| |
V [De buitenlandse romantiek. De belgische opstand]
Zowel Engeland als Duitsland hadden in het laatst van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw een rijke dichterlijke bloei beleefd, al vond van sommige kunstenaars het genie eerst na hun dood in ruime kring erkenning. Gold voor het napoleontische Frankrijk de klassieke spreuk, dat de wapenen de muzen doen zwijgen, tijdens de Restauratie voegde zich tussen de groep van Scott, Byron, Shelley en Keats ter ene, en die van Goethe, Schiller, Novalis en Hölderlin ter andere zijde, al gauw de waardige aanvulling van Lamartine, De Vigny, Victor Hugo en Alfred de Musset. Sterk in hun trots gevoel van onafhankelijke individualiteit, strijdvaardig in hun vernieuwing van inhoud en vorm, zonder reserve in hun openbaring van ook de intiemste gevoelens, geslingerd tussen doodsverlangen en doodsverachting, schiepen begaafde dichters en prozaïsten nu in alle talen éen verwante kunst. Een kunst van schrille tegenstellingen en hevige uitersten, volkomen ánders van sfeer en stijl, dan de bezonnen algemeenheden en de beheerste vormenspraak van het klassicisme. Ondanks de verblindende flonkeringen en de bedwelmende melancholie, hebben de franse zo min als de duitse romantici echter de invloed geëvenaard, die door de historische visioenen van Scott en de hartstochtelijke uitbarstingen van Byron is uitgeoefend op het proza en de poëzie van geheel Europa.
In Nederland begon deze invloed niet vóor 1820, en eerst omstreeks 1830 deed hij in voller kracht zich gelden. Toen de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen in 1821 de prijsvraag uitschreef: ‘Welke is het onderscheidend verschil tusschen de klassische poëzij der ouden en de dusgenaamd romantische poëzij der nieuweren; en hoedanig is beider betrekkelijke waarde en meerdere of mindere geschiktheid voor de zeden en behoeften van den tegenwoordigen tijd’, kon het bekroonde antwoord in academische toon een even oppervlakkige als onpartijdige verhandeling vormen over zaken, die hier te
| |
| |
lande blijkbaar nog niet aan de orde waren. Doch in 1822 vertaalde Geel een paar onvoltooid gebleven fragmenten uit Scotts gedichten, en nam Da Costa een gemoraliseerde tekst van Byrons ‘Cain’ op in zijn Poëzy. Tezelfdertijd kwam ook Bilderdijk in kennis met deze engelse dichters, en waagde hij zich enkele malen aan vertalingen uit hun werk. Reeds had in december 1821 Willem de Clercq, als enige, een antwoord ingezonden op de veeleisende prijsvraag: ‘Welken invloed heeft vreemde letterkunde, inzonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche, gehad op de Nederlandsche taal- en letterkunde, sints het begin der vijftiende eeuw tot op onze dagen?’ Hoewel, merkwaardig genoeg, de engelse literatuur in de opgave niet vermeld stond, werd in de met goud bekroonde studie, die in 1824 in druk verscheen, haar invloed wel besproken: evenals Da Costa was ook De Clercq zich de vernieuwing bewust, die Engeland ons brengen kon. Het is opmerkelijk, dat de grootste aandacht voor de uitheemse romantiek aanvankelijk juist in de kring van calvinistische jongeren te vinden was. Ook de jonge rotterdamse koopmanszoon Adriaan van der Hoop Jr., met zijn onevenwichtig temperament en zijn dichterlijke begaafdheidzonder-zelfkritiek, verenigde Byron en Bilderdijk in zijn vurige verering. Tezamen met zijn amsterdamse ‘boezemvriend’ Jacob van Lennep propageerde hij de romantische kunstopvatting in een tijdschrift met de klassieke naam ‘Apollo’, doch alles bleef voorlopig nog bij zwakke navolging van het krachtige buitenland.
Allengs echter was ook bij de oudere, klassicistisch geschoolde generatie de belangstelling voor het romantische Engeland tot bewondering gestegen: op de avond van 30 januari 1827 hield Prof. D.J. van Lennep zijn beroemd geworden ‘Verhandeling over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding’, waarin hij op geestdriftige wijze de wenselijkheid betoogde om in zelfstandige scheppingen de stijl van Scott te huwen aan inheemse stof. Hoe goed bedoeld, kon toch deze opwekking tot weinig anders leiden dan tot oppervlakkige navolging, zolang niet de sfeer in Nederland de kunstenaars noodzaakte om de eigen tijd te ontvluchten in een droom van voorbije grootheid. Eerst na de aanvangsjaren van de belgische opstand, toen men in steeds breder kringen zich teleurgesteld voelde, is die noodzaak ontstaan. Vandaar het imitatie-karakter
| |
| |
der aanvankelijke pogingen, tegenover het bij alle zwakheid onmiskenbaar échte der romantische werken van omstreeks 1835 tot 1850.
De eerste die door navolging van Scott, in poëzie en proza getracht heeft aan Prof. van Lenneps wensen te voldoen, is diens eigen zoon Jacob geweest. Opgegroeid in een kring van fijne beschaving en grote geleerdheid; bekend met klassieke en moderne, binnen- en buitenlandse letteren; begaafd met een vrolijke geest, een sterk geheugen, een boeiende voordracht, een vlotte stijl; en in zijn handig aanpassingsvermogen niet gehinderd door enige schroom voor plagiaat, scheen hij wel bij uitstek geschikt voor de reeks ‘Nederlandsche legenden in rijm gebracht’, waarvan er tussen 1828 en 1831 dan ook vier verschenen. ‘Het huis Te Leede’ bevat de middeleeuwse griezelgeschiedenis van een aan de duivel verkochte kruisvaarder, die trouwt met een vrome vrouw; ‘Adegild’ brengt ons naar het heidense Friesland van koning Radboud, in oorlog met de reeds gekerstende Franken; ‘Jacoba en Bertha’ is een verhaal van liefde, misverstand en samenzweringen uit de tijd van de Hoekse en Kabeljauwse twisten; ‘De strijd met Vlaanderen’ tenslotte - in 1831 een actueel nationalistisch gegeven! - beschrijft de overwinning, door de Hollanders onder Witte van Haemstede in 1304 bij Haarlem behaald. Maar al hadden deze lichtvaardig berijmde legenden een zeker succes, de illusie van het verleden bleef zwak, de artistieke waarde gering. De overeenkomst met Scott beperkte zich tot schilderachtige tonelen en romantische verwikkelingen, maar miste diens innerlijke kracht van historische kennis en voorvaderlijk levensgevoel. Toen dan ook een anoniem dichter, die Nicolaas Beets bleek te heten en theologisch student te Leiden was, in 1835 ‘Kuser’ publiceerde, liet Van Lennep zonder hartzeer verder aan hém het genre van de poëtische vertelling over, en troostte zich met de historische roman: aldus opnieuw Scott imiterend, die op gelijke wijze zich tot het proza had bepaald, toen hij zijn poëzie
door Byron overtroffen wist. -
Intussen bevond zich Nederland sinds augustus 1830 in staat van burgeroorlog: de goedbedoelde maar onhandige poging van het Wener Congres, om aan de grens van Frankrijk een stevig bolwerk te scheppen, was volkomen mislukt. Bij de vele verschillen tussen Noord en Zuid voegde zich de tegenstelling tussen de zelfgenoegzame tevredenheid van het ene, en de verontrusting
| |
| |
en verontwaardiging van het andere deel, en uiteraard was het voor de tevredenen wel geheel onmogelijk de mentaliteit der ontevredenen te begrijpen. Maar er ontbrak méer dan begrip, er ontbrak zelfs een minimale belangstelling en kennis van zaken. Indien de noord-nederlandse burgerij wat minder leeg was geweest aan politiek inzicht, had de belgische opstand haar niet zó onverhoeds kunnen overvallen en zo diep kunnen schokken als thans geschiedde.
Voor scherpzinnige tegenstanders van het liberalisme, gelijk Willem de Clercq en Groen van Prinsterer, was het volkomen duidelijk, dat de revolutiegeest in Europa en speciaal in Frankrijk opnieuw zijn krachten verzamelde, en dan ook in Zuid-Nederland gemakkelijk spel zou hebben. Stond niet de grote klasse van handelaars en industriëlen sterk onder invloed van de franse politiek; de roomse kerk onder invloed van de franse geestelijkheid; en eigenlijk het gehele volk, behalve een kleine groep bewuste. Vlamingen gelijk Jan Frans Willems, onder invloed van de franse taal en cultuur? Sinds er in de zomer van 1828 tussen conservatieve katholieken en ongodsdienstige liberalen een monsterverbond gesloten was, regende het klachten en petitionnementen. De weerspannigheid verkreeg in korte tijd zulk een omvang en kracht, dat ze niet met halve maatregelen meer kon worden weggenomen. Ofschoon Willem I bereid bleek zijn aandacht te schenken aan verschillende grieven, heeft hij niet weten te verhinderen, dat al zijn plannen en besluiten bij de snelle ontwikkeling der feiten ten achter zijn gebleven en aldus de indruk hebben gewekt van tegenwillige toegeving en weifelmoedig beleid.
De juli-revolutie in Parijs bracht in Noord-Nederland alleen een gevoel van afschuw teweeg: de burgerij schaarde zich nauwer om de troon; haar gematigde vrijzinnigheid, trouwens nooit vooruitstrevend, ging nu in starre behoudzucht over. Het lag niet binnen de mogelijkheid van haar gedachten, dat de burgers van Brussel ánders konden reageren dan zijzelf. Toen bijna een maand na de franse omwenteling, plotseling, op 25 augustus de opstand begon en spoedig om zich heen greep, waren de koning en zijn ministers slechts ten dele, en de onderdanen in het geheel niet in staat om de ernst en de verre strekking der gebeurtenissen te beoordelen.
‘Verdiept in kansrekening’, zoals Thorbecke fel maar terecht
| |
| |
heeft opgemerkt, liet Willem I de kostbare dagen verstrijken; en toen hij eindelijk, nadat enige andere pogingen mislukt waren, op 4 oktober de kroonprins met een opdracht naar het Zuiden zond, werd juist die eigen dag door het Voorlopig Bewind de zelfstandigheid van de belgische staat geproclameerd. Op 5 oktober 1830 riep de koning het Noorden te wapen. Er ging een golf van opwinding door de oranjelievende bevolking, die, in het deugdzame gevoel van haar dankbare trouw, de Belgen plichtmatig uitschold voor muiters, verraders en oproerlingen. Alles wat rijmen kon, greep naar de ganzepen: wapenzangen en krijgsliederen, met en zonder muziek, verschenen in zúlk een hoeveelheid, alsof men hoopte door dit dichterlijk bazuingeschal de muren van het belgisch Jericho omver te blazen.
In februari 1831 kreeg de opwinding nieuwe kracht door de dood van luitenant-ter-zee Van Speyk, terwijl de Tiendaagse Veldtocht met z'n studentikoze vrijwilligers haar in augustus tot laaiende geestdrift deed stijgen. Ook de strijd om de antwerpse citadel, die door generaal Chassé verdedigd werd tegen een frans interventie-leger, gaf in december 1832 weer gelegenheid tot ontelbare prestaties van papieren heldenmoed, wier ereplaats in éen der veelsoortige letterlievende almanakken tevens hun laatste rustplaats werd. Behalve vele ouderen als Loots, Spandaw en de groningse hoogleraar Lulofs, zongen ook talloze jongeren en debutanten, waarvan trouwens sommigen 's Konings rok gedragen hadden, mee in dit nationale koor: Withuys, Van Lennep, Van der Hoop, Heije, Hasebroek en Van den Bergh. Bij de meesten bleef de aandacht volkomen beperkt tot het nederlandse deel der europese gebeurtenissen; alleen Van der Hoop, tegelijk chauvinist en kosmopoliet, werd gegrepen door het internationaal karakter van de botsing tussen vrijheid en macht, maar koos, anders dan vele buitenlandse romantici, als noordnederlands burger pathetisch de zijde van het gezag, zelfs ten aanzien van de vrijheidsstrijd der Polen: ‘Warschau’ (1832). De vijftigjarige Tollens, van wie een zoon als leids jager deelnam aan de veldtocht, uitte zijn zowel vaderlijke als vaderlandse gevoelens in zijn ‘Avondbede’; maar ook bij vrijwel alle andere gebeurtenissen was híj de stem, die in ondogmatische vroomheid en nationale bezorgdheid uitsprak wat er leefde in heel het volk. Zijn populariteit steeg in deze tijd tot een ongekende hoogte. Niets tekent duidelijker de werkelijke spanning dier dagen, dan
| |
| |
dat Staring, de fijnzinnige en bedachtzame stilist, zich in gedichten als: Van Speyk; De veldtogt tegen de Belgen; Wapenroep, en een Lied voor de edelhartige Jongelingschap onzer Akademiën en Athenaeums, te buiten ging aan termen als: muitgespan, onverlaten, verwatenen, vals gespuis, en dergelijke. Maar ja, ook van hém waren de zoons onder de wapenen.
De belgische opstand heeft echter veel belangrijker gevolgen gehad dan deze ‘citadelpoëzie’, waarvan de psychologische betekenis de artistieke ver overtreft. Werd het Noorden geschokt in zijn rust, en na een tijdelijke versterking van zijn zelfingenomenheid ook geschokt in zijn innerlijk evenwicht, het Zuiden verloor door de scheuring opeens de steun der hollandse beschaving en stond opnieuw bijna weerloos tegenover de officiële verfransing, die zich onmiddellijk met kracht deed gelden. Doch de korte tijd van eenheid bleek niet geheel vruchteloos. Al had men tevoren de invoering van het Nederlands meer tegengewerkt dan toegejuicht, ten onrechte bevreesd dat de noordelijke taal ook het noordelijk protestantisme zou overbrengen, na 1830 toonde zich de goede kant van het feit, dat men uit afweer tegen het Hollands zich enigermate had toegelegd op de ontwikkeling en verbreiding van het Vlaams.
Zoals het Noorden, in de steek gelaten door de grote mogendheden, verplicht was om door eigen krachtsinspanning zijn rechten te verdedigen en zijn toekomst te scheppen, zo moest het Zuiden, op zichzelf geplaatst, ook in zichzelf de weerstand vinden tot behoud van taal en volkskarakter. Hoewel voortaan door het staatkundig lot gescheiden, liepen beider wegen dus toch evenwijdig. Ondanks de politieke verschillen bewaarde de literatuur ook zonder opzet steeds een zekere samenhang. Een diepe en langdurige bewondering voor Bilderdijk, Tollens en andere vereerde dichtervorsten bleef in het Zuiden bestaan, en toonde zich evenzeer door nadruk van hun werk als door navolging van hun talent. Trouwens ook in het Noorden was, althans in literaire kring, reeds vroeg belangstelling voor de beste uitingen der zich ontwikkelende vlaamse kunst, al had men er, met slechts een enkele gunstige uitzondering, maar weinig begrip voor de wijdere aspecten van de taalstrijd. Voor Noord en Zuid beide ging bovendien al spoedig gelden, dat men de sfeer van kleinheid slechts kon overwinnen, als men zich sterkte met de grootheid uit het verleden en zich openstelde voor de vernieuwende krachten in
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
A.C.W. Staring
| |
[pagina t.o. 33]
[p. t.o. 33] | |
Jacob van Lennep
| |
| |
Europa. Ook door deze eendere bewondering voor het heldendom van een gemeenschappelijk voorgeslacht en door deze gelijkelijk ondergane invloeden uit hetzelfde buitenland, bleef de eenheid over de grenzen heen bewaard. -
|
|