Memoriaal van Bredero
(1970)–Garmt Stuiveling– Auteursrechtelijk beschermdDocumentaire van een dichterleven
[pagina 98]
| |
juniVierenveertig predikanten dienen bij de Staten van Holland hun ‘Remonstrantie’ in. Sindsdien heet de meer-vrijzinnige groepering binnen de calvinistische kerk de ‘remonstranten’. Het huwelijk van Pieter Cornelisz. Hooft en de achttienjarige Christina van Erp wordt op 23 mei in de Nieuwe Kerk te Amsterdam voltrokken. | |
[pagina 99]
| |
Mogelijk omstreeks 1610Bredero vraagt Badens een schilderij te leen. Deze brief, alleen bekend in druk, werd voor het eerst gepubliceerd in: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632) en wel in gotische letter behalve de twee versjes, het franse citaat en de namen erboven en eronder. Uit de zinsnede 't souw my nu wel moghen beuren valt af te leiden dat Bredero van plan was zelf de bedoelde kopie te schilderen. Op grond van de inhoud is geen nadere datering van deze brief mogelijk. Sr. Fransisco Badens.
De Deught bewesen het oprecht danckbaer herte,
Hoe weynigh die oock sy, wort 't geender tijt vergeten:
Maar d'ondanckbare keert haest 't wit in 't swarte,
't Is quaet d'ondanckbare Deught doen, want sy willen 't niet weten.
Naer alle beleefde eerbiedinge, ende vrundelijcke groetenisse aen u mijn lieve eerwaerdighe Heer ende beminde Meester: Soo bidd' ick u uyt de naem van mijn Vader, die wel hartelijck bid ende begeert, oft het u wille nu wel sou wesen ons te willen leenen het gene ghy hem hebt toegeseyt (ghelijck ghy weet, het stucxken van S. Vrancx) met welcke ghy mijn Vader een aengename dienst, ende een over-groote vrundtschap sult doen; het welcke wy niet onvergolden en sullen laten, sonder u daer en teghen danckbaerheyt te bewysen, nae u waerde, 't sy oock in wat het sy, sult ghy my ende mijn Vader voor een goede, ja over-goede Vrundt hebben. Ick weet wel dat ons begheeren groot, stout, ende onbeschaemt is, ende dat u 't selfde stucxken lief ende waert is: nochtans vertrouwende op u jonst ende op u gunstige belofte, soo hebben wy ons verkloeckt dit vrundelijck, doch onnoosel, eenvoudig Requestjen, te bieden ende toonen aen u goed-aerdige milde heusheyt, verhoopende oock anders niet als dat ons versoeck ons sal toe gelaten worden. Waer tegen wy u opofferen onse goede genegentheyt, macht ende wil, om naer u believen die te ghebruycken; steltse vry te werek naer u eygen begeeren, ghy sult ons willich ende bereyt vinden; wie weet waermen elckanderen kan te hulp komen, niemant leeft voor sich selfs. By aldien ghy ons dese jonste doet, ende laet onse wensch gheschien: soo belooven wy u hier neffens, dat wy de Copy niet uyt ons huys sullen laten gaen, want het gheschiet alleenlijck om de sinnelijckheyt van mijn Vader, die 't selfde tot een cieraet op syn plat bewaren wil by syn Juweelen ende schat, ende 't souw my nu wel moghen beuren. Voordts weet ick wel dat ghy met overvloedt van woorden niet beholpen en sijt: den Verstandighen is haest ghenoech gheseyt, of: a un bon Entendeur il ne faut qu'un parolle. Ist u wil hoe eerder hoe liever; dus doende sult wel doen. Wy wenschen u myn Heer soo veel gelucx en vreught,
En soo veel goets, als ghy u selfs wenschen meught:
Ghy doet my dickwils deught in veelderleye saken,
Doch ghy sult my nimmermeer meer als u dienaer maken.
G.A. Bredero. | |
[pagina 100]
| |
15 april 1610Bredero legt als collecteur van de impost op bieren een notariële verklaring af. (Not. archieven 267, folio 292 recto en verso. Gemeente-Archief van Amsterdam). Compareerde voor mij Frederick van Banchem Notaris Publicq folio 292 verso Verclarende voor Redenen van Wetenschap, Dat zij getuygen | |
[pagina 101]
| |
[pagina 102]
| |
15 april 1610Adriaen Cornelisz heeft van Frans Hendriksz Oetgens voor ƒ44 per jaar een stuk grond buiten de Sint Anthoniespoort in huur. (Rentebrieven No. 15, folio 12 verso en 13 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Wij Iacob backer ende Abraham Boom Schepenen | |
[pagina 103]
| |
[pagina 104]
| |
folio 13 recto goet duncken zal, ende hy mette voorschreven goouert | |
[pagina 105]
| |
ofte eenige andere lasten ende jmpositien die nu syn ende | |
1610Met de kenspreuk 't Kan verkeeren publiceert Bredero een Sonnet met de beginregel: Liefhebbers vande liefd', Beminners vant beminnen, als tweede van de vier lofdichten vóor de uitgave van Carel Quina: De Beschrijvinghe Heliodori vande Moorenlandtsche gheschiedenissen: Vervat in thien Boecken. Inhoudende de Eerbare, Cuysche, ende ghetrouwe Liefde van Theagenes van Thesalien, ende Chariclea van Ethiopien. Eerst int Griecx beschreven: Ende nu wt het Francoysche int Nederlandts vertaelt. Door C.K. (Vignet: Weegschaal) t'Amstelredam. By Hendrick Barentsz. Boecvercooper inde Warmoes-straet int vergulde Schrijff-boeck. 1610. (Vgl. J.A. Worp: Een onbekend lofdichtje van Bredero, in Ts. IX, 1890, blz. 135-137). Het is wellicht de vroegste publikatie van Bredero's hand. | |
1610De tweede druk van ‘Den Bloem-Hof Van de Nederlantsche Ieught’, t'Amstelredam uitgegeven door Dirck Pietersz. in de Witte Parsse op het Water, bevat in vergelijking met de eerste druk (1608) enkele uitbreidingen, waaronder het Liedt. Op de wijse: Esprits qui suspirez, met de aanvangsregel Ay, hooch verheven ziel en overschoone vrouwe, een gedicht bestaande uit zeven strofen van vier versregels, zonder naam of kenspreuk. De eerste vier strofen hiervan zijn, met een aantal kleine varianten, ook te vinden in Bredero's Groot Lied-Boeck. (1622). Op deze grond wordt het als een gedicht van Bredero beschouwd. | |
[pagina 106]
| |
31 juli 1610Adriaen Cornelisz stelt zich met Barthelmeus Philipsz borg voor Jan Sybrandsz, gewezen pachter van de impost op wollen lakens, voor de voldoening van 11 300 gulden. (Schepenkennissen No. 14, folio 258 verso en 259 recto. Gemeente-Archief van Amsterdam). Compareerde voor Schepenen ondergeschreuen folio 259 recto 259 folio 258 verso, in de marge d'originele Schepen | |
[pagina 107]
| |
|