'Eene onafgewerkte teekening' van P. C. Hooft. De drost en zijn slot
(2002)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
4 Het Slot dat Hooft tekende en zijn gedaanteverwisselingenHet huidige Muiderslot is eeuwenoud, maar hoe oud dan wel, dat weten we niet heel zeker. Het begin van zijn geschiedenis is duister. In 953 is er sprake van tolheffing te Muiden, geheven van voorbijvarende schepen. Daar zal ook wel een tolhuis bij hebben gehoord, maar daarvan is nooit iets teruggevonden.Ga naar voetnoot51 Het plaatsje Muiden zelf was in 1356 ‘maer een vlecke sonder wallen’ (Van Gouthoeven 1620:94). Inmiddels had er al wel een heus kasteel gestaan, maar dat moet na bijzonder korte tijd - een jaar of tien, vijftien - verwoest zijn. Wat was het geval? | |
Het ontstaan van het SlotTegenwoordig lijkt het gevoelen van de meeste (bouw)historici, architecten, archeologen en slotvoogden aan te sluiten bij het opzienbarende artikel van J.G.N. Renaud, conservator van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.Ga naar voetnoot52 Deze betoogde in 1954 dat Floris V (1254-1296), graaf van Holland en gedurende enige tijd beoogd Schots troonopvolger, rond 1285Ga naar voetnoot53 een slot te Muiden heeft laten bouwen.Ga naar voetnoot54 Dit werd kort na de gewelddadige doodGa naar voetnoot55 van Floris V, waarschijnlijk nog in 1296, door de Utrechtse bisschop Willem van Mechelen ingenomen (o.a. Domselaer 1665:108 e.v.) en, met uitzondering van de fundamenten, gesloopt. Het terrein zou daarop zeventig jaar braak hebben gelegen. Omstreeks 1370 moet het Slot door hertog Albrecht van Beieren | |
[pagina 32]
| |
(afb. 3 - uit Renaud 1957: 318, fig. 17)
| |
[pagina 33]
| |
opnieuw zijn opgetrokken op de oude grondslagen, aldus Renaud 1954.Ga naar voetnoot56 Niet heel lang nadien, in 1386, voegde hertog Albrecht de noordoostelijke vleugel toe, die zowel wat betreft voeting als opgaand werk geheel nieuw was (Renaud 1954: kol. 198, 203-204; 1979:47). Dit is dan het tegenwoordige Muiderslot, al is er in de afgelopen meer dan zes eeuwen vanzelfsprekend wel het een en ander aan vertimmerd. | |
Floris V bouwheerVanaf 1282 had de Hollandse graaf Floris V een bijzonder grootschalige bouwactiviteit ontplooid: tussen dat jaar en 1287 stichtte hij ten minste vijf dwangburchten om de zo-afb.4 - Simon de Vlieger, tweede kwart 17de eeuw
| |
[pagina 34]
| |
pas onderworpen Westfriezen in toom te kunnen houden;Ga naar voetnoot57 nog tijdens die vijf jaar of daarna is hij als bouwheer van de Haagse ‘Ridderzaal’ opgetreden (Renaud 1979:46; Janssen 1996:31,58), en zo'n tien jaar voor zijn dood stichtte hij het (eerste) Muiderslot. Deze burcht diende niet om de Westfriezen te knechten, maar om de Utrechtse bisschop de voet dwars te zetten: daartoe stond zij strategisch op de (oostelijke) oever van de monding van de Vecht en beheerste zo de handelsroute naar Utrecht. | |
Vierhoekig kasteelHet Muiderslot is een burcht die als archetypisch voor het vierhoekige kasteel in Nederland kan gelden: een vrijwel vierkante plattegrond (32 × 35 m) en vier - ronde - torens op de hoeken.Ga naar voetnoot58 Ten tijde van de oorspronkelijke bouw waren vierhoekige kastelen met ronde (of vierkante) hoektorens ‘relatief nieuw’, groot en duur; eerst alleen voorbehouden aan de landsheren. De graaf zal ze voornamelijk vanwege hun militaire functie hebben laten bouwen (Janssen 1996:61b met schema op p. 18, 81b). Het Muiderslot deed hij op grote bakstenen, 29 × 14 × 7,5 cm, grondvesten; volgens Renaud (1954: kol. 197-198) op grond van ervaring te dateren op 13de eeuws. (Evenzo Hollestelle 1961:78.) Volgens Hollestelle (114-115) trok Floris V zijn Muiderslot op die fundamenten niet in tufsteen op, maar in de nieuwere baksteen, al lijkt mij haar bron, Renaud (1954: kol. 193), daar minder zeker van te zijn. | |
De torens en Hoofts tekeningHoe Floris' slot was opgebouwd, weten we niet. Zoals gezegd is het huidige, tweede Muiderslot wel op diezelfde 13 de-eeuwse stenen gefundeerd. Het is (ook?) door gegraven grachten omgeven, een waterburcht, met vier ronde hoektorens, en daarbij een vierkante poorttoren en twee woongedeelten. De poorttoren heeft samen met de noordertoren de zwaarste muren: tot 1,50 m. Het overige muurwerk heeft een dikte tot 1 m (Renaud 1957:319 = 1957-1958:168). In de oostertoren zou P.C. Hooft zijn woonvertrek hebben gehad (Luttervelt 1947:8). Dit is niet het ‘Toorentjen’ waar hij de (nationale) geschiedschrijving en soms ook nog een | |
[pagina 35]
| |
beetje de letterkunde beoefende, want dat was zeskantig en stond in de tuin.Ga naar voetnoot59 Van de oostertoren zien we links op de tekening slechts een glimp. Het dak van de poorttoren daarnaast is vaag te herkennen. De zuidertoren staat helemaal niet op de schets. Deze toren geldt als wachttoren en is als enige ovaal van vorm. Hierdoor springt hij enigszins vooruit (Koot 1958:32-34), wat de zijdelingse bestrijking van de muren met schietwapens vergroot. Bij de overige hoektorens is deze zogenaamde ‘flankering’ vanwege de ligging ten opzichte van de muur zo goed als onmogelijk (Renaud 1957:32.0 = 1957-1958:168). Vanuit krijgskundig opzicht is dit een minpunt, al moet men wel beseffen dat het vooral de omgravingen (soms wel tot zeven aan toe) waren die de eigenlijke verdediging van een burcht bepaalden. Dit verklaart wellicht ook de op het eerste gezicht voor een militair object merkwaardige rietbedekking die de hoektorens in 1373 blijken te hebben. Na 1450 zijn de torens overigens met lei gedekt (Renaud 1954: kol. 203; Koot 1977:12b-13a, 17b). Tussen de zuider- en westertoren loopt een omloop, een zogenaamde ‘weergang’ op bogen - op wat Hooft de ‘ringelmujr’ noemt (Van Tricht I, brief 129). Deze is niet op de schets te zien, want die is vanuit het noordnoordoosten getekend. | |
De Floriskamer; Hoofts reparatiesDe westertoren meet 27 m en is daarmee zo'n 4 m hoger dan de andere. Op de tekening torent hij duidelijk boven de rest uit. Volgens de legende zou Floris V hier enkele dagen in gevangenschap hebben moeten doorbrengen.Ga naar voetnoot60 Maar dat kan nooit dezelfde toren zijn geweest, want het eerste slot moet kort na Floris' dood met de grond gelijk gemaakt zijn als Renaud gelijk heeft - wat niet onbetwist is.Ga naar voetnoot61 Op het Slot zelf sprak men tot in de vo- | |
[pagina 36]
| |
rige eeuw nog wel over de ‘Floriskamer’ (Koot 1958:50). De nieuwe (of de in 1373 en 1386 grondig gerestaureerde) toren was in 1472 weer zó vervallen dat hij losscheurde van zaal en zuidmuur. Hieraan moest iets worden gedaan ‘of anders hij wert gescapen te vallen inden voirsz. graft ende mit him te trecken een groet deel vanden selve slote’ (cit. bij Koot 1977:20b). Het onderhoud zou door alle eeuwen heen een kostbare zaak blijven. P.C. Hooft moest dijkwijls grote bedragen voor het onderhoud aan ‘'t Casteel der Graeflijkheid’ voorschieten; ieder jaar legde hij tegenover de Heren van de Rekeninge verantwoording voor deze reparatiekosten af (Van Tricht II, passim). Al eerder leverde bouwvalligheid zelfs gevaar op: kastelein Joost van ZwietenGa naar voetnoot62 meldde in 1506 dat ‘die brugge die men op ten huyse gaet zoe quaat verrot ende vergaen [was] datmen daer geen vat biers overgedragen en conde dan in grooter vrese ende perikel’ (cit. bij Renaud 1954: kol. 209). Harde wind leidde op die brug ook tot benarde situaties: Hooft vroeg in 1630 om een (nieuwe) schuit om dit gevaar waar mogelijk te ondervangen: immers, ‘zijn ook bij mijnen tijdt verscheide persoonen, ende onder andere de hujsvrouw van den portier tot tweemael toe door 't exces vanden windt van de brug af inde graft gesmeeten, ende hun leven zonder dit behulp, in 't wterste perikel geweest’ (Van Tricht I, brief 366).Ga naar voetnoot63 Tot een jaar geleden had de ophaalbrug geen leuningen. | |
De noordertoren op Hoofts tekening en de reis daarheenDit laatste scheen de bezoekers gelukkig niet te deren, want zij komen in groten getale: jaarlijks 115.000.Ga naar voetnoot64 Hun ontgaat in eerste instantie de noordertoren: vanaf het slotplein is hij niet te zien, want gaat geheel verscholen achter het hoge woongebouw. Het was evenwel de eerste toren die P.C. Hooft zag opdoemen als hij vanuit Amsterdam over het | |
[pagina 37]
| |
IJ en de Zuiderzee naar het Slot zeilde.Ga naar voetnoot65 Amsterdam voer al in de 13de eeuw ‘op de Steden en Dorpen van Gooiland en Amstelland’ en de marktschippers voeren ‘al vroeg in de voorgaande eeuwe of eerder [i.c. vóór de 17de eeuw], dagelyks’ af op Muiden. Het marktschip op Muiden vertrok in 1765 nog ‘alle namiddagen, ten drie uuren’ (Wagenaar:493, 507b, zie ook Fuchs 1946:197). Dit veer voer over de Zuiderzee, want de trekvaart naar Muiden kwam pas in 1641 tot stand (De Vrankrijker II (1940):149-151; Jansen & Van Diest 1953:68-69; vergelijk Koning 1827, kaart t.o. p. 14). De dienst over het IJ raakte toen gespecialiseerd in vracht en heette uiteindelijk het ‘buitenveer’, die over de nieuwe trekvaart werd het ‘binnenveer’ (De Vries 1978:82). De tekening uit Hoofts handschriften is vanuit NNO-windrichting geschetst.Ga naar voetnoot66 Op het bovendeel van de noordertoren treft men nu nog (of: weer) de ruitpatronen opgebouwd uit verglaasde stenen aan (Gosschalk 1874: § 15; Berden 1901:22; Hollestelle 1961:55).Ga naar voetnoot67 Deze details staan niet op de schets: vermoedelijk te veraf en bovenal was de tekenaar niet bijzonder goed geschoold. Om Hoofts verdere bemoeienis met ‘zijn’ Slot in het juiste kader te kunnen plaatsen, moeten wij nu echter eerst het een en ander ophalen over de bouw- en restauratiegeschiedenis van het Slot. |
|