P.C. Hooft en de ongeziene, eerste 'fontein' van Amsterdam
(2017)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd11. Luz wel rijk genoeg?P. Leendertz jr. schreef in zijn nagelaten en ongepubliceerde studie naar de ‘Dateering der gedichten van Hooft’ over het jaar van ontstaan van de kleine versjes op bl. 302 [van Hoofts eerste rijmkladboek, waaronder die op de galerij en timmerage van Signor Lus] kunnen wij alleen zeggen, dat zij ouder zijn dan 1608 en jonger dan de voorgaande [uit 1602]. Dat de lombardhouder, die in 1598 te Leiden bankroet sloeg, reeds in 1602 te Amsterdam zulk een prachtig huis zou hebben laten bouwen, lijkt ook wel wat vlug (Leendertz jr. 1930: 25-26). Dat laatste schijnt zo, want inderdaad vermeldde de Beschryving der stad Leyden in 1770 dat ‘Sion Luz en zyne Medestanders, een bankqueroet van eenige duizenden ponden Vlaamsch,Ga naar voetnoot77 zoo hier [in Leiden] als in andere Steden gemaakt hadden’ (Van Mieris & Van Alphen II (1770): 489b). Maar dat betrof in het geval van Luz dan toch geen werkelijk faillissement, dus geen bankroet waarbij ten behoeve van de gezamelijke schuldeisers een gerechtelijk beslag zou zijn gelegd op zijn gehele vermogen,Ga naar voetnoot78 want in 1600 bezat Luz in Leiden meer dan honderdduizend gulden, waarmee hij tot de tien rijksten van Leiden behoorde.Ga naar voetnoot79 Zijn zoon Abraham was goed voor twintigduizend gulden (Bok | |
[pagina 44]
| |
1993: 145, 157).Ga naar voetnoot80 En in elk geval in 1603 was Luz ook in Amsterdam in goeden doen, want de kunstschilder en schrijver Karel van Mander (1548-1606) moet toen Luz' huis hebben bezocht en hij beschreef in zijn Schilder-boeck van 1604 vier kunstwerken die hij bij Luz had gezien: een schilderij van Bacchus door Joos van Cleve (Van Mander 1604, fol. 227r = Miedema I (1994): 166-167), van Joachim Beuckelaer twee keukenstukken (fol. 238v = Miedema I: 212-213), en ‘Niobe beweent haar kinderen’ van Abraham Bloemaert (zie afb. ZZ). Dit laatste is volgens Van Mander ‘een groot [204 x 249,5 cm] en heerlijck stuck, t'welck is teghenwoordigh t'Amsterdam, by den Heer Zion Luz: hier in comen verscheyden naeckten van Mannen en Vrouwen, groot als 'tleven, wel verstaen en uytnemende wel ghehandelt, wesende d'Historie van Niobe’ (fol. 297v = Miedema: 448-449).Ga naar voetnoot81 Het verzamelen van kunst was ook in de zeventiende eeuw voorbehouden aan welgestelden (Bok 1993: 144b). Rond de eeuwwisseling was bovendien de ‘Deught-spiegel’ verschenen (Van Mander 277v = Miedema: 368-369), een grote gravure (52 x 37 cm) door Jan Saenredam naar Cornelis Ketel en door de Amsterdamse mecenas Jacques Razet opgedragen aan ‘de doorluchtige weldoener Sion van Lus’.Ga naar voetnoot82 Volgens Leendertz jr. schreef Hooft zijn drie versjes op Luz' ‘Galerije’ en ‘Timmeragie’ ergens in de periode 1602-1608. We weten nu van de grote kaart | |
[pagina 45]
| |
van Balthasar Florisz. hoe de bebouwing op het door Luz in 1600 verworven en in 1603 naar het zuiden vergrote perceel aan de Grimburgwal er in 1625 en door de tekening hoe de noordgevel langs die wal er in elk geval ná de jaren '10 van die eeuw en tot hooguit 1647 uitzagen. Als Luz de bouwheer was, dan zal dat in zijn eerste jaren in Amsterdam zijn geweest. Later, zoals in de nu volgende paragrafen te lezen valt, had hij daar het geld niet meer voor. We staan nu dan ook eerst stil bij de verdere lotgevallen van Luz in Amsterdam en volgen daarna die van zijn huizen, om uiteindelijk in 1647 bij het Oudezijds Herenlogement te belanden. |
|