'Eene onafgewerkte teekening' van P. C. Hooft. De drost en zijn slot
(2002)–G.P. van der Stroom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
3 Tekenonderwijs in de 17de eeuwWaarschijnlijk is de Hollandse zeventiende eeuw één van de meest onderzochte perioden binnen het vakgebied van de (Nederlandse) kunstgeschiedenis. Toch blijft dat vak het antwoord schuldig op de vraag of iemand uit de stand van P.C. Hooft zou hebben leren tekenen.Ga naar voetnoot40 Over Hoofts schooltijd zijn we bijzonder slecht ingelicht. Hij genoot geen onderwijs aan huis zoals zijn jongere tijdgenoot Constantijn Huygens, maar bezocht in Amsterdam ‘de Schooien der stadt’ (Brandt 1932:8): aan de Nieuwe Zijde (Van Doorninck & Kuijpers 1993:39) kreeg hij les in spellen, lezen, schrijven en rekenen,Ga naar voetnoot41 daarna volgde hij de Latijnse school. Op die laatste school heeft hij wel geen tekenonderwijs genoten: binnen de curricula van de Latijnse scholen was daar geen plaats voor ingeruimd (zie Fortgens 1958 en Kuiper 1958). | |
De Huygensen leerden tekenenNiet ten onrechte voeren de kunsthistorici vaak de zojuist genoemde Constantijn Huygens (1596-1687) op wanneer het het tekenonderwijs betreft, maar die blijft een bijzonder geval.Ga naar voetnoot42 Huygens ontving met zijn broer Maurits onderwijs aan huis. In zijn onvoltooide autobiografie vermeldt hij dat zij ‘beiden reeds als kleine jongens een aangeboren gevoel voor de schilderkunst hadden gehad’. Daarop besloot hun vader hun onderwijs daarmee uit te breiden, en dan niet zozeer met ‘de hoogere schilderkunst, die met kleuren en penseel wordt uitgevoerd, als wel die der lijnen’. In de wiskunde is dit volgens vader Huygens van belang en ‘indien wij eens een reis moesten maken, dan zou het veel schrijfwerk uitsparen, wanneer wij direct over de vaardigheid beschikten om de merkwaardige dingen af te beelden’ (Huygens 1971:64 e.v.). | |
[pagina 28]
| |
Dat laatste zou Huygens' zoon Constantijn (1628-1697) bewijzen. Ook die had tezamen met een broer, de jongere Christiaan, tekenles gekregen (De Heer 1988). Omdat beiden jarenlang ambteloos bleven en ten laste van hun vader kwamen, hadden zij de gelegenheid zich in het tekenen te bekwamen (en in de astronomie en het slijpen van lenzen). Vanaf 1664 maakte Constantijn jr. landschapstekeningen. Daarvan zijn er veel bewaard gebleven: zie Met Huygens op reis 1983. Huygens jr. heeft de Amsterdamse boekverkoper Willem Goeree (1635-1711) aangezet tot het schrijven van diens Natuurlyk en Schilderkonstig Ontwerp der Menschkunde uit 1682 (Met Huygens:33). In 1668 had diezelfde Goeree zijn Inleydinge tot de Al-ghemeene Teycken-Konst uitgegeven, bedoeld tot verbetering van het tekenonderwijs in het atelier van de schilder (Kwakkelstein in Goeree 1998:9, 29). Blijkens de Voor-reden heeft het hem verbaasd ‘datter niet eenighe brave Geesten den Arbeyt en hebben willen doen, om yetwes tot een nuttigh en onfeylbaer Onderwijs inde Teycken-konst, aen den dagh te brengen’ en daarom doet hij het maar zelf (Goeree 1998:75). P.C. Hooft was toen al jaren geleden overleden. Zijn er dan geen werken over tekenonderwijs tijdens Hoofts leven verschenen? | |
Kreeg Hooft tekenles? Hij schetst wel het SlotIn het begin van de zeventiende eeuw was er geen elementair tekenleerboek beschikbaar (Bolten in Van de Passe 1973:4). Deze omstandigheid deed de rederijker/schilder Karel van Mander (1548-1606) in zijn Schilder-Boeck uit 1604 verlangen naar ‘een groot Meester [...] / Die in sned’ uytgaef u, o Jeucht, ter jonsten / Een A.b. boeck van t'begin onser Consten' zou bezorgen.Ga naar voetnoot43 In Engeland waren vanaf het begin van de zeventiende eeuw al wel handboeken voor de tekenende dilettant verschenen.Ga naar voetnoot44 Pas in 1643 verscheen te Amsterdam Chrispijn van de Passes viertalige 't Light der Teken en Schilderkonst, dat oefeningen bood aan leerlingen die zich zelfstandig wilden bekwamen in de tekenkunst (Kwakkelstein in Goeree 1998:29, 41). De tekst vormt een bloemlezing uit eerder verschenen theoretische geschriften (Bolten in Van de Passe 1973:5). In die zin was Van de Passe - overigens net als Goeree (De Klerk 1989:284) - vooral compilator. Vanwege zijn jaren (1581-1647) is het dus al uitgesloten dat P.C. Hooft het tekenen | |
[pagina 29]
| |
zou hebben kunnen leren uit deze werken, als hij daartoe al de geëigende dispositie zou hebben gehad.Ga naar voetnoot45 Schriftelijk of georganiseerd tekenonderwijs heeft Hooft niet kunnen volgen, maar een tekenleraar is gezien welstand en educatie aannemelijk. Niet alleen mocht zoon Arnout (1629-1680) in 1646 een ‘Tejkenmeester’ huren, zij het vanwege de kosten liever tezamen met een tweede leerling opdat de schade zou kunnen worden gedeeld (Van Tricht III, brieven 1318 en 1319; Arnout Hooft 2001:14), maar de tekening van het Muiderslot in Hoofts eigen Tweede rijmkladboek vormt in feite zèlf het bewijs dat hij heel aardig tekenen kon. Wie anders dan P.C. Hooft zou deze immers hebben kunnen tekenen op een vel papier met twee autografen, dat bovendien het omslag werd van zijn Tweede rijmkladboek? Allereerst moet daarbij nog eens gewezen worden op het strikte privé karakter van de rijmkladboeken. Naast Hoofts eigen schrift vinden we slechts blijken dat zijn postume bezorgers Arnout Hellemans Hooft en Geeraardt Brandt (Werken 1671) de kladboeken onder hun pen hebben gehad.Ga naar voetnoot46 Tijdens Hoofts leven zal nauwelijks iemand inzage in dit ‘poëtisch privé-archief’ hebben gehad.Ga naar voetnoot47 Wie uit Hoofts kring zou trouwens theoretisch die andere tekenaar hebben kunnen zijn? Gezien hun vaardigheden komen alleen de twee dochters van Roemer Visscher, Anna (1583-1654) en Maria Tesselschade (1594-1649), en Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618) hiervoor in aanmerking, al is het ook te enen male ondenkbaar dat zij het omslag van Hoofts Tweede rijmkladboek daarvoor zouden hebben kunnen gebruiken. | |
Anna en Tesselschade Roemer VisscherDe twee zusters konden musiceren, dichten,Ga naar voetnoot48 in glas snijden, kunstig borduren, sierlijk schrijven, ‘oock goet swemmen’, en schilderen en tekenen (Worp 1918:XVII, XLIV; Van | |
[pagina 30]
| |
Tricht 1980:185-186, 193). Hooft had hen als kinderen gekend. In januari 1608 schreef hij twee, ingetogen, gedichten voor Anna.Ga naar voetnoot49 Verder weten we dat Anna in 1614 een vriendelijk briefje aan Hoofts vrouw Christina van Erp heeft geschreven (Van Tricht I, brief 74), maar een inniger contact lijkt toch eerst vanaf 1620 te zijn ontstaan, en pas sedertdien is ook de tien jaar jongere Tesselschade volop van de partij.Ga naar voetnoot50 Er is geen mogelijkheid om aan te nemen dat Anna voordien met Hooft naar Muiden zou zijn gezeild om zijn toekomstige ambtswoning op zijn papier te tekenen - zij zou die trouwens waarschijnlijk beter in perspectief hebben getekend en schaduwwerking hebben aangebracht - en Tesselschade was toen in elk geval te jong. Bredero dan? | |
BrederoDe dichter Bredero was opgeleid als schilder op het atelier van Francesco Badens (Memoriaal van Bredero 1970:99). In het eerste decennium van de eeuw waren Hooft en Bredero lid van de Amsterdamse rederijkerskamer In Liefde Bloeyende en gingen vriendschappelijk met elkaar om. Bredero brengt in 1616 zijn ‘Vrundt P.C. Hooft’ in contact met Hugo de Groot (Memoriaal, 148-149, Van Tricht I, brief 95). Net als bij Anna Roemersdr. Visscher is er bij Bredero, anders dan zijn vakmanschap, geen mogelijkheid hem als tekenaar van het Muiderslot op het latere omslag van Hoofts Tweede rijmkladboek te zien en bovendien zou ook hij het Slot dan beter hebben getekend. Overigens zou het wel mooi zijn als er een dwingende reden zou zijn om Bredero als tekenaar aan te merken, want dan zou het tekeningetje het enige picturale stuk van Bredero zijn dat is overgeleverd. | |
Christina van ErpTot slot moet Christina van Erp nog genoemd worden als degene die misschien toegang had tot Hoofts privé papieren. Maar er zijn geen aanwijzingen dat Hooft een bijzondere relatie tot haar had vóór zijn eerste gedicht voor haar van december 1609 (T-vdS, gedicht 99), toen zijn achttien jaar was. Zij komt eerst op het Muiderslot na het huwelijk op 23 mei 1610. Sinds februari/maart 1609 stond echter het distichon en het datering-sexperiment al op blz. 331 en het is wel erg ver gezocht te gissen dat Christina juist dàt kladvel tussen Hoofts paperassen uit zou vissen om een schets op te maken. Omdat de authenticiteit van de schets nu wel vast is komen te staan en Hooft eind 1608 een duidelijke reden had om haar te maken, kàn zij redelijkerwijs niet op een ander jaar gedateerd worden. Het Slot zoals Hooft het tekende, heeft er echter niet altijd zo uitgezien en heeft ook nadien, na 1608, nog allerlei ingrepen moeten ondergaan. Daarom nu over zijn ontstaan en zijn gedaanteveranderingen. |
|