P.C. Hooft en de ongeziene, eerste 'fontein' van Amsterdam
(2017)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd14. 1620 tot 1641 - drie nieuwe eigenaarsOver de panden aan de Grimburgwal die vanaf 1600 in het bezit van Luz waren geweest, heb ik pas weer iets gevonden dat dateert uit 1620. In dat jaar speelde blijkbaar het uitzicht vanuit, of naar, het (in 1603 vergrote) perceel met de voormalige brouwerij ‘de Sleutel’ weer op, want het St.-Pietersgasthuis sloot toen een ‘onderhandsch accoord met Jacob Poppen, burgemeester, en Hillebrant den Otter, over uitzicht van hun huis, grenzende aan de Gasthuizen’ (Veder 1908, inventaris p. 133 sub W7). De twee hadden het complex op een executieveiling aangekocht (Van Eeghen 1983: 30). De koopman Jacob Poppen (1576-1624) werd weliswaar pas een jaar later tot burgemeester gekozen - en in 1622 en 1624 opnieuw (Dudok I (2008): 176) -, maar was méér dan rijk genoeg om op ‘zeer geziene stand’ (D'Ailly 1929: 80) aan ‘de Stille Kolk’ bij de Grimburgwal (Meischke 1955, kol. 65) huizen te bezitten: hij liet na zijn dood in 1624 een ontzaglijk fortuin na ‘van meer dan 9 tonnen gouds’ en was daarmee ‘bij zijn dood de meestvermogende ingezetene van Amsterdam’ (Elias I (1903): XLIII en nr. 88, p. 286, 287 noot c). Hij woonde aan de Kloveniersburgwal in het grote huis dat zijn vader Jan daar kort na 1600 had laten bouwen. Jacobs zoon Joannes liet op die plek in 1642 door Philips Vingboons het Poppenhuis bouwen (D'Ailly 1971: 148). De erven van Jacob Poppen werden in 1631 volgens het belastingkohier aangeslagen voor ƒ 500.000, maar het feitelijke vermogen van de erflater bedroeg ƒ 920.000 (Van Dillen 1958: 90, 197; Klein 1965: 35).Ga naar voetnoot105 Daarmee bezet Jacob Poppen de negentiende plaats van De 250 rijksten van de Gouden Eeuw, een ranglijst tot stand gekomen op grond van de belastingregisters, de zogenaamde belastingkohieren, en dan vooral van de heffingen van de honderdste en tweehonderdste penning (Zandvliet 2006: 48, IX-XII). Jacob Poppens dochter Elisabeth (1615-1645) trouwde in 1633 met de rooms-katholieke (Zandvliet 2006: 100) jonker Willem van der Wiele (1612-1654), heer van de Werve en Nieuwerkerk (Elias I: 287-288 noot d; Wijnroks | |
[pagina 52]
| |
2003: 255n56). Die laatste zullen we zo meteen tegenkomen als eigenaar én koper van de panden die voorheen van Luz waren geweest. De tweede die in 1620 het onderhandse akkoord met het Gasthuis over het uitzicht had gesloten, was de eveneens rooms-katholieke Hillebrant den Otter (1567-1643), later heer van Vrijenes.Ga naar voetnoot106 Hij was een prominent Levant- en Ruslandhandelaar en bezat - in 1631 - honderdduizend gulden (Klein 1965: 260-261n51; Wijnroks 2003: 340, 365 en Bijlage 2 daar op p. 419-420). In 1634 werd het pand getaxeerd op ƒ 46.000 (Van Eeghen 1983: 30 met 117n12). Op 29 april 1641 verkocht deze Hillebrant den Otter voor ƒ 20.000 aan Joncheer Willem
vander Werve, heere van nieuwer-
kercke de gerechte helfte van een
huys ende erve mette helfte van de[n]
5[regelnummer]
aenclevende getimmerten van packhuysen
ende spycker, daerbij behorend, staende ende
leggende t'eynde d oudesyts voorburghwal
daervan de wederhelft de[n] Coper
zelffs toecomtGa naar voetnoot107
Hillebrant den Otter enerzijds en de schoonzoon van burgemeester Jacob Poppen, Willem van der Wiele, gezegd van de Werve, anderzijds waren dus in april 1641 ieder voor de helft eigenaar van een huis, een erf, van pakhuizen en van een spijker ‘aan het einde’ van de Oudezijds Voorburgwal. Dit betreft zonder twijfel de gebouwen van Luz. Nu, in 1641, verkocht Den Otter zijn helft aan Van der Wiele, die daarmee de enige eigenaar van de panden werd. Voordat we verdergaan met deze jonkheer, moeten we in verband met Luz' gebouwen eerst nog kort stilstaan bij de Blyde inkomst van Maria de Medicis uit 1639. |
|