P.C. Hooft en de ongeziene, eerste 'fontein' van Amsterdam
(2017)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd18. Vingboons van dichtbijDe plattegrond van Vingboons (afb. R) meet 62 x 45 cm en draagt zoals gezegd geen datum of jaartal. We kunnen het er evenwel veilig op houden dat Vingboons hem in 1646 of 1647 tekende, want de verkoop van de betrokken gebouwen aan de stad vond in het eerstgenoemde jaar plaats en verkoper Van der Wiele zelf had wel geen reden om zijn bezit op te laten meten, terwijl de westvleugel op het binnenterrein in elk geval niet eerder dan in het laatstgenoemde jaar gebouwd werd en (nog) niet op de plattegrond staat.Ga naar voetnoot123 Vingboons tekende de drie gebouwen - het lange huis, het dwarshuis en het pakhuis - aan het eind van de ‘Fluwelle Burghwal’, tegenover de ‘Sluetels Brugh’. Over het ‘Waeter’ van de Grimburgwal ligt de ‘Brug om in 't Huys te Gaen’. Helemaal bovenaan, dit is in het zuiden, is de ‘Galderij van 't Gasthuys’ getekend. Dit was de galerij die de mannen- met de vrouwenafdeling van het Gasthuis verbond en die in 1603 het uitzicht van Luz over zijn binnenplaats zou bederven als zij hoger zou worden dan zij toen was. Dat binnenterrein heet nu ‘Tuyn’ (met een ‘Pomp’ in het zuiden en een in het noorden). De plek waar de loods stond die Luz in 1603 aan het Gasthuis verkocht met de aangrenzende grond tot aan de Gasthuis-galerij, heeft Vingboons blanco gelaten en ligt in het westen (op de tekening rechts) achter het ‘Packhuys’. Het latere pakhuis op die plaats heette ‘Het Wapen van Amsterdam’Ga naar voetnoot124 en werd in 1636 | |
[pagina 63]
| |
gebouwd (Meischke 1955, kol. 9) op de plek waar eerder ook al een pakhuis aan de Grimburgwal stond, zoals op afb. J van 1625 te zien is. Het pakhuis op de kaart van Bast van 1597 (afb. G) loopt niet door tot de Grimburgwal en was vanaf 1600 in handen van Luz. Die zal het toen gebruikt hebben voor zijn lommerd om er de ontvangen panden in op te slaan. Voor zijn koopmanschappen als huiden, geteerde kabels en Moskovisch garenGa naar voetnoot125 had Luz een pakhuis aan het water nodig. Waarschijnlijk is hij het dan ook geweest die een nieuw, hoger pakhuis tot aan het water heeft laten bouwen. Haaks op dit pakhuis staat bij Vingboons een belangwekkend pand dat parallel aan de Grimburgwal loopt, zo'n 85 Amsterdamse voeten (24 m) breed. Toentertijd golden reeds erven boven de 30-voetsmaat als breed (Meischke e.a. 1995: 49). Er is geen enkele reden om niet aan te nemen dat dit hetzelfde dwarshuis is waarvan de gevel aan de Grimburgwal op de tekening van Visscher (of een onbekende ander; afb. K) staat. Die tekening is zoals gezegd niet vóór 1603 gemaakt en in de jaren daarna moet dit dwarshuis ooit (ook) als bedrijfspand in gebruik zijn geweest - de twee grote deuren aan de kant van de wal die nog wel op de tekening te zien zijn, wijzen daar op. Nu, in 1646 of 1647 toen Vingboons zijn opmeting maakte, is het zonder twijfel een woonhuis (geweest), want al was er een ‘Comptoor’, het telt daarnaast op de begane grond een wel heel royale ‘Kinder Camer’, twee slaapkamers en een ‘Dagelyckx Camer’. Volgens Meischke in 1969 was dit ‘brede huis’ het woonhuis van de brouwerij ‘de sleutel’ aan de Grimburgwal, dat in het derde kwart van de 16de eeuw door Gerrit Bicker werd gebouwd en ons bekend bleef uit afbeeldingen waarvan vooral de plattegrond, die Philips Vingboons in 1647 in verband met de verbouwing tot Heerenlogement ervan tekende, van belang is. Het ruim 9 m brede huis bezat op de begane grond een muur in het midden, aan weerszijden waarvan zich enkele vertrekken bevonden (Meischke 1969: 354). Die korte zijde van negen meter en de indeling zijn wel in overeenstemming met het dwarshuis op de tekening van Vingboons, maar zoals we hierboven zagen, zal dit ‘woonhuis’ niet in het derde kwart van de zestiende eeuw zijn gebouwd, maar ergens tussen 1600 en 1625. Bovendien niet in opdracht van Gerrit Bicker maar waarschijnlijk van Sion Luz. Daarenboven kan men aan de hand van een plattegrond uit 1646 of 1647 niet zonder meer een toestand uit het derde kwart van de zestiende eeuw reconstrueren - of uit het begin van de zeventiende. Toen het complex nog in handen van de Bickers was (tot augustus 1600), bestond dit dwarshuis nog niet en stond er op die plaats een ander, langer gebouw, zoals duidelijk te zien is op de kaart van Bast uit 1597. Of het latere, kortere dwarshuis ten tijde van Luz - tussen 1600 en 1614 - diens woon- | |
[pagina 64]
| |
huis was, blijft de vraag gezien de ondanks de topgevels weinig aantrekkelijke voorgevel met de twee grote deuren op de begane grond die Visscher (of een onbekende) tekende (zie afb. K). Uit Vingboons' opmeting van dit dwarse ‘woonhuis’ blijkt eens temeer dat de tekening geen bouwtekening van het OZ Herenlogement voorstelt, want van ‘over-kostelyke zalen’, ‘genoeghzaam bequaam om een treffelijke hofhouding’ te herbergen,Ga naar voetnoot126 waar Dapper en Commelin het in 1663, respectievelijk 1665 in verband met beide gebouwen van het Logement over hadden, is hier geen sprake en daar was ook geen plaats voor. Dit dwarshuis zal in 1647 plaats hebben moeten maken voor het majestueuze, vernieuwde gebouw van het Oudezijds Herenlogement, dat daar verrees: zeven traveeën breed, met festoenen versierd en met volgens Commelin (1665: 217a) ‘boven al uytmuntende, de Groote Princelijke Zaal’. Aan de oostkant van de gang in het verlengde van het bruggetje over de Grimburgwal naar de binnenplaats ligt na de hierboven genoemde knik in die wal het andere gebouw van het OZ Herenlogement. Het poortje, met de derde topgevel, aan het einde van het bruggetje lag ‘juist op het knooppunt van beide gebouwen’ (Zantkuijl 1993: 335a). Het tweede gebouw grenst in het oosten aan ‘De Nonnen Sloot’. Die sloot heette voorheen de Oude Nonnensloot, maar na de demping van de Nieuwe Nonnensloot was het de enige nonnensloot die was overgebleven. Dit lange (ca. 156 voeten, 44m), verhoudingsgewijs smalle gebouw is dus de ‘oude’ (oost)vleugel van het OZ Herenlogement-complex. De gelede bouw is te herkennen op de kaart van Balthasar Florisz. uit 1625, maar op die van Bast uit 1597 is het een segment korter. Het gebouw kan dan ook pas zijn grotere lengte hebben gekregen na de demping van de Nieuwe Nonnensloot erachter en dus nadat Luz dat vrijgekomen terrein in 1603 van het Gasthuis kocht. De totale breedte van die strook grond bedroeg volgens de desbetreffende overdrachtsakte toen ‘omtrent vierentnegentich voeten’ (zie § 9) en dat komt overeen met de erfgrens in het zuiden die we bovenaan Vingboons' tekening zien. ‘Dit gheheele Huys is onder keldert’, schreef Vingboons in de marge naast deze lange oostvleugel. In het zuidelijkste segment ervan vermeldde Vingboons in het grootste vertrek op zijn plattegrond: ‘dit is al onder keldert’, in de gang tussen dit huis en het dwarshuis staat dat de in de ‘Slaep Camer’ getekende treden daar een trappetje naar beneden zijn, naar de ‘kelder koecken [= keuken]’ onder het dwarshuis, en in het pakhuis tekende hij tenslotte aan dat dat ‘oock’ onderkelderd was, terwijl onderkeldering in Amsterdam in de | |
[pagina 65]
| |
eerste helft van de zeventiende eeuw nog amper voorkwam (Fock 2001a: 26). Op de plattegrond is het ‘oude’, lange pand verder opgedeeld in een ‘Sael’, verscheidene kamers - onder een daarvan is ‘een Coocken’ -, twee kabinetten, een ‘Comptoir’, een ‘Cleyne Koecken’ en een ‘kamerken’. Twee keukens waren volgens Meischke in zijn monumentale Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800 in de periode van circa 1400 tot ongeveer 1650 bij veel grote huizen niet ongewoon (Meischke 1969: 98). Daarentegen kwam een keuken in de kelder onder een huis rond 1600 ‘slechts bij de zeer grote huizen te Amsterdam’ voor. Hij noemde als vroeg voorbeeld van een dergelijk huis opnieuw ‘het woonhuis bij de brouwerij van Bicker aan de Grimburgerwal, dat later werd opgenomen in het Oude Zijds Heerenlogement en dat uit het derde kwart van de 16de eeuw dateerde’ (Meischke 1969: 99 en vgl. 354). Nu hebben op de plattegrond van Vingboons zowel het lange huis als het dwarshuis elk een kelderkeuken, maar Meischke moet hier wel het laatste als ‘woonhuis’ van Bicker op het oog hebben gehad want dat wijst hij, zoals we hierboven lazen, op grond van dezelfde plattegrond uit 1646 of 1647 aan als het ‘woonhuis’ dat Gerrit Bicker in de zestiende eeuw had gebouwd. Hij zal in zijn boek dus twee maal dezelfde vergissing hebben begaan de situatie in de zeventiende eeuw gelijk te stellen aan die in de zestiende, terwijl het ‘woonhuis’ van Bicker in de tijd van Luz (of in die van Poppen, Den Otter en/of Van der Wiele) is vervangen door een ander, korter pand. Dit hele complex - het nieuwe dwarshuis met de twee topgevels, het lange huis dat in elk geval in 1625 uit drie segmenten bestond, daartussen het poortje met een eigen topgevel, en het pakhuis - zal aan Luz voldoende ruimte hebben geboden om er, naast zijn handelsactiviteiten, zijn werkzaamheden als houder van de Amsterdamse bank van lening uit te oefenen. Een lommerd heeft veel ruimte nodig. Er moest namelijk van allerlei worden opgeslagen: naast juwelen ook kleding, beddengoed, meubels, ketels en ander keukengerei. Zo betrok de stadsbank van lening bij haar oprichting in 1614 en kort daarop in 1616 twee zestig meter diepe panden, die helemaal van de OZ Voorburgwal tot de Nes lopen, en die bleken vijftig jaar later alweer te klein (Carasso-Kok/Van Lakerveld 2009, hoofdstuk 3). Uit een inventaris die in 1457 werd opgemaakt van de lommerd te Brugge, opnieuw als zodanig in gebruik in 1581, blijkt dat de beleende panden er waarschijnlijk soort bij soort werden bewaard: er was een ‘chambre des manteaulx’, een ‘chambre des cauderons [chaudrons]’ en een ‘chambre des sacs’. Dit laatste duidt er volgens R. De Roover (1948: 115) op dat ingebrachte kleinere panden in zakken werden opgeslagen. Panden die niet waren gelost kwamen in Brugge in de ‘chambre haute’ of in de ‘chambre basse des gaiges [gages] pas- | |
[pagina 66]
| |
Afb. S. Bij het cijfer 15 staat de grote lombard van Brugge (uit De Roover 1948).
sez’ terecht. Daarnaast moest er natuurlijk een kantoor en een balie zijn.Ga naar voetnoot127 De ‘Residence of the lombards in Bruges’, ‘a cluster of buildings - two fronting on the quay and others surrounding a courtyard’, was dus ‘especially arranged to fit the particular needs of their business’ (De Roover 1948: 113-115).Ga naar voetnoot128 Het eigenlijke ‘pandhuis’ omvatte tien kamers die vooral als magazijnen zullen zijn ingericht (Soetaert 1973: 190). Dit zal ook bij uitstek voor Luz' bank van lening in het vroegzeventiende-eeuwse Amsterdam hebben gegolden, want hij beschikte daar aan de Grimburgwal over maar liefst drie grote panden, waarvan in elk geval het lange opgedeeld was in verschillende handzame vertrekken. De benedenvertrekken van dit lange huis dienden in de tijd dat het de oostelijke vleugel van het nieuwe Herenlogement-complex vormde, volgens Wagenaar in 1765 (II: 76a) voor het tentoonstellen van ‘huissieraaden, kleederen en | |
[pagina 67]
| |
kostbaarheden’ die er ‘openlyk verkogt worden’ (a.v.).Ga naar voetnoot129 Dat laatste had Luz als tafelhouder in het complex natuurlijk al honderdzestig jaar eerder gedaan. Ook was er in het oude (lange) gebouw een ‘Sael’ van 30 bij 20 voeten. Dat is een royale zaal, maar of die zich leende voor de ‘groote maaltyden’ die in het OZ Herenlogement gehouden werden (a.v.), weet ik niet: de kinderkamer in het dwarse ‘woonhuis’ op Vingsboons' tekening was niet veel kleiner. De Prinselijke Zaal in het nieuwe gebouw was in elk geval wel ‘bequaam om een Koningh en groote Heeren te tracteren’ (Commelin 1665: 217a). Het nieuwe gebouw overtrof immers ‘in heerlijkheyt het Oude, zoo in Zalen, Kamers, als andere vertrekken’ (a.v.; ook in Beknopte beschryving 1713, sub Oude-Zyds Heeren Logement). |
|