen glanzen en een dof gebrom welt op onder uit zijn keel. En met inspanning luistert Oelie. ‘Heet je Djum?’ En kijk, hoe Djum met zijn staart te keer gaat. Hij zou wel kunnen juichen van plezier, maar dat doen olifanten niet. Toch merkt Olie wel, dat hij niet meer bedroefd is.
Dan gaat het negerinnetje nog even naar Mevrouw Okapi, die ook al aan het meisje gehecht is. De dagen op de boot gaan vlug om en beide lotgenoten voelen zich al helemaal op hun gemak. De mensen verzorgen de dieren goed en dikwijls komen er kindertjes kijken. Blanke kindertjes, die altijd iets lekkers meebrengen. Wat zijn Djum en Mevrouw Okapi benieuwd naar het land, waar ze naar toe gebracht worden. ‘Ik geloof, dat het mee zal vallen, kind’, zegt Mevrouw Okapi hoopvol. Haar nek is niet meer gebogen en haar mooie ogen staan niet meer dof.
Djum knikt en peuzelt zijn laatste pisang op. Oelie brengt morgen wel weer andere, denkt hij. Er komt geen storm op zee en alles verloopt rustig. Wel gaat de zon minder fel schijnen en Djum en Mevrouw Okapi voelen ook, dat het kouder wordt. Maar Oelie heeft er de meeste last van. Mijnheer Markus, zo heet de blanke man, heeft warme kleertjes voor haar gekocht in een havenstad, waar ze met de boot één dag stil hebben gelegen.
‘Over een paar dagen zijn we er Oelie. En over enkele maanden is het in het land, waar we voorlopig blijven, weer warm’, zegt mijnheer Markus.
Oelie knikt, ze heeft een extra dikke das om.
Nog even gaat ze naar Djum en vertelt hem, dat ze nu gauw aan het einde van de reis zijn.