'Eene onafgewerkte teekening' van P. C. Hooft. De drost en zijn slot
(2002)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
7 De militaire betekenis van het Slot en Hooft als kasteleinIn de Middeleeuwen was Muiden de voorhaven van de bisschopsstad Utrecht en tijdens de Tachtigjarige oorlog werd het af en toe frontierstad. Toen ook kreeg het Slot fortificatieën en maakte het deel uit van de Utrechtse Waterlinie (1629), later van de (Oud-) Hollandsche-linie (1672), van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (vanaf 1854), vervolgens van de Stelling van Amsterdam (1892) en ten slotte van de Vesting Holland (1922). Sedert 1954 is het geen militair object meer.Ga naar voetnoot89 Muiderslot en omgeving weerspiegelen derhalve weermiddelen uit liefst zeven eeuwen. | |
Eerste vestingwerkenIn 1427 worden de eerste vestingwerken bij Muiden genoemd (Atlas 1964:13; Stelling 1988:85). Het buskruit maakte het in diezelfde eeuw onmogelijk burchten als het Muiderslot nog te verdedigen: niet de verticale verdediging vanaf muren met torens, maar een meer horizontale, van een aarden wal met rondelen - later vervangen door elkaar flankerende bastions - moest de vijandelijke artillerie op afstand houden. Volgens sommigen (Liber 1981:12b) verdwijnt in de daaropvolgende, zestiende, eeuw ook ‘de woonfunctie als geïntegreerd element’ bij verdedigingswerken volledig, waardoor een bewoonbaar kasteel - als het Slot te Muiden - binnen de versterkingskunst geen plaats meer had.Ga naar voetnoot90 Bedoeld zal zijn dat een slot zonder omwalling en rondelen geen militaire waarde meer had. En inderdaad, tot 1576 was ‘de omtrek’ van het Slot ‘nog met geen aarden wallen voorzien’ (Koning 1827:3), noch had Muiden zelf ‘Muuren of Poorten’ (Tegenwoordige staat VIII:59). | |
Gebastionneerde wallenOngetwijfeld om de strategische ligging die de oostelijke toegangsweg naar Amsterdam zowel voor langs de kust varende schepen, als voor troepen te land niet geheel blokkeerde, maar wel controleerde, als ook de waterweg van en naar Utrecht afsloot, trachtten in 1576 Staatse troepen onder Diederik Sonoy tevergeefs het Muiderslot te verove- | |
[pagina 50]
| |
ren (Hooft: Nederlandsche Historien, boek 11, sub 1576 = AgW IV:448; Van Lennep & Hofdijk 1861:78-80). Niet veel meer dan één jaar later, in 1577, gingen Muiden en het kasteel ‘zonder meer’ (Groesbeek 1981:269-270) tot de zijde van de Prins van Oranje en de nieuwe Staten van Holland over. Daarmee kwam het onder hun gezag en toezicht, maar voor het eventuele militaire gebruik van het Slot stond het tevens ter beschikking van de Stadhouder als Kapitein-Generaal. Voor beide superieuren had de kastelein klaar te staan en Hooft werd daarmee rechtstreeks geconfronteerd toen Oldenbarnevelt in 1614 langs kwam (maar hem niet ‘thuis’ trof), en toen Maurits in 1618 met driehonderd soldaten kwam bivakkeren op het Slot. De soldaten werden uiteraard elders ondergebracht, maar Maurits werd door Hooft op het Slot onthaald (zie Tuynman 1973, noot 335 en p. 44b en 46b). Amsterdam had generlei zeggenschap over kasteel of kastelein (t.a.p. noot 189 en 221). Om het Slot ook een militair-operationele functie te geven legde op last van de Staten mr. Adriaen Anthonisz.,Ga naar voetnoot91 ‘ingenieur en fortificatiemeester’,Ga naar voetnoot92 in de jaren 1577-1582 vervolgens rond Slot en stad gebastionneerde wallen aan (Atlas 1964:13; Jansen & Van Diest 1953:45 e.v.; Koot 1958:12; 1977:26-27). Daartoe werden de middeleeuwse omgravingen tenietgedaan. | |
Hooft en de Utrechtse WaterlinieIn 1624 plunderde graaf Hendrik van den Berg, legeraanvoerder in Spaanse dienst, vanuit het oosten in Overijssel en op de Veluwe. De oorlog kwam ‘plotseling voor Muidens deuren’ (Van Tricht 1980:112). Amsterdam zond daarop kanonnen naar Muiden (Van Tricht I, brief 325) met, mag men aannemen, bijbehorende kanonniers en uiteraard formeel op verzoek van de Staten-Generaal en met machtiging van de gewestelijke Staten en de Stadhouder als Kapitein-Generaal (en/of de Raad van State) die de controle hadden over alle bewegingen van troepen en oorlogsmaterieel. De winter van 1623/24 was uitzonderlijk streng en in februari kreeg Hooft opdracht van prins Maurits bijten in het ijs van de Vecht en de Zuiderzee te laten hakken om een overtocht van vijandelijke troepen richting Holland en Amsterdam te bemoeilijken. Vanuit Waterland zou men de Muidenaren tegemoet bijten, maar vanwege de terugtocht van de vijand verflauwde die ijver. De dreiging was in februari alweer geweken (Van Tricht I, brief 202). Zo gauw ging het niet in de zomer van 1629 toen vijandelijke troepen onder opperbevel van dezelfde graaf Hendrik van den Berg van 1624, nu samen met troepen van de Duitse keizer, Frederik Hendrik zijn beleg voor 's-Hertogenbosch trachtten te doen opgeven door een inval door de Veluwe richting Utrecht en het hart van Holland, waarbij ten slotte ook Hilversum in het Gooi in brand gestoken werd (brief 332). Muiden maakte toen deel uit van wat op papier de uitgestrekte Utrechtse Linie was, die liep vanaf Muiden via de Vecht naar Vreeswijk (Brand & Brand 1988:16). Frederik Hendrik gelastte die linie in staat van verdediging te brengen. Hooft, kastelein van het Muiderslot en onder meer als zodanig ook in een militaire functie (zie Leendertz 1935:103-105), kreeg het er druk mee (Koning 1827:31-35). | |
[pagina 51]
| |
Zoals gebruikelijk in crisissituaties als deze werden de steden verzocht zo genaamde ‘stadssoldaten’ of waardgelders die zij als ordebewakers in hun dienst hadden, en soms ook zelfs burger-vendels van de schutterijen, ter beschikking te stellen voor garnizoensdiensten elders, ter ontlasting van het professionele veldleger. In dit geval besloten de Staten-Generaal van de Unie al de 25e juli tot het verzoek aan Amsterdam, met een brief van de Prins zelf, om soldaten te zenden naar Harderwijk, Naarden en Muiden. Muiden kreeg zo de 27e weliswaar een garnizoen, maar er was ‘geene oft luttel voorraedt van krujt en koeghels’ en Hooft herinnerde HH Burgemeesteren bovendien aan de ‘vier oft vijf stukken Canons schietende ontrent 6 oft 8 pont ijzers’ die zij bij de inval van 1624 hadden gestuurd en die toen de toegangen tot Muiden hadden bestreken. Inderdaad zond Amsterdam ook nu ‘6 stukken metalen geschuts met hun behoefte’ (Van Tricht I, brieven 325, 324; ook Luttervelt 1947:19), waarschijnlijk slechts ‘valconetten’, ‘kleine kanonnetjes tot maximaal 3 pond kaliber’.Ga naar voetnoot93 Later werd er ook nog ongedisciplineerd en veelal niet-Nederlands soldatenvolk van de Westindische Compagnie in Muiden gelegerd (brief 333). De verdedigingswerken van Muiden waren echter zwak en begin augustus werd de situatie ernstig. Men overwoog Hooft de dijken ten zuiden van Muiden en aan de noordzijde van het Slot door te laten steken (brief 326), opdat het water van de Lek vanuit het zuiden en van de Vecht en de (zoute) Zuiderzee vanuit het noorden het lage land zouden inunderen. Hooft weifelde, want dan zou hij Slot en stad ‘op een eilant mitsgaerders alle 't velt ende laeghe weeghen onder water zetten’ (brief 326). Uiteindelijk ging men toch hiertoe over, maar ‘particuliere geinteresseerden’ dichtten de gaten. De opzet van de Staten van Holland om ‘de Landen onder water of dras’ te zetten, opdat ‘den vyand daardoor Verliesen soude den appetyt om derwaarts te koomen’ lukte enkele dagen nadien wel door de zeedijk bij Muiden op twee plaatsen te doorgraven (De Bordes 1856:158-159). Tot in de herfst had men te kampen met de gevolgen van water, verlaten en deels verbrande dorpen, en inkwartiering van ongediciplineerd krijgsvolk (Van Tricht I, brieven 332, 333).Ga naar voetnoot94 | |
[pagina 52]
| |
Hooft als vestingbouwerUltimo juli 1629 deelt Hooft in een brief aan zijn ‘zwager’ Joost Baeck mee dat de HH van Amsterdam, evenals hij zelf, hopen dat de Staten nu eindelijk Muiden (en waarschijnlijk dan ook het Slot) beter zullen laten versterken om een volgende keer niet over te hoeven gaan tot verwoestende inundaties (brief 326). In augustus verzocht de Vroedschap van Amsterdam als belanghebbende voor de onmiddellijke eigen veiligheid de Staen-Generaal om de fortificatiën van de stad Muiden direct ‘in verdedigbaren staat te doen brengen’ en inderdaad werden er toen naast herstelwerkzaamheden zelfs ‘eenige nieuwe werken aangelegd’ (De Bordes 1856:145-146). afb. 8 - Verbeteringsplan Muiderslot, niet gedateerd
Van werkelijke vestingwerken was echter vooreerst nog geen sprake, maar dat lag niet aan de kastelein. In 1630 schreef P.C. Hooft aan Baeck dat hij het jaar daarvoor aan de Heeren van Amsterdam ‘een Plan oft aftekening van deze plaetse’ heeft toegezonden met een ontwerp voor een uitgebreide fortificatie, een plan ‘om op te raedslaghen’ en om te verbeteren. Dat laatste blijkt te zijn gebeurd en Hooft wil graag ‘het ouwde ende nieuwe ontwerp oft plan’ terug (Van Tricht II, brief 385). Een maand later heeft hij ze nog niet in zijn bezit en wil hij ze toch zo spoedig mogelijk hebben: ‘gemerckt ick daer op wel | |
[pagina 53]
| |
wat diene te spieghelen, om de bedenkingen, die anderen daer op gehadt hebben, te vatten, ende t' overleggen oft er ijets meer waere, daer op te letten stonde’ (van Tricht II, brief 387, eveneens aan Baeck). Uiteindelijk bleven beide plannen, het oorspronkelijke en het verbeterde, zoek (brief 389), totdat Van Tricht 350 jaar later één ontwerp terugvond in het Algemeen Rijksarchief (Van Tricht III, p. 832) en het op het stofomslag van deel III van zijn uitgave van Hoofts Briefwisseling liet afdrukken. Rechtsonder herkent men Hoofts hand: ‘Gemaeckt In Augusto 1629’. Hooft als vestingbouwkundige: het is niet eenvoudig voor te stellen, tenminste, als men voorbijgaat aan de jarenlange intensieve en gedegen studie van het militaire bedrijf die Hooft ten behoeve van zijn Neederlandsche Histoorien verrichtte. afb. 9 - Plattegrond uit Boxhorn 1632
Ook anderen dienden plannen in. In de Amsterdammer vroedschapsvergadering van 7 januari 1630 [GAA 5025, 15, fol. 176v] zijn er besproken, maar men schijnt voor de hoge kosten te zijn teruggeschrokken.Ga naar voetnoot95 Hoge kosten voor Amsterdam, wel te verstaan. Want hoewel de Staten ertoe zouden moeten besluiten, zou het initiatief van het meest belanghebbende lid, van Amsterdam dus, moeten komen. Daarbij stond het van tevoren wel vast dat dan in feite Amsterdam ook grotendeels voor de kosten zou moeten op- | |
[pagina 54]
| |
draaien, want Muiden zelf kon zich geen uitgaven voor versterkingen veroorloven. Daarom diende Hooft zijn plan bij de HH van Amsterdam in; zich rechtstreeks tot de Staten wenden met een voorstel in plaats van alleen het uitspreken van een ootmoedige wens, lag niet op zijn weg en had ook geen zin. Uiteindelijk gebeurde er ondanks zijn inspanning - als zo dikwijls in de Republiek - weer niets en raakte de - overigens nooit voltooide - Utrechtse Waterlinie in verval, wat zich in 1672 zou wreken. Hoofdoorzaak dat de Utrechtse linie, waarvan Muiden en het Slot deel uitmaakten, noch tijdens de inval van 1629, noch daarna werd afgebouwd, was een - ondanks druk van Frederik Hendrik en de Raad van State - onoverbrugbaar belangenconflict tussen de Staten van Holland en die van Utrecht, die, elk voor hun deel, de aanleg van de verdedigingswerken zouden moeten betalen (De Bordes 1856:147). | |
Het Rampjaar 1672: de Oud-Hollandse WaterlinieEr waren plannen geweest om naast de Utrechtse Linie een tweede kunstmatige linie te stellen: de (Oud-)Hollandse Waterlinie,Ga naar voetnoot96 die liep van Muiden via Woerden naar Gorinchem (Van Sypesteyn & De Bordes 1850:18 e.v.; Knoop 1851:306; De Bordes 1856:176). Deze plannen werden bijzonder urgent toen Lodewijk XIV in 1672 de Republiek binnenviel en Muiden opnieuw frontierstad werd. Inmiddels was Hooft in 1647 gestorven en was na zijn directe opvolger Gerard Bicker in 1666 Nicolaas van Vlooswijck drost geworden. De verdediging van Muiden stelde weinig voor: een aarden wal plus natte gracht, maar aanvankelijk geen geschut.Ga naar voetnoot97 Wel was er natuurlijk nog het Slot ‘hetwelk nog het meeste tot de weerbaarheid van deze plaats toebragt’ (Van Sypesteyn & De Bordes 1850:76). Tot bevelhebber van het noordelijkste deel van de Waterlinie, van Abcoude tot Muiden, was benoemd de bejaarde veldmaarschalk Johan Maurits van Nassau (1604-1679; genoemd ‘de Braziliaan’). Hij nam zijn intrek op het Slot (Koot 1977:47-48). Opnieuw moest het water te hulp worden geroepen, en Johan Maurits gaf bevel de westelijke Vechtdijk en de zeedijk tussen Muiden en Muiderberg te doorsteken. Verder werd de sluis in de oostelijke Vechtdijk opengezet. Binnen vijf dagen stond al het land rondom Muiden onder water. Weer kwamen, net als in 1629, het Slot en de stad op een eiland te liggen (Jansen & Van Diest 1953:71-74). Amsterdam zond grof geschut,Ga naar voetnoot98 kruit, lood, palissaden, timmerlieden, en geld bovendien. Op de zeedijk werden twee traversen opgeworpen en de wallen van het Slot (en van Muiden) werden van bolwerken voorzien, waarop ‘zulk eene menigte stukken geschut en palisaden’ dat het ‘in eene sterke vesting werd herschapen’ (Koning 1827:38). Desalniettemin constateerde de ingenieur Jacob Bosch in augustus 1672 nog veel gebreken aan de verdediging van het Slot: naast ‘twe affuyten sonder stucken op het slot die tegen den mont van de haven leggen’ waren er ‘4 affuyten die geheel verrot sijn maer het | |
[pagina 55]
| |
afb. 10 - Coenraet Decker 1675
| |
[pagina 56]
| |
afb. 11 - Peeters-Bouttats 1679
| |
[pagina 57]
| |
beslagh daer van goet’, verder waren ‘de Graften van het slot op eenige plaetsen te smael en te ondiep’, waren ‘de BanquettenGa naar voetnoot99 voor de Borstweeringe over al noch niet geslooten op het slot maer waeren daer mede doende om op te maecken, daer haest bij is’. ‘Groote haest inde beginne’ had ertoe geleid dat de borstweringen ‘niet geheel volkoomen op hun gront staen [...] maer daer de stadt door de inundatie starck sijnde kan noch wel passeeren’ (GAA 5028, 502). Uitleggers in de Zuiderzee en gewapende vaartuigen op het Naardermeer werden ingezet. Door het terugtrekken van de Fransen kwam het Slot echter niet meer in de vuurlinie te liggen.Ga naar voetnoot100 De verdediging tegen de inval van 1672-1673 had ook gevolgen voor de bomen bij het Slot en voor de strijd tegen het water. | |
De beplanting van Hoofts SlotOmdat het Slot ‘aen den kaelen oever vande Zujder Zee’ lag en niet beschermd werd tegen wind en storm,Ga naar voetnoot101 vroeg P.C. Hooft in 1614 aan de Rekenkamer verlof om voor rekening van de Staten van Holland op de aarden wal ‘een bequame mantelinge van abeelen, ijpen, ende nooteboomen te planten’ (Van Tricht I, brief 73). Een jaar later vroeg hij een additioneel subsidie omdat de bomen ‘mits d'extreme drooghte’ doodgaan (brief 84). Weer een jaar later meldde hij dat van de honderd vijftig ‘abeelen’ (populieren), door hem aan de noord-, west- en noordwestkant van het slot geplant, ‘geen tien en blijven wassen’ (brief 105). In 1617 blijken er nieuwe bomen te zijn geplant (brieven 116 en 119). Op het schilderij van Arent Arentsz. (1585/6-1631), circa 1630 geschilderd vanuit het NW, zijn die nog niet bijzonder opgeschoten. Op het schetsje van Hooft uit 1608, getekend vanuit het NNO, zijn geen bomen te zien. Zoals hierboven is aangetoond, is deze schets dan ook waarschijnlijk zo'n twintig jaar ouder dan Arents schilderij. Uiteindelijk waren in de zeventiende eeuw ‘de aarde Wallen van dit Kasteel rondsom met twee Ryen Boomen beplant’. In 1672 moesten deze wijken voor de fortificaties en werden ‘uitgerooid, gelyk mede voor het grootste gedeelte de Tuinen,Ga naar voetnoot102 doch naderhand zyn de Wallen weder beplant geworden’ (Tegenwoordige staat VIII:65). Die beplanting is op haar beurt omstreeks 1800 gekapt. Daarna werden er bij de grote restauratie van Berden (1895-1909) wederom bomen geplant, die in de Tweede Wereldoorlog moeten zijn omgehakt (Luttervelt 1947:21, Van Tricht 1980:239, noot 5). In 1946 stond er zo goed als geen enkele boom meer op het kasteelterrein (Vink 1994:25, met afbn. 23a-b). In de jaren vijftig van de afgelopen eeuw werden er weer iepen neergezet (Koot 1958:30). | |
[pagina 58]
| |
afb. 12 - Arent Arentsz., ca. 1630
| |
Strijd tegen de ZuiderzeeNa 1673 waren de Fransen vertrokken, en bovendien leek de andere vijand van het Muiderslot, het water, bedwongen. Al in de 15de eeuw had de Zuiderzee zoveel land verslonden dat er tussen de zee en de muren van het Slot nog slechts een dijk stond. Die dijk was dus van levensbelang, want zonder dijk zouden de funderingen onderspoeld raken. Eeuwenlang was die dijk een bron van zorg, totdat, volgens Renaud (1954:kols. 205-206), de nieuw aangelegde aarden verdedigingswerken het Slot na 1672 voor de zee behoedden. Desondanks gingen in de achttiende eeuw de reparaties aan de zeedijk onverminderd voort (Mol-Wensink 1987; Vink 1994:10 (o.a. paalworm), met afb. 3 (paaldijk) op p. 72; Fransen 1996). afb. 13 - Atlas van Stolk 2621
| |
[pagina 59]
| |
Hoofts Muiderslot geen buitenverblijfDe bolwerken rondom het Slot waren weliswaar aan het begin van de achttiende eeuw gemoderniseerd (Atlas 1964:13), maar het Slot raakte in die eeuw steeds verder in verval. Vanwege de grootte en massiviteit leende het zich immers niet - evenmin als Loevestein - voor verbouwing (Bierens de Haan 1996:1970a), zoals toentertijd de mode werd. Reeds in de 17de eeuw was het geen gerieflijk woonhuis geweest (Van Tricht 1980:65-67), al is beweerd dat ‘het Muiderslot ten tijde van Hooft’ bewijst ‘dat middeleeuwse kastelen aan het begin van de zeventiende eeuw nog als buitenverblijf gebruikt konden worden’ (Meischke 1978:91). Hierbij wordt volgens mij voorbijgegaan aan het feit dat het Muiderslot van Hooft in de eerste plaats een - meestentijd onbehaaglijke - ambtswoning, en bepaald geen ‘buitenhuis’ was.Ga naar voetnoot103; In de tweede helft van zijn ambtstijd kon Hooft het zich veroorloven 's winters niet ‘op een afgelegen middeleeuws kasteel’ (Tuynman 1997:167), niet op ‘het onverwarmbare Muider slot’ (Van Tricht I, p. 35) te wonen, maar in Amsterdam.Ga naar voetnoot104 afb. 14 - IJsgezicht van Jan Abrahamsz. Beerstraaten 1658
| |
[pagina 60]
| |
‘Het Kasteel’ en de Nieuwe Hollandse WaterlinieBij besluit van koning Willem I werd vanaf 1815 de Nieuwe Hollandse Waterlinie aangelegd. Zij liep van de Zuiderzee naar Vreeswijk en vandaar over Gorinchem naar de Nieuwe Merwede en de Biesbosch; 48 forten, 70 versterkingen. De stad Utrecht werd nu binnen de linie gebracht. Deels viel zij samen met de Oude Hollandse Waterlinie. Vanwege de Belgische opstand en de nasleep daarvan werd er tussen 1825 en 1840 met het aanleggen weinig voortgang geboekt (Akihary & Behagel 1982:93), en de ‘Vesting Muiden’ maakt er dan ook pas sedert 1854 deel van uit (Stelling 1988:85). In 1851, tijdens de tweede bouwperiode (1840-1860) van de linie, werd in de hoofdgracht een dam, een ‘beer’, gemetseld om binnen- en buitenwater te keren,Ga naar voetnoot105 en aan de overzijde van de Vecht werd een jaar later, in 1852, een betrekkelijk klein (19 × 22 m) torenfortGa naar voetnoot106 gemetseld (Stelling 1988:85; P. van Leeuwen 1996:74) op de plaats waar in 1799 door de Fransen al een schans was opgeworpen.Ga naar voetnoot107 Vanwege de invoering van het geschut met getrokken loop kort na 1861Ga naar voetnoot108 was deze - hoge - Westbatterij al tien jaar na oplevering verouderd (Akihary & Behagel 1982:94). Desalniettemin staat zij er nog steeds en wordt gebruikt door de zeeverkenners. In 1875 werden onder meer nog twee ‘bomvrije’ gebouwen op het terrein van het Slot gebouwd.Ga naar voetnoot109 Deze gebouwen A en B boden onderdak aan manschappen, kruit en munitie.Ga naar voetnoot110 Door de uitvinding van de brisantgranaat vóór 1890 (Van stenen kogel 1980:51) verloren dergelijke onderkomens al snel hun militaire waarde. In 1955 zijn zij door Defensie gesloopt. De kazemat en kelder van gebouw B zijn toen ongemoeid gelaten. De onder dat gebouw gemetselde vergaarbak voor drinkwater, dat tussen de tongewelven werd verzameld en via druipkokers werd afgevoerd, is in 2001 blootgelegd. Als gevolg van de negentiende-eeuwse wijzigingen en de eerdere weggravingen in de zeventiende eeuw is er rond het Slot niets meer te vinden van de oorspronkelijke middeleeuwse omgravingen. Sedert de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie droegen de werken rondom het Slot de misleidende naam ‘het Kasteel’ (Atlas 1964:14, 21; Stelling 1988:85; | |
[pagina 61]
| |
Vink 1994:1). De wallen rondom Muiden vormden ‘de Vesting’. ‘Kasteel’ en Vesting hebben tot circa 1883 deel uitgemaakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (Atlas 1964:14), het Muiderslot gold tot ver in de negentiende eeuw als ‘blindeerbaar reduit’ (Brand & Brand 1988:174). | |
Stelling van Amsterdam / Vesting HollandHet ‘centraal reduit onzer landsverdediging’, het laatste toevluchtsoord, is volgens de ter zake kundige kapitein der veldartillerie W.E. van Dam van Isselt steeds Amsterdam geweest. Sedert 1892 maakten Vesting Muiden en ‘Kasteel’ met de Westbatterij deel uit van de Stelling van Amsterdam. Het Zuiderzee-front van deze Stelling strekte zich over 33 km uit van Muiden tot Edam. Op dit front achtte de kapitein vooral een taak weggelegd voor de marine op de Zuiderzee: voor een vijandelijke doortocht was het Waterland te zeer doorsneden en anderszins zou de vijand onder meer de Muider Trekvaart op zijn weg vinden (Van Dam van Isselt 1910:34, 62-63, 140; Stelling 1988:84-85). afb. 15 - Museumeiland Muiderslot 2001
| |
[pagina 62]
| |
Naderhand, vanaf 1922, vormde Muiden het meest oostelijke deel van de Vesting Holland. Inundaties bleven de basis van de landsverdediging (Stelling 1988:103). De hoop dat die afdoende zouden zijn, werd in mei 1940 de bodem ingeslagen.Ga naar voetnoot111 In 1955 werden gebouw A en B gesloopt en werden op advies van de Stichting Menno van Coehoorn de wallen gereconstrueerd. Het Muiderslot behoorde toe aan de Rijksdienst Kastelenbeheer, totdat deze overheidsdienst in 1994 werd opgeheven. Sedertdien is er sprake van een Stichting Rijksmuseum Muiderslot. In 2003 bestaat het Muiderslot 125 jaar als museum. |
|