Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdLof-sangh, Op de overdenkinge des gelucksaligen Doodtsaant.Stemme Psalm 103. Mijn ziele wilt den Heer met, &c.Wel op mijn ziel, wilt nu te recht bedencken,
Het groote goet, dat u de Heer gaet schencken:
U lippen hier met vreuchden open doet,
Wilt overluydt Godts groote daden singhen,
5[regelnummer]
En sijnen lof met herten goedt voortbringen,
Laet dit gestaech verheugen u ghemoedt.
De eerste doodt wy nu niet meer en vreesen,
Sy sal van selfs ons eene deure wesen:
Waer door wy gaen uyt desen Tranen-dal.
10[regelnummer]
De tweede doodt door Christus is verwonnen,
Waer door te recht het leven is begonnen,
Dat door 't Geloof ons eygen werden sal.
| |
[pagina 138]
| |
Dit is het pandt, waer op wy ons beroemen:
Waer door wy Godt ons lieven Vader noemen:
15[regelnummer]
Waer door een leven in ons ziele leeft:
Een leven dat dit leven doet verachten,
En een veel beter leven noch verwachten,
Door dien ons Godt dat vast bereydet heeft.
Wel salich dan, die haer met vlijt bereyden,
20[regelnummer]
Om uyt dit dal ghewillichlijck te scheyden:
Om tot het leven door den doodt te gaen:
Om te ghenieten een gebou vol eeren,
Dat eeuwich blijft by Godt den Heere der Heeren,
Daer allen druck sal wesen wech gedaen.
25[regelnummer]
O grooten loon van Godes uytgelesen!
Wie heeft u lof ten vollen hier bewesen?
Wie prees u vreuchd' haer overvloedicheyt?
Geen oogh het sagh, noyt ooren het cond' hooren,
Noch geen verstant en quam het oyt te voren,
30[regelnummer]
Dat in den Hemel ons sal zijn bereydt.
Ach! het bedenck doet innich my verlangen,
Wanneer sal doch ick Heere dit ontfangen?
Wanneer sal doch volenden hier mijn tijdt?
Wanneer sal ick vry zijn van dit benouwen,
35[regelnummer]
En uwes aenschijns heerlijckheyt aenschouwen,
Daer ick in eeuwicheyt sal sijn bevrijdt.
Daer met accoort u grooten Name loven,
U Dienaers trou en Geesten van hier boven?
Daer Liefd' en Vred' ghedurichlijcken bloeyt?
40[regelnummer]
Daer geen ellend' noch droefheyt werdt gevonden?
Geen angst noch vrees van wegen onse sonden?
Maer daer het al in vreuchden overvloeyt?
Wanneer sal doch, o Heere, dit gebeuren?
Hoe langh sal ick hier noch beneden treuren?
45[regelnummer]
Hoe langh sal noch hier duyren mijn verdriet?
Ach comt! ja comt! O Heere comt geringen,
Wilt doch mijn ziel in dese vreuchde bringen,
Op dat ick uwer salicheyt geniet.
|
|