Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdChristus verwezen, gegeeselt.aant.O smertelijke neepen!
O bloed-geverfde zweepen,
Die hert en zinnen kletst!
O muuren die 't gemoed des Rechters houd bemetst,
5[regelnummer]
Die garen na de reden
Den Zetel zou bekleden,
En echter, ach! ach! ach!
Door blinde stormen word geworpen over stag.
Pilatus is verlegen,
10[regelnummer]
Hij laat zich no bewegen
Gelijk 't de boosheyd wil;
En hy beweeghtse niet tot afstand van 't geschil,
Des poogt hy, laffe en blinde!
Een middel weg te vinden,
15[regelnummer]
Op dat hy en dees en die
En geen te grooten leed en half genoeg geschie.
Pilate, wank'le rechter,
Sta vast, zie voor u echter,
Die 's Vroomen recht verkort,
20[regelnummer]
Den boozen te geval is half om veer gestort,
En raakt licht heel aan 't glijen:
Gy wilt den man kastijen,
En 't geenje meer beweest,
Hem voorts uyt gunst ontslaan om d'eer van 't Hoogefeest
| |
[pagina 259]
| |
25[regelnummer]
En omme van 't verschoonen
Een vast bewijs te toonen
Van rechte reed'lijkheyd,
So dient u Barrabas, die in den kerker leyt
Om oproer, als verstoorder
30[regelnummer]
Der rust, en als een moorder
Om manslacht, in den twist
Quaadaardelijk begaan, gelyk een yder wist:
Des houd hy, uytgetreden,
Den volke deze reden,
35[regelnummer]
Wien wilt ghy, wien van tween
Dat ik om 'tHoogefeest ontslaan zal, of den geen
Die d'oproer heeft gesteven,
En eene moord bedreven,
Of Iesum, die gewis
40[regelnummer]
Onschuldig, vol gedulds, en uwen koning is?
'tGelijkt te wijden midden,
Te eysschen, te verbidden
Voor d'opgeruyde schaar
Of een onschuldig mensch, of eenen moordenaar:
45[regelnummer]
Maar deze onstuyme, deeze
Te vooren onderweezen
Van d'Ouderlingen, die
Ik in de woede drift hier d'eerste en laatsten zie;
Bestaan met heele troepen
50[regelnummer]
Om Barrabas te roepen;
Al 't geen te hooren was
Geleek maar eene stem, van Barrabarrabas:
Pilatus zeyt hier tegen
(Verwondert en verlegen,
55[regelnummer]
En hoort weer eene stem)
Wat sal ick Jesum doen? kruyst, kruyst hem, kruysset hem!
Wat heeft hy quaads bedreven?
Al d'antwoord dieze geven
Gelijkt maar eene stem;
60[regelnummer]
Onstemmig, ongestuym, kruyst kruyst hem, kruysset hem.
In deeze stribbelingen
Van dingen, dringen, dwingen,
Komt van een ander oord
Een sterke tegenstorm weer Pontius aanboord:
| |
[pagina 260]
| |
65[regelnummer]
Sijn eygen Gemalinne
Betoont hoe hare zinnen,
So krachtig zijn beroert,
En daar zijn neyging wil bekommert heen gevoert;
Met eenen aftevaardigen
70[regelnummer]
Legt, zeytze, dien rechtvaardigen
Geen leed op, staak de straf,
Hebt met hem niet te doen, en houd uw' hand daar af:
Ik heb, ik heb, zelfs heden
Te veel om hem geleden,
75[regelnummer]
Geleden in den droom,
Veroordeel niemand die rechtvaardig is en vroom.
Waar word hy heen gedreven,
Waar zal hy zich begeven
In zulk een razerny,
80[regelnummer]
Sijn bedgenoot aan d'een' het volk aan d'andere zy?
Hier perst hem zijn geweten;
Sy razen als bezeten:
Ja d' oproer word te groot,
Pilatus vordert niet, wat zal hy in dien nood?
85[regelnummer]
Al perst hem zijn geweten,
Hy, uyt de lijk gesmeten
Viert haare moedwil bot,
Ontschuldigt zich voor 't volck, maar laci! niet voor God;
Hy laat zich water brengen,
90[regelnummer]
En op de handen plengen,
Op dat hy 't bloed afwisch
'tGeen hem al tegenstormt eer 't noch vergoten is;
O dwaaze van gedachten,
Noch, noch moest ghy u wachten,
95[regelnummer]
Of wacht u dat de wraak
Van een veel machtiger, u tot zijn waschpot maak;
Dus, Moabs-trots-gelijke,
Sult gyze niet ontwijken.
Gy zegt, en wascht u af,
100[regelnummer]
Ik wil onschuldig zijn van d'opgedronge straf;
Ik wil onschuldig wezen
En reyn van 'tbloed van dezen
Rechtvaardigen, maar gy
Moogt toezien voor u zelfs van zulk een razerny:
| |
[pagina 261]
| |
105[regelnummer]
Ach! 'tbloed van dien Geprezen
Waar van gy reyn wilt wezen
(Dewijl het dus verspreyd
U word een etterbuyl van alle onreynigheyd)
Ontzet u van dien zegen
110[regelnummer]
(Waar door 't van 's Hemels wegen
Sal velen maken reyn)
Waarom? al acht gy 't iet gy acht het veel te kleyn:
En is 'tgemoed hier mede
Pilate wel te vreden,
115[regelnummer]
Nu 't merk der mensch'lijkheid,
De Reede, om de nijd, word aan d' een zy geleyt?
O schrik, o schand, o grootheyd,
Van overgeve snoodheyd!
Pilatus, overtuygt
120[regelnummer]
Dat hy de deugd verdoemt, volgt daar de vrees hem buygt!
Met over den onschuldigen
Sich beul te laten huldigen.
Is d' uytvlucht veel te blau
Dat hy den beul behoud en schuyft de schuld op 't grau:
125[regelnummer]
Sy dolle, en zinneloze,
Halstarrig', helsche, en boose
Sy schreeuwen zonder schroom
Dat vry zijn bloed op ons en onze kind'ren koom!
Pilatus, overdrongen
130[regelnummer]
Door d'eysch der bitse tongen,
Keurt datse schieden zal,
Hy geeft een moorder vry den volke te geval;
En Jezus, die gepreze,
Die heyl'ge, word verwezen,
135[regelnummer]
Verwezen tot de dood.
Die Vorst des levens, ach ô gruwel al te groot!Ga naar margenoot+
Ach! ach! Jerusalemmers,
Wat doet ghy bloote lemmers
Zich slijpen op uw' neck,
140[regelnummer]
Dien tweemaal schuldig maakt die bloedverwate vlek:
Een moorder te verschoonen
Stelt, door Gods Wet te hoonen,
U diep in bloedschuld; want
Het niet gewrooke bloed ontheyligt u het landGa naar margenoot+
| |
[pagina 262]
| |
145[regelnummer]
En zelve daar en tegen
Met opzet moord te plegen
Zet u een bloedschuld an
Die uwer aller bloed niet weer afwassen kan:
En roept ghy dus uytzinnig,
150[regelnummer]
En zo verwoed, en vinnig
Dat bloed op uwen kop,
En uwer kind'ren kop? zo houd dat bloed niet op
Voor 't Land in bloed verzuype!
Ach! 'tbloed begint te druypen
155[regelnummer]
Van dien gewijde, ô wee!
Welk schouwspel zienwe, ach! ach! wat toestel maakt men ree!
Laas, om met strengigheden
Het recht der Roomsche zeden,
Dat m' aan de slaven plag
160[regelnummer]
Te plegen, tot een stip te halen voor den dag,
Bestaatmen ook te woeden
Met zweepen en met roeden;
Te geesselen, te slaan
Die geen bedrog en kende, of misdaad heeft begaan:
165[regelnummer]
Hy zuyv're zonder zonden
Ontbonden, word gebonden
Laas! met het naakte lijf,
En dus met roeden, ach! geslagen streng en stijf:
Laat af verwoede Rechter,
170[regelnummer]
Onnozelheyds bevechter,
Uytzinnige Pilaat,
Ach wist ge wien gy sloegt! al weet gy wien gy slaat:
Zijn dit uw' herts gedachten?
Is dit u zelven wachten,
175[regelnummer]
Gelijk uw' Vrou beval?
Daar gy, daar zy om lee, en meer om lijden zal.
Is't noch, is 't noch geen ende?
O schoud'ren, armen, lende!
O boezem rood van bloed
180[regelnummer]
Bepurpert! ô mijn ziel, mijn schuldige gemoed!
Kan iemand dit aanschouwen
En smelten niet van rouwe?
Van tranen? Ach, ach, ach!
Daar valt mijn ziel in zwijm, en daar de laatste slag.
| |
[pagina 263]
| |
185[regelnummer]
Schep moed ô ziel, ô herte,
De bryzeling, de smerte,
De striemen, die g' aanschouwt,Ga naar margenoot+
Zijn uw' genezing thans en eeuwige behoud:Ga naar margenoot+
Die Wijngaard zal, na 'tbloeyen,Ga naar margenoot+
190[regelnummer]
Met roden wijn besproeyen
Zijn huysvolk, dat nu treurt,
Dat van die zeege dan zal zingen beurt om beurt.
|
|