Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermd't Hervormde slag-swaard of geestelyke hane-kraay oover de bedroefde toestand, van onse scheeps-vloodaant.Roemrugtich Amsterdam zoo vaak van God gedagvaard,
Gevoelde door de striem van 't Mens-verdervend Slagswaard,
Haar boezem doorgewond, en doodelijk gequest:
De straten om, en om, met lijken, door de Pest
5[regelnummer]
Ter-neergeveld, waar door dat Kerrik, en Kerrik-hoven
Byna in barens-node, een vuyle stank na boven
Opzonden; die 't bedroeft en oovrig mensdom bragt
Een tijdingh dat misschien haar zielen in de nagt
Gelijk als Belthasar, zoud werde wegh-genomen.
10[regelnummer]
Gewisse boode van den Hemel af-gekoomen,
Om ons tot ware-boedte en goddelijk berouw
Te nodigen, al-eer de doodt ons leem gebouw,
Door hare zeysen on-verwagt quam neer te vellen.
Maar, leyder ach! wy gaan gelijk als snoo rebellen
15[regelnummer]
Ons kanten tegens God en queken 't zondich quaat:
Het Burger-meester-schap, en hooggedachte-raat,
Steld Bede-stonden om Jehova t'zaam te smeken
De Tempels lopen vol: de Priesters gaan de leken
Met d'hamer van Godts-woord op hunne herten slaan.
20[regelnummer]
Dit noopte ons tot gebeen; maar, nauwelix ontlaan
Van straffe, of men gaat als Pharo d'oude gangen:
Beloften in de wind; de mantel om gehangen:
Waar door Godts toorn op 't nu in ligter-lage brand,
En dreygde ons met een Ster, wiens roede 't hele-land
25[regelnummer]
Door zien wierd; en ons bragt een sware en quade boodtschap;
Gelijk wy speuren hoe de Vrede, en Bondgenootschap,
Twe dogtren van omhoog, zeer jammerlijk verkragt
En wegh-gesonden zijn, door een te droeve nagt
| |
[pagina 293]
| |
Van duystre Oorlogh, met de Kroon van Groot-Brittangyen,
30[regelnummer]
Wiens bloed-dorst zelfs den trots van Mahomet, en Spangyen,
In de Oceaan braveerde, en daagde ons Scheeps-vloodt uyt:
Waar door den Koopman zugt, en ziet zijn schat tot buydt
En plonder-roof gemaakt, en Burgren zonder neringh.
De sterke deuren van de Waagh, ver-eyschen smeringh,
35[regelnummer]
Door hare stramheydt, en het weynich open-gaan.
Den handel op de Beurs, schijnd t'eene-maal gedaan,
Haar holle bogen zijn getuyge van het jammer
Der klaagend handelaar; zoo moedigh Amsterdammer
Met zijn geburen, als den vremdelingh van ver.
40[regelnummer]
Zoo ziet men nu gewis hoe ons de droeve Ster,
En 't vuer des Hemels, 'tgeen de ontstelde lugt doorsnorden,
Vergeefts niet heeft gedreygt. En dat wy noch om-gorden
De lendnen ons verstandts! Emanuel was met ons;
Maar laas! de droeve Vloodt, uyt wien wy bons op bons
45[regelnummer]
Noch onlanghs hoorde, tuygt genoegsaam dat de boosheyd
Met haar gespele trotze en zondige godloosheyd,
Op d'ouden droesem leydt en teerdt gelijk voor-heen:
Behoorde niet een hart, al waar 't zoo hart als steen,
Zich te ver-breyzelen op het dondren der Kartouwen,
50[regelnummer]
't Geen galmde door de lugt en schudde de gebouwen,
Gegrondtvest langhs de strandt? 't geen kar en waegman
Naauw speurden, of het Ros moest vaardigh in 't gespan,
Om hele troepen volk zoo strandwaard heen te voeren:
Daar ellik met oogh en oor, wel scherplik quam te loeren
55[regelnummer]
Na 't buldere van 't Metaal, 't geen zoo veel volx verslond,
En sterke kielen quam te boren in de grondt.
Elk keek naer tijdingh op den aanbreuk van de zondagh,
De hoofden gongen t'zaam wijl menigh in de wond lagh,
Door kogel of door schroot te jammerlijk gequest:
60[regelnummer]
De straten krielde noch van volk, al schoon de Pest
Een tal van duysenden had grafwaard heen gesonden:
Godts Soendach liep voorby, de Maandagh sloegh de wonden
Van droeve tijdingh op de Noen zeer duffe en naar,
In 't hert van Amsterdam: daar had men nu de maar:
65[regelnummer]
Doch die niet die we ons zelfs roem-rugtich lieten voor-staan,
Neen! leyder neen! der quam wat anders door ons oor-slaan,
Als tonen van triomph: de vrees en zagte hoop,
Twe dochtren van de tijdt, die tegen op de loop,
En lieten ons de Rou, en droefheyd, in 'er plaatsen,
| |
[pagina 294]
| |
70[regelnummer]
Die aan ons anders niet, als wond-geschrey toekaatsten,
Van arm en beneloos; de dood die quam'er by,
En toonden ook hoe groot een Oegst dat zy van 't Y
En andre plaatzen in haar schuur had in gaan zamen:
't Gerugt liep door de Stad, de Hoofden rotte t'zamen,
75[regelnummer]
Bedroefde vrouwen met'er kinders nevens haar,
Gaan schreyjend langs de straat, en make groot misbaar,
Om 't sneuvelen van haar mans, als andre om'er zonen.
Zoo werd de lugt vervult met duffe en nare tonen,
Om dat het wierook van boetvaardige gebeen
80[regelnummer]
Niet op gesonden wierdt, terwijl de helden streên
Met hunne magten; want gebeen zijn als de schilden
En strijdbre beukelaars; zoo lang als Moses tilde
Zijn handen opwaarts, en voor Israel hevich bat,
Zoo triompheerden 't volk; maar als hy moede en mat
85[regelnummer]
Zijn handen neder leyd, bespeurde zy de neer-lagh.
En of wy schoon op 't nu, gaan levren aan haar weer-slagh
En gaan den ouden gangh, het zal niet beter zijn:
Maar naardren wy Gods troon, de heldre Sonne-schijn
Van zijn genade, zal ons mildelijk over-stroomen:
90[regelnummer]
Waar door 't Triomph-liedt dan noch endeling voort zal komen,
En galmen door de lugt. Want schoon den Benyemijt
Tot twemaal Israel versloegh, de darde strijdt
Verlorense egter met noch vijfentwintigh duyzendt
En hondert strijdbre, door 't gebedt; 't welk vaak het kruyswent
95[regelnummer]
Van Stadt, van staat, en volk; 't gesegent Nederland
Grijp dan de Wapenen met gebeen weer in de hand!
Terwijl men op het nu de Vloodt gaat kallevaatren:
Zoo zal 't Triomph-liet voor geschrey de lugt door schaatren,
En zenden ons de Vreed, die heyl en wel-stand wekt.
100[regelnummer]
De swarte tonnen van het teer en pek bepekt,
Die zullen ligter laagh haar vlam ten Hemel zenden:
Vuer-pijlen door de lugt, tot teken dat het ende
Des strijdts gedaan is, en het bloedbat uyt gedroogt:
Zoo werdt de Koopmanschap en welstand weer verhoogt.
Ik tragt veer der, Cornelia van der Veer |
|