P.C. Hooft en de ongeziene, eerste 'fontein' van Amsterdam
(2017)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd9. 1602, 1603 - over en weerLuz was dus op 3 augustus 1600 eigenaar geworden van een groot complex, gelegen aan de Grimburgwal tegenover het einde van de Oudezijds Voorburgwal. Die laatste burgwal heette ook wel de Fluwelen Burgwal, ‘waarschijnlijk omdat hier vóór den aanleg der grachtengordels vele welgestelden woonden’ (D'Ailly 1929: 73). Die konden zich ‘de luxe van fluwelen kledij’ veroorloven (De Baar 2016: 29). Door de toegenomen bebouwing en door het afbreken van de stadsmuur in 1601 werd het een chique buurt (zie Van Eeghen 1981: 60). Twee jaar na zijn aankoop, in mei 1602, had ‘Zion Luz’ een geschil met de regenten van het Gasthuis ‘over de scheidingsmuur en waterbak van een huis, grenzende aan de Gasthuizen’. Het betrof - uiteraard - het terrein van de voormalige brouwerij ‘de Sleutel’. In artikel XVI van de stedelijke ordonnantie van 19 december 1565 was bepaald ‘dat geene backen van cement ofte anderen, om regen-water ofte iet anders daer inne te doen / ofte ontfangen te werden [...] aen imants anders muyren’ aangebracht mochten worden zonder die buren ‘aen wiens muyren die gestelt sullen werden’ van tevoren daarover in te lichten (Noordkerk, tweede stuk (1748), dl. 3, boek 9, p. 980; Breen 1908: 133-134; Hettema 1982: 60). De meest waarschijnlijke plaats waar in 1602 een scheidingsmuur tussen Luz' erf en dat van het Gasthuis liep, is aan de westzijde van het vroegere brouwerij-complex. Waar Luz daar een waterbak geplaatst zou kunnen hebben, is onduidelijk. In elk geval moesten de rooimeesters, de voorgangers van de ambtenaren van het kadaster (en van de gemeentelijke bouwopzichters), als ‘Goede Mannen’ in dit geschil uitkomst bieden (Veder 1908, inventaris p. 133 sub W7). Het is verleidelijk die waterbak in verband met | |
[pagina 33]
| |
Luz' fontein te brengen, maar daar is geen enkele aanwijzing voor. Van een jaar na dit voorval dateert de overdracht door de regenten van het Gasthuis op 20 februari 1603 ‘met consente vanden Heeren-Burgermeesteren’, bij akte verleden voor schepenen, aan ‘Sion Luz, taeffelhouder’, aangrenzend aan de zuidzijde van zijn perceel van een erve lanck omtrent vierentnegentich
voeten ende breet vierendartich voeten, leggende
achter de huysinge eertytz geweest
zynde de brouwerye vande sleutel
5[regelnummer]
In allen schyneGa naar voetnoot60 t selve erve ter
voorseyde plaetse gelegen ende by de voornoemde
Syon Luz jegenwoordich betimmert
ende afgeschut Js, met conditie dat
de galerije vant gasthuys inde tyt
10[regelnummer]
van vijfentwintich eerstcomende
jaeren nijet hoger gemaakt sal mogen
werden dan die jegenwoordich staat.Ga naar voetnoot61
Uit deze overdrachtsakte blijkt dat het gedeelte van de Nieuwe Nonnensloot dat in 1600 nog de grens vormde tussen het brouwerij-complex en het terrein van de nieuwe gasthuizen, dan intussen gedempt is. Ook had het Gasthuis aan de zuidkant van die sloot en parallel daarmee inmiddels de al genoemde verbindingsgalerij laten bouwen die het mannengedeelte van het ziekenhuiscomplex (waar vroeger de Nieuwe Nonnen huisden) verbond met het vrouwengedeelte (waar vroeger de Oude Nonnen woonden) en die de Oude Nonnensloot overstak op het bruggetje dat op afb. G uit 1597 links van het hoge brouwerij-gebouw duidelijk staat getekend. (Zie de lange galerij op afb. H van 1627-1628.) De strook grond die Luz in 1603 verwierf bestond nu uit de zuidelijke helft van de gedempte Nieuwe Nonnensloot en waarschijnlijk een strook langs de vroegere zuidelijke oever, in elk geval tot aan de galerij. Luz tekende er een rentebrief voor, groot 200 gulden jaarlijks, tegen de 18de penning.Ga naar voetnoot62 Door deze aankoop vergrootte Luz zijn erf in zuidelijke richting. Hierdoor grensde zijn perceel nu wel pal aan de Gasthuis-galerij. Luz wilde duidelijk niet dat zijn uitzicht naar achter bedorven zou kunnen worden en had bedongen dat die galerij 25 jaar lang niet hoger gemaakt mocht worden dan zij al was. | |
[pagina 34]
| |
Afb. H. De panden van het Gasthuis uit het kaartboek van 1627-1628 door Balthasar Florisz. van Berckenrode (Beeldbank Stadsarchief Amsterdam). Op de hier leeg gelaten plek in het midden stond de bebouwing van Luz.
De in r. 1 en 2 van het citaat opgegeven maten zijn niet nauwkeurig, alleen al omdat de strook grond niet overal even ‘lang’ (dat is van de Oude Nonnensloot in het oosten naar het westen) is, zoals op de plattegrond van Philips Vingboons van 1646 of 1647, afb. R, duidelijk te zien is: de ‘Tuyn’ op die plattegrond verbreedt zich naar het noorden, richting Grimburgwal, gerekend vanaf de Gasthuis-galerij. Weliswaar lijkt dat op afb. H van 1627-1628 niet zo te zijn maar omdat die kaart door Balthasar Florisz. van Berckenrode alleen ten behoeve van het Gasthuis gemaakt is en het aangrenzende perceel dat tot 1614 Luz toebehoorde, slechts schetsmatig is ingetekend,Ga naar voetnoot63 kan | |
[pagina 35]
| |
die schets geen reden zijn om te twijfelen aan de nauwkeurige opmeting van dat perceel door Vingboons (afb. R).Ga naar voetnoot64 De maat van 94 voet in de lengte, langs de Gasthuis-galerij, komt ook overeen met diens plattegrond. Op afb. G van 1597 reikt het gebouw van de brouwerij op de hoek van de Grimburgwal en de Oude Nonnensloot naar het zuiden langs die sloot tot aan het water van de Nieuwe Nonnensloot. De zuidzijde van de met gebouwen omsloten binnenplaats op het terrein van de brouwerij, loopt echter niet parallel aan de Nieuwe Nonnensloot, maar aan dat gedeelte van de Grimburgwal. Dat zal de situatie geweest zijn toen Luz in 1600 het gehele brouwerij-complex kocht. Op afb. J van 1625 blijkt echter dat het gebouw dat de zuidzijde van die binnenplaats afsloot, gesloopt is en dat wat later op afb. R ‘Tuyn’ genoemd wordt dan reikt tot aan de Gasthuis-galerij, ten zuiden van de gedempte Nieuwe Nonnensloot. Waar het bij Luz' koop van 1603 om gaat, is dus de strook grond tussen enerzijds de Gasthuis-galerij en anderzijds het lage deel van de brouwerij op afb. G uit 1597, dat toen nog tot aan het water van de Nieuwe Nonnensloot reikte. Met dien verstande dat de noordelijke helft van de gedempte sloot sinds 1600 al zijn eigendom was (zie r. 8-9 van het citaat in§ 5). In r. 7-8 van het citaat staat dat de nu verkochte strook grond door Luz al ‘betimmert ende afgeschut’ was. Letterlijk genomen betekent dit dat hij er al een bouwsel op had laten optrekken en er een hek of iets dergelijks omheen had gezet. Dezelfde formule ‘beheynt ende betimmert’ troffen we al hierboven in paragraaf 5 aan in de overdrachtsakte van 3 augustus 1600, r. 11, waar die betrekking heeft op de toen bestaande bebouwing met een huis en brouwerij. Had Luz inderdaad al vóór de officiële overdracht op 20 februari 1603 iets op de grond van het Gasthuis mogen bouwen en zo ja, wat dan? Een soortgelijk geval vermeldt mej. I.H. van Eeghen (1941: 244, no. 14 sub 5): de ‘Nieuwe nonnen’ pachtten in 1406 een erf ‘dat al eerder door hen betimmerd was’. Waarschijnlijk betreft het ‘betimmert ende afgeschut’ in de akte van 1603 een vaste formule die niet al te letterlijk opgevat moet worden. Het verlijden van een transportakte van onroerend goed als deze ‘ten overstaan van de schepenen’ was namelijk slechts een ‘formaliteit’, waarbij ‘de overeenkomst van verkoop en koop gerealiseerd [werd], in die zin dat daardoor de eigendom van het goed overging van de verkoper op de koper en werking kreeg tegen derden’, een formaliteit die de boeking diende in de ‘transportregisters, die bij het gerecht werden bijgehouden’ (Gehlen 1986: 59, 60). | |
[pagina 36]
| |
Op dezelfde dag, 20 februari 1603, werd in een transportakte voor schepenen omgekeerd door Luz aan de regenten van het Gasthuis overgedragen een lootse ende
grondt vandien, staende ende gelegen
aende suyder ende achtergevel van
zyne spycker / Jn allen schyneGa naar voetnoot65 de voorseyde
5[regelnummer]
lootse ende gront vandien aldaer
gelegen js / met conditie dat de voorseyde
regenten ende hunne nacomelingen de
timmeragie die zij aenden voorseyde spycker
zouden mogen stellen gehouden sullen wesen
10[regelnummer]
blindt te maken, gelyck hy comparant
de suijder ende achtergevel vande voorseyde
spijcker mede gehouden js geheel
blint te maken, ende ten eeuwigen dagen sulx
te laten.Ga naar voetnoot66
Ook bij deze verkoop is, net als bij Luz' koop in 1600, de conditie dat over en weer inkijk voorkomen moest worden en elkaar belendende gebouwen van verschillende eigenaren met blinde muren naar elkaar toegewend dienden te zijn. De hier in r. 4 genoemde ‘spycker’, dat is een soort pakhuis,Ga naar voetnoot67 staat op de plaats waar in 1597 (afb. G) een gebouw de westzijde van de binnenplaats afsloot, maar dat naar het noorden niet doorliep tot aan de Grimburgwal. Het grote pakhuis dat ervoor in de plaats kwam deed dat wel: zie afb. J uit 1625 en de latere plattegrond van Vingboons (afb. R). Het gebouw van 1597 langs het water van de burgwal werd daardoor bekort. Het is zeer waarschijnlijk dat dat pakhuis daar gebouwd is door Luz, die voor zijn verschillende handelsactiviteiten zo'n ‘spycker’ - uiteraard aan het water - nodig had. Of het in februari 1603 al geheel voltooid was, is niet zeker, maar waar het hier om gaat is dat in 1625 (afb. J) direct achter en tegen de zuidgevel van Luz' ‘spycker’ aan, een gebouw van het Gasthuis staat: de noordkant van de galerij is op die kaart voorzien van boogjes die zich voortzetten op dat, dwars op de galerij staande gebouw.Ga naar voetnoot68 Ook op Vingboons' plattegrond (afb. R) begint direct ach- | |
[pagina 37]
| |
ter het pakhuis het terrein van het Gasthuis. Wat Luz in 1603 aan de regenten daarvan ‘aende suyder ende achtergevel van zyne spycker’ (r. 3-4 van het citaat) verkocht, was toen echter nog zijn grond met een loods erop. Dat moet dan zijn helft van het tussen 3 augustus 1600 en nu, 20 februari 1603, gedempte laatste gedeelte van de Nieuwe Nonnensloot (zie r. 7-9 van het citaat in § 5) zijn geweest. Daarmee was toen zijn perceel immers met 10 voet, dat is 2,83 m, bebouwbare grond naar het zuiden uitgebreid en op die plaats zal hij achter zijn pakhuis de loods hebben neergezet, met de voorkant uiteraard naar de binnenplaats (of, bij Vingboons, de ‘Tuyn’), misschien als tijdelijke opslag van bouwmaterialen. Vergeleken met de toestand vóór 1603 was Luz' binnenplaats dus wel naar het zuiden vergroot, maar was die niet meer geheel omsloten door zijn eigen panden: aan de zuidzijde en aan een deel van de westkant stonden nu respectievelijk de galerij en een gebouw van het Gasthuis. |
|