P.C. Hooft en de ongeziene, eerste 'fontein' van Amsterdam
(2017)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
6. Het ‘Eylandt’ in 1544Op afb. D is het zuiden van Amsterdam afgebeeld, links op de kaart die Cornelis Anthonisz. (± 1507-na 1553) in 1544 vervaardigde (zie Hofman 1978: 23-24, facs. nrs. 1-12; Hameleers 2013: I, cat. 2; 2015: 20, 250). Waar ‘den Aemstel’ staat, is nu het Rokin; de drie vletjes (zonder tuigage) op de houtsnede liggen links van de plek waar in 1548 de Grimnessesluis is aangelegd, namelijk daar waar het water van de Grimburgwal uitmondt in de Amstel - bij de latere Oude Turfmarkt waar tegenwoordig de rondvaartboten afvaren bij het ruiterstandbeeld van koningin Wilhelmina. Onder het linker vletje, d.i. in oostelijke richting, staan de conventskerk en daaronder het Nieuwe Nonnenklooster afgebeeld, en nog verder naar het oosten het klooster van de Oude Nonnen. Het Nieuwe Nonnenklooster of St. Dionysius ter LeliënGa naar voetnoot44 dateerde van omstreeks 1403; het Oude van 1393 of 1394.Ga naar voetnoot45 Deze twee conventen wer- Onder: Afb. D. Detail Cornelis Anthonisz. 1544 (Rijksmuseum Amsterdam)
| |
[pagina 24]
| |
den gescheiden door de Oude Nonnenvaart of -sloot (Hellinga 1930: 5). Die sloot vormde het verlengde van de Oudezijds Achterburgwal. Boven die wal ligt op de kaart de Oudezijds Voorburgwal. Haaks op die Voorburgwal, langs waar ‘de scafferij’ staat, loopt de Grimburgwal, die zoals gezegd in de Amstel uitmondt. Daaraan parallel liep de Nieuwe Nonnensloot, die het eigenlijke klooster scheidde van het ‘Eylandt’ (Hellinga 1930: 3-6) en tot aan de Amstel liep. Dit zogenaamde ‘eiland’ (Van Eeghen 1941: 244n2) wordt dus begrensd door de Grimburgwal in het noorden, in het westen door de Amstel, en door de Oude respectievelijk de Nieuwe Nonnensloot in oostelijke en in zuidelijke richting. (Momenteel, in 2017, staan er gebouwen van het vroegere Binnengasthuis op. Deze maken onderdeel uit van de Universiteit van Amsterdam.) Op dit eiland ten noorden van het Nieuwe Nonnenklooster lagen in de zestiende eeuw volgens G. Hellinga (1930: 5-6) vanaf de zijde van de Amstel gezien achtereenvolgens [1] een moestuin, [2] het paterserf van de Nieuwe Nonnen, dat in de geciteerde akte van 1600 in r. 3-4 genoemd wordt, met ‘houttuin’ en [3] de ‘Scafferij’ (d.i. de Stadstimmertuin; zie hieronder noot 49) met het zogeheten ‘Baerdsehuys’, waar ‘baerdsen’ - een soort van vaartuig - werden gebouwd en opgekalefaterd. Een moestuin en een ‘houttuin’ op het paterserf waar gezaagd hout opgestapeld werd zijn weliswaar niet op de kaart uit 1544 van Cornelis Anthonisz. aangegeven, maar de andere onderdelen zijn dat wel. Het ‘Baerdsehuys’, met een hoog en een daarachter aansluitend lager gedeelte, stond dus op de plaats van de latere brouwerij ‘de Sleutel’, maar op afb. F en G uit 1597 blijkt dat ‘de Sleutel’ verder naar het zuiden doorliep tot aan de Nieuwe Nonnensloot en dat zowel het voor- als het achterhuis aanzienlijk hoger waren dan van het ‘Baerdsehuys’ in 1544. Ná de Alteratie, in 1578, wilden volgens een verontruste non ‘die Goesen 't convent van de Lely [= het Nieuwe Nonnenklooster] [...] emploëren tot een gasthuys’ (cit. in Van Eeghen 1981: 54). Aldus geschiedde: ‘De Nonnen, die toen noch bey de kloosteren bezaten, daar uyt gezet, en een eerlijke Jaarlijkze onderhoudt toegepast zijnde’ (Commelin 1665: 111). Vermoedelijk al het jaar daarop werd het voormalige Nieuwe Nonnenklooster bestemd voor de mannelijke zieken van het St.-Pietersgasthuis. De vrouwelijke patiënten werden daarnaast in het vroegere klooster van de Oude Nonnen ondergebracht (Van Eeghen 1981: 54-57).Ga naar voetnoot46 Een lange galerij verbond vanaf 1587 beide gebouwen (Meischke 1955, kol. 7 met afb. 2, hier afb. H; Zantkuijl 1982: 28). | |
[pagina 25]
| |
Hiermee zijn de relevante topografische aanduidingen in de ‘kwijtscheldingsakte’ van 1600 verklaard en kan het toen door Luz gekochte perceel op de kaart van 1544 worden geïdentificeerd als het terrein van de ‘scafferij’ (met het ‘Baerdsehuys’): tegenover het einde van de Oudezijds Voorburgwal gelegen, naast het latere gasthuisterrein, in het westen begrensd door wat eertijds de tuin van de pater van de Nieuwe Nonnen was en in het oosten door de Oude Nonnensloot, in de diepte zich uitstrekkend van het water van de Burgwal tot halverwege de Nieuwe Nonnensloot. R. Meischke (1955, kol. 4) vermeldt dat deze Nieuwe Nonnensloot al ± 1550 gedempt werd, toen ook de ‘schafferij’ werd verplaatst naar het ‘Rondeel’ aan de Amstel (op afb. F van 1597 is de nieuwe stadstimmertuin daarachter gemerkt 37), en de sluis tussen Grimburgwal en Amstel werd overwelfd en de flanken van de overwelving toen of later werden bebouwd (zoals op afb. F en G duidelijk te zien is). Blijkbaar werd toen echter nog niet het gedeelte van de sloot gedempt dat de erfafscheiding vormde tussen de oude ‘schafferij’ (zie afb. D uit 1544) op het perceel dat in 1600 door Luz gekocht werd, en het terrein van de Nieuwe Nonnen. Van het gedeelte van de Nieuwe Nonnensloot vanaf dat perceel westwaarts tot de Amstel, waren beide oevers kennelijk eigendom van het nonnenklooster en dat deel werd dus wellicht al ± 1550 gedempt. De in het hierboven gegeven citaat uit de kwijtscheldingsakte van 1600 ook nog genoemde Floris Florisz. († 1561) had in 1546 de ‘schafferij’ gekocht en er later pakhuizen laten bouwen (Ter Gouw III (1881): 86; Meischke 1955, kol. 76). De ‘schafferij’ zelf werd in het jaar daarop verplaatst en het ‘Baerdsehuys’ werd ontruimd (D'Ailly 1929: 72; Hellinga 1930: 6). Floris Florisz., waarschijnlijk korenkoper (Van Dillen 1941: 48), woonde in de Warmoesstraat, in ‘de Sleutel’, ‘en had aan het uithangteeken daarvan zijn bijnaam “in den Sleutel” [...] te danken’ (Elias I (1903): 140). Door zijn verhuizing naar ‘het Eylandt’ ging die naam later over op het grote pand dat in 1597 op de plek van het ‘Baerdsehuys’ stond en waarin Pieter Bicker omstreeks 1562 een brouwerij had geïnstalleerd (Dudok van Heel 1990: 48). Dudok van Heel noemt het pand waarin de brouwerij gevestigd werd ‘een der spijkersGa naar voetnoot47 van Floris Florisz’, maar of het Floris was die dat grote pand had laten bouwen, of dat Pieter Bicker de bouwheer was, weet ik niet. In elk geval is de naam ‘de Sleutel’ voor de brouwerij die Luz in 1600 kocht, afkomstig van Floris uit de Warmoesstraat. Volgens de Amsterdamse geschiedschrijver Jan Wagenaar in 1765 ‘werdt, in de plaats der Schafferye, eene Brouwery getimmerd, de Sleutel genaamd, die, na eenige jaaren verloops, tot eene Lomberd gebruikt werdt’ (Wagenaar II (1765): | |
[pagina 26]
| |
75b). Zoals wij inmiddels weten was Signor Luz degeen die die lommerd hield. Precies honderd jaar vóór Wagenaar had Isaac Commelin in zijn Beschrijvinge van Amsterdam als eerste de gang van zaken op het bewuste perceel samengevat maar meende ten onrechte dat de Nieuw Nonnen de oorspronkelijke eigenaren van het perceel waren geweest, terwijl ons uit de akte van 1600 is gebleken dat dat de Oude Nonnen waren:Ga naar voetnoot48 De grondt een gedeelte van het nieuwe Nonnen-klooster wesende, wel eer een ledige plaats de Schaffery genaamt,Ga naar voetnoot49 tot eyndelijk een Brouwery daar op getimmert is, het wapen van de Sleutel voerende, zulks betuygende het vaantje op de hoek-gevel staande. Eenighe Jaren daar na in een Lommert verandert; doen weder by burgerlijkke Koopluyden bewoont, tot eyndelijk de Stadt het gekocht, en tot een Herberge ofte Castelanye bequaam gemaakt heeft (Isaac Commelin 1665: 217; Caspar Commelin 1693: II 669).Ga naar voetnoot50 Met deze laatste mededelingen lopen we weliswaar op de zaken vooruit, maar met dit alles lijkt de plek waar Luz in Amsterdam zijn zaken deed eenduidig vastgesteld. Toch is dat niet helemaal het geval. |
|