P.C. Hooft en de ongeziene, eerste 'fontein' van Amsterdam
(2017)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
26. Stromend waterIn een Amsterdamse boedelinventaris uit 1656 staat een ‘blik fonteintje, ijzere standaard met witte com’ beschreven (Fock 2001a: 144). Exact zo'n soort ‘fonteintje’ zien we aan de muur hangen op een tekening uit 1660-1664 van Gesina ter Borch, zuster van Gerard. Dit kleine metalen ‘fonteintje’ is halfrond en hangt gewoon los aan de muur. Het maakt daar geen deel van uit en is dus niet ingebouwd (a.v., afb. 98, hier afb. X). Dergelijke losse ‘wandfonteintjes’ kwamen in de zeventiende eeuw zeker vaker voor en dienden uitdrukkelijk voor het wassen van de handen (Dommisse 2000: 176 en 2001: 248). De reservoirs werden gevuld met water dat helemaal uit de keuken moest worden gehaald. Zulke halfronde ‘kamerfonteintjes’ hingen ook aan de wand van pronkpoppenhuizen (Dommisse 2000: 175-176), maar die dateren zoals gezegd van niet eerder dan het laatste kwart van de zeventiende eeuw. Afb. Y. Gangfonteintje uit het midden van de achttiende eeuw met decoratieve versiering (uit Dommisse 2001)
In de achttiende eeuw werden de losse ‘fonteintjes’ opgevolgd door vaste exemplaren die aan een hoog, onzichtbaar reservoir gekoppeld werden waarin regenwater was opgeslagen (Fock e.a. 2001b: 248, afb. 211, hier afb. Y; 271, 336-337, afb. 289). Deze ‘fonteintjes’ werden toen in gangen en trappenhuizen aangebracht (Van Dam 2010: 369). Zo hoefden de bewoners niet helemaal naar de vertrekken van de bedienden te lopen waar beneden in de keuken de pomp stond. Fonteintjes op de overloop bleven zeker tot eind negentiende eeuw een alledaags verschijnsel.Ga naar voetnoot187 Nu had Luz natuurlijk geen los ‘Hand-Fonteintje’ (cit. in Dommisse 2000: 175) aan de muur: die komen tenslotte pas zo'n vijftig jaar later in beeld. Het vaste model liet zelfs | |
[pagina 98]
| |
nog een volle eeuw op zich wachten. Maar Luz' ‘fonteyne’ staat op de tekening van Vingboons wel tegen een muur, is ruim 80 cm breed en gevat binnen twee ornamenten aan die muur. Van een (ondiepe) nis zoals bij achttiende-eeuwse representatieve fonteintjes wel voorkwam (Dommisse 2001: 248), is evenwel niets te zien. Veel diepte zal de fontein van Luz dus niet in beslag hebbn genomen. Bovendien stond zij niet op de gang - die was in 1646/1647 in Luz' hele complex nog niet te vinden -, maar in een hoek van een vertrek met een onbestemde functie van 16 x 28 Amsterdamse voeten, dus van ongeveer 4,5 bij 8 meter. Maar de constructie zat wel vast op haar plaats, want zij stond er nog steeds toen Vingboons haar tientallen jaren later vermeldde. Over de achttiende-eeuwse ‘fonteintjes’ maakt Jet Pijzel-Dommisse in haar bijdrage over het Nederlandse interieur van 1700-1750 een behartigenswaardige opmerking: ‘Omdat het nog altijd verbazingwekkend zal zijn geweest als er zomaar water uit een kraan stroomde, werden dergelijke fonteintjes in een passende decoratieve omlijsting gepresenteerd’ (Dommisse 2001: 248). Dat de door Vingboons aan weerszijden van de ‘fonteyne’ getekende ornamenten tot versiering hebben gestrekt, zou best kunnen; dat men begin zeventiende eeuw versteld stond van water dat in huis ‘zomaar’ stroomde, kan voor zeker worden aangenomen. Hóe Luz' fonteinmaker dit effect bereikte, blijft helaas gissen. Gezien de stand van de techniek toen lijkt een pomp mij uitgesloten, ook al bevond er zich in 1646 of 1647 een ‘Coocken’ onder het desbetreffende vertrek. Een hooggelegen waterreservoir zal het kunststuk hebben bewerkstelligd. Dit kon dan gevuld worden door Luz' huispersoneelGa naar voetnoot188 of door het regenwater van zijn daken.Ga naar voetnoot189 De hoogte waarop die vergaarbak zich bevond, bepaalt - zoals geformuleerd in de wet van de communicerende vaten - de potentiële energie van het water uit de fontein. Al in de Oudheid kon men door het afknijpen van de diameter van de aanvoerpijpen de waterdruk opvoeren opdat een fontein het water niet alleen straalsgewijs uit- maar zelfs | |
[pagina 99]
| |
opwierp (Longfellow 2011: 27; zie ook Rinne 1998: 54). Dit laatste had men eeuwen later opnieuw onder de knie.Ga naar voetnoot190 Jan Martensz. Merens uit Hoorn, die in dezelfde jaren als P.C. Hooft naar Frankrijk, Italië en Duitsland afreisde en daar verslag van deed, tekende er zo eentje in 1600 (Merens 1937, afb. 6, hier afb. Z). Maar die bevond zich in Italië en stond niet in Amsterdam. In Antwerpen spoten nochtans twee waterstralen omhoog uit de grote, nagebouwde vis van Oceanus die daar in 1594 bij de plechtige intrede van aartshertog Ernest werd meegevoerd (Bochius 1970: xxii, pl. 28). Maar dat was bij een eenmalige festiviteit. Afb. Z. Fontein te Siena. Tekening uit 1600 door Jan Martensz. Merens (uit Merens 1937)
| |
[pagina 100]
| |
Dat de heel vroege Amsterdamse fontein van Luz daadwerkelijk omhoog spoot, lijkt minder waarschijnlijk, al doen de ‘luchtige fonteijnen’ (T/vdS, gedicht 33, vs. 3) waarover Hooft in zijn versje dichtte dit wel vermoeden. Luz' fontein zal dus wel meer dan een onbenullig straaltje water hebben opgeleverd. Als het reservoir hoog genoeg lag, kan de ‘fontein’ flink gespetterd en geklaterd hebben. Maar hoe lang zij stroomde, hangt vooral af van het volume van datzelfde reservoir. Als dat kort van duur was - zoals bij een stortbak van een twintigste-eeuwse wc - zal P.C. Hooft dat op de koop toe hebben genomen. Deze doorgewinterde reiziger stond begin zeventiende eeuw niet meer verbaasd van een fontein - daarvan had hij er al vele gezien -, maar hij wist niet wat hij zag toen hij een fontein ontwaarde in Amsterdam, in zijn eigen stad waar de bodemgesteldheid zich altijd tegen het fenomeen had verzet. Het betrof een fontein die niet in een nis maar in een hoek van een vertrek geplaatst was, geen monument want niet diep, zo'n drie voet breed en met twee verticale ornamenten. De fontein was ongetwijfeld voorzien van stromend water, dat ogenschijnlijk zonder oorsprong en zonder te pompen door een buis of leiding met een kraan zal zijn aangevoerd. Wanneer men niet op het monument doelde waaruit of waarover het fonteinwater vloeide - en Luz' fontein was zo'n monument niet -, dan vormden deze laatste kenmerken toch de grootst gemene delers van wat rond 1600 een ‘fontein’ heette. Deze fontein van Luz is zonder meer hoogst opmerkelijk: zij was de eerste in Amsterdam en Luz verstrekte er, net als met zijn gebouw, ‘stof tot stadts eer’ mee (T/vdS, gedicht 33, vs. 5*). Al is de dichter P.C. Hooft de enige geweest die dat heeft opgemerkt. |
|