Poldernederlands
(1998)–Jan Stroop– Auteursrechtelijk beschermdWaardoor het ABN verdwijnt
[pagina 83]
| |
8
| |
[pagina 84]
| |
daar juist aan conformeren of conformeerden. Nu lijken de rollen omgedraaid. Op 5 maart 1998 verscheen er in NRC Handelsblad een boeiend artikel van Stella Braam, getiteld ‘Het sterkste geslacht (v)’. Hoewel de cijfers een somber beeld schetsen over de positie van de vrouw in de huidige maatschappij, is haar verwachting dat vrouwen in alle opzichten de man zullen gaan overtroeven, niet door tactiek, maar door kwaliteit. ‘Je merkt het al aan de sfeer onder vrouwen die steeds triomfantelijker wordt: zij zijn de besten. Mannen zullen hun machtsposities moeten afstaan.’ Dit wijst op een opmerkelijke verandering ten opzichte van de situatie van ongeveer 25 jaar geleden. Toen stelde de sociolinguïst Peter Trudgill in verband met zijn onderzoek naar het taalgebruik in Norwich: ‘Vrouwen zijn zich in onze maatschappij - in het algemeen gesproken - bewuster van status dan mannen. Daarom letten ze ook meer op de sociale betekenis van bepaalde taalvarianten. Misschien zijn vrouwen statusgevoeliger omdat hun sociale positie zwak is en meestal ondergeschikt aan die van de man. Daarom moeten vrouwen hun sociale status veiligstellen en kenbaar maken onder andere met talige middelen. Ze zijn zich ook bewust van het belang van dit soort signalen. Mannen worden beoordeeld op grond van hun beroep en salaris, kortom op grond van wat ze doen. Dit gaat in het algemeen minder op voor vrouwen; die worden veel meer ingeschat naar hoe ze zich voordoen.’ (Trudgill 1974:94) Trudgill voerde deze maatschappelijke situatie aan als verklaring voor het door hem geconstateerde verschil in mannelijk en vrouwelijk taalgebruik. Vrouwen bleken meer hun best te doen om standaardtaal te spreken dan mannen. Ze praatten netter. Vrouwen deden dat, aldus Trudgill, omdat ze status ontleenden aan taalvormen die maatschappelijk prestige hebben. Brouwer komt in haar proefschrift over het Amsterdams tot vergelijkbare conclusies. Haar onderzoeksgroep bestond uit mannen en vrouwen uit de lage middenklasse: vaklui, administratief personeel, winkeliers. Sekse blijkt de grootste invloed te hebben en bepalend te zijn voor de taalverschillen tussen man- | |
[pagina 85]
| |
nen en vrouwen, die neerkomen op het volgende: ‘Vrouwen gebruiken vaker standaard Nederlands en mannen vaker Amsterdams.’ (Brouwer 1989:127) Dat betekent onder andere dat in de klassen beneden die van de spreeksters van het Poldernederlands mannen juist vaker een lage diftong spreken dan vrouwen. Het is duidelijk dat de maatschappelijke positie van vrouwen zoals Trudgill die in 1974 formuleerde, in 1998 achterhaald is door de feiten. Vrouwen zijn op zijn minst bezig aan een inhaalslag op alle terreinen. Ook wat het veroveren van goede banen en posities betreft, blijken vrouwen steeds meer succes te hebben. Nog niet overal want de echte topposities in het bedrijfsleven worden in verreweg de meeste gevallen nog door mannen ingenomen. Hoewel: de ‘vrouwelijke ondernemer is wereldwijd in opmars’. In Europa wordt een derde van de nieuwe bedrijven gestart door een vrouw (de Volkskrant, 25 juli 1998). Nog belangrijker is, dat er vraag is naar vrouwelijke managers. ‘Al mijn opdrachtgevers vragen mij altijd om in de eerste plaats op zoek te gaan naar een vrouwelijke manager (...). Ze zijn bijna altijd beter dan mannen,’ aldus Egbert Vinke, headhunter van Boyden International (NRC Handelsblad, 14 augustus 1998). Een ander opmerkelijk feit: het aandeel van vrouwen in het particuliere aandelenbezit in Nederland bedraagt 39 procent. Dat percentage zal de komende jaren aanzienlijk stijgen, ‘onder invloed van het groeiend aantal jonge zelfstandige vrouwen met een goede opleiding, baan en een uitstekend inkomen. De gemiddelde leeftijd ligt momenteel rond de 40, maar zal in de toekomst dalen onder invloed van een aanwas onder jonge beleggers.’ (Persbericht 30 juni 1998 van Q Select, adviesgroep voor marketing, communicatie & analyse) Ook hier is dus de kwalificatie ‘inhaalslag’ op zijn plaats. Een uitzondering op de trendmatige ontwikkeling vormt de positie van de vrouw in de hogere academische kringen. Daar wil het met de carrières van vrouwen niet erg lukken. Eind 1995 bedroeg het percentage vrouwelijke hoogleraren aan de Universiteit van Amsterdam 5,5, eind 1996 was het 6,5 geworden. Een groeipercentage van 20. Zo kan het nog wel even duren voordat | |
[pagina 86]
| |
de 50 procent bereikt is (Bulletin van het bureau bestuurlijke informatie van de Universiteit van Amsterdam). Maar in andere sectoren van de samenleving nemen vrouwen steeds vaker steeds belangrijker posities in. Bijvoorbeeld op het terrein van radio- en tv-presentatie weegt het aantal vrouwen op tegen dat van mannen. Ik geloof dat dat nergens zo duidelijk het geval is. Elk actualiteitenprogramma op de radio wordt meestal gepresenteerd door een man en een vrouw. Er zijn evenveel vrouwelijke lezers van het nos-Radionieuws als mannelijke. Het weerpraatje wordt om en om door een man en een vrouw geleverd. Het Radio-1-Journaal heeft veertien presentatoren; precies de helft is vrouw. Op tv lijkt het vrouwelijke aandeel in de presentatie, zeker als we de commerciële zenders meerekenen, zelfs nog iets groter dan het mannelijke.Ga naar eind18 Ook in de politiek spelen vrouwen een steeds belangrijker rol, al is ook daar ondanks het recente kunst- en vliegwerk van evenwicht nog geen sprake. Dat is naar mijn indruk minstens weer wel het geval in de artistieke beroepen. Nemen we het schrijverschap als voorbeeld, dan moet de conclusie luiden dat hier zelfs een vrouwelijk overwicht bestaat. Ook de participatie aan programma's over schrijven wijst in deze richting. Het programma De Plantage vormt van al deze ontwikkelingen een aardige afspiegeling. Het is een cultureel programma, dus er doen ongeveer evenveel mannen als vrouwen aan mee, zo zou je kunnen zeggen. In de afgelopen decennia is het percentage vrouwen in het Concertgebouworkest gestegen van zeven naar dertig. Laten we de instrumenten die hoge fysieke eisen stellen buiten beschouwing, dan komen we aan een nog hoger percentage vrouwen. In het Gelders Orkest is het aandeel vrouwen vergelijkbaar, namelijk 35 procent.Ga naar eind19 Trouwens, vrouwen bespelen ook steeds vaker instrumenten die vroeger des mans waren: klarinet, saxofoon, trombone, trompet. De advertenties, vooral die in kranten en tijdschriften, vormen een aardige illustratie van de opmars van de vrouw. Mij viel in de eerste maanden van dit jaar (1998) op dat veel ad- | |
[pagina 87]
| |
vertenties van grote bedrijven en instellingen zich richtten op dezelfde nieuwe doelgroep, de yuffies (young urban females),Ga naar eind20 ambitieuze, jongere vrouwen, met een goed eigen inkomen. Die advertenties hadden betrekking op zaken die vroeger typisch alleen binnen de belangstellingssfeer van de man lagen of zouden hebben gelegen: mobiel telefoneren en auto's, soms zelfs in combinatie. Onder het portret van een vrouw aan het stuur staat: ‘Veilig en comfortabel bellen met de handen aan het stuur.’ Vrouwen hadden tot voor kort dit soort ambities niet. Ook advertenties van grote bedrijven die hoger personeel nodig hadden, bleken ongeveer in dezelfde tijd uitsluitend aandacht voor vrouwen te hebben. Ook toon en inhoud waren opvallend: ‘Omdat ze haar carrière graag zelf in de hand heeft, voelde Wilma Hagreis zich vanaf de eerste dag thuis bij ibm.’ (4 april 1998) Andere bedrijven, kpn bijvoorbeeld, sloegen dezelfde toon aan, speculerend op de vrouw die zelf wel uitmaakt wat ze doet: ‘Ik wil ruimte voor mijn ideeën, en voor m'n loopbaan.’ (Rabobank, 21 maart 1998) Het duidelijkst blijkt de behoefte bij vrouwen om het gedrag van mannen na te volgen bij minder gezonde zaken. Recente cijfers van het roken, druggebruik en alcoholische drankconsumptie tonen aan dat vrouwen de achterstand die ze op mannen hebben, inlopen. ‘De resultaten van trendanalyses laten zien dat het leefstijlpatroon van vrouwen, voor wat het roken en drinken betreft, de laatste jaren steeds meer op dat van de mannen is gaan lijken. Deze convergentie wordt deels veroorzaakt door een daling van het percentage mannen dat rookt en een stabiele situatie bij de vrouwen (...). Bij de vrouwen is het percentage drinkers in de jaren negentig toegenomen.’ (Persbericht september 1998 van het cbs: Emancipatie en gezondheid) Het is interessant te zien dat het percentage mannen die roken, sinds de jaren zestig continu is afgenomen, terwijl dat van de vrouwen tussen 1960 en 1970 enorm stijgt en daarna geleidelijk weer afneemt (jaarverslag 1997 van de Stichting Volksgezondheid en Roken). Sociologen spreken in dit verband van convergentie van het vrouwelijke gedrag. Vrouwen gaan zich steeds meer als mannen | |
[pagina 88]
| |
gedragen, juist bij als negatief te bestempelen zaken als roken en drinken. Hier betekent emancipatie dus niet veel meer dan het imiteren van mannelijk gedrag. Ook op het gebied van het taalgebruik hebben vrouwen een achterstand in te halen, namelijk waar het gaat om de mate waarin ze het ‘wagen’ van de norm af te wijken. Mannen deden dat vanouds meer dan vrouwen, hebben Labov en anderen aangetoond, net zoals mannen allerlei andere dingen deden die dertig jaar geleden voor vrouwen ongepast waren, maar die nu heel gewoon geworden zijn: roken, vooral roken op straat; bier drinken en nog veel ook. Toen de noodzaak tot het spreken van abn of Standaardnederlands niet langer bestond of niet langer erkend werd, begonnen ook vrouwen de normen van abn en standaardtaal los te laten. Ook een vorm van emancipatie uiteindelijk. Net zoals vrouwen in materieel opzicht bezig zijn hun leefstijl te convergeren aan die van mannen, doen ze dat ook in hun spraak. Sterker nog: hierin zijn ze de mannen al voorbij. Vrouwen hadden zich tot voor enkele decennia - onbewust - een strengere taalnorm opgelegd dan mannen en namen daardoor een extremere positie in. Toen dat niet meer hoefde of zelfs taboe werd, reageerden vrouwen daar ook ‘extremer’ op en begonnen ze de mannen voorbij te streven. Wie altijd al een beetje slonzig sprak (de man), kon dat blijven doen, maar wie eerst moeite had gedaan om correct, bijvoorbeeld abn, te spreken en opeens vond daarmee te moeten ophouden, sloeg door naar de andere kant. Het was in de ware zin van het woord een re-actie. Vrouwen zijn zonder dat ze het beseften dus ook in hun taalgebruik begonnen aan een succesvolle inhaalslag, net zoals bijvoorbeeld bij roken. Opvallend is dat juist in de periode van 1960 tot 1970 het aantal rokende vrouwen zeer sterk is toegenomen. Het is tekenend dat we de oudste spreeksters van het Poldernederlands vinden onder de vrouwen die het eerst en het meest van het gunstige, maatschappelijke en economische klimaat zijn gaan profiteren. Het zijn belangrijke vrouwen, vrouwen omstreeks veertig jaar, met succes als schrijfster, beeldend kunstena- | |
[pagina 89]
| |
res, politica, wetenschapster, componiste en mediamedewerkster, enzovoort. Ze zijn doorgaans afkomstig uit de hoge middenklasse en van buiten de Randstad. Hun ouders spreken abn en die hebben ongetwijfeld weleens kritische opmerkingen gemaakt over de spraak van hun dochters. Die trokken zich daar niets van aan of kozen voor het protest door nog ‘platter’ te gaan praten. Zoals ze nu praten doen ze het al twintig jaar. Het zijn vrouwen die hun eigen leven hebben gepland. Meestal zijn ze in de Randstad komen wonen. Het is deze groep zelfbewuste vrouwen die het eerst en het meest durfde toe te geven aan natuurlijke uitspraaktendensen. ‘Durfde’ is eigenlijk te sterk uitgedrukt, want er was in de jaren zeventig weinig moed voor nodig om geen abn te spreken (zie Kleijwegt 1994). Sommige vrouwen zijn er zich ondertussen bewust van geworden dat ze zo praten: ze horen zich op de band, schrikken even, overwegen spraakles te nemen, maar besluiten ten slotte er niets aan te doen: zo praat ik, leuk of niet. Dezelfde houding als we eerder bij Trijntje Oosterhuis zijn tegengekomen. Een op zijn minst semi-bewuste positieve houding ten opzichte van het Poldernederlands blijkt ook uit het feit, dat vrouwen deze variëteit ook spreken als ze een tekst van papier voorlezen. Een leestekst is in de sociolinguïstiek altijd al een stijl geweest, waarbij de spreker geacht wordt extra zorg aan zijn taal te besteden. Wie dan Poldernederlands spreekt, is de schaamte voorbij. Waarom noem ik dit Nederlands nu Poldernederlands? De belangrijkste reden is hierboven al te vinden. Ik meen het Poldernederlands te kunnen verbinden met bepaalde aspecten van de Nederlandse maatschappij, die zich verheugt in het economische succes dat wordt toegeschreven aan het befaamde ‘poldermodel’, het eindstation van de informalisering van de samenleving. Het kenmerk van het poldermodel is de consensus tussen werkgevers en werknemers. Vroeger waren ze elkaars tegenstrevers en tegenpolen. De informalisering van de maatschappij, die allerwegen voor depolarisering gezorgd heeft, heeft ook deze ‘polen’ dichter bij elkaar gebracht en nu bevinden ze zich beide in het midden- | |
[pagina 90]
| |
gebied, waar geen tegenstellingen meer bestaan, zo lijkt het, en waar de standpunten van de een hoogstens een nuance van die van de ander verschillen. Dit poldermodel, dat al lang bestond voordat het zo werd genoemd, heeft ons een welvarende maatschappij opgeleverd, waarvan vrouwen naar verhouding in materieel en maatschappelijk opzicht het meest blijken te profiteren of, neutraler, ‘gebruik van maken’. Maar er is ook een historische relatie tussen het Poldernederlands en de maatschappelijke veranderingen die het poldermodel, ook toen het nog niet zo heette, met zich meegebracht heeft. Eerst was er de informalisering, die een einde maakte aan het fenomeen van de absolute autoriteit, ook de autoriteit van het abn. De erop volgende maatschappelijke en economische ontwikkelingen - het resultaat van het poldermodel - hebben vervolgens gaandeweg een nieuw soort mentaliteit doen ontstaan waarvan het individualisme (‘moet kunnen’) de belangrijkste component schijnt te zijn. De artikelenreeks in de Volkskrant (1998) over (het verdwijnen van) ‘Normen en waarden’ is illustratief in dit verband. Wie voor zichzelf wel uitmaakt wat goed is, vindt het natuurlijk ook niet nodig iets aan zijn spraak te doen, als er al een Nederlands bestond dat nog gezag genoot of gepropageerd werd. Het poldermodel dat verantwoordelijk is voor de huidige maatschappij heeft daarmee ook het succes van het Poldernederlands bevorderd. De tweede reden voor de naam is, dat ik ermee wil aangeven dat het Poldernederlands zijn oorsprong in elk geval niet in een stadsdialect gevonden heeft, zeker niet in het Amsterdams, maar hooguit indirect in verband gebracht kan worden met (Hollandse) plattelandsdialecten. De aai in de dialecten is namelijk het resultaat van dezelfde verlagingstendens als die van het Poldernederlands. Recente ontwikkelingen van die dialecten maken de kans op een rechtstreeks verband overigens alleen maar kleiner (Goeman 1984:123-126). In de Zuid-Hollandse dialecten verdwijnt de aai, terwijl hij in het Poldernederlands juist toeneemt. De derde reden waarom ik voor de naam Poldernederlands ge- | |
[pagina 91]
| |
kozen heb, is dat het zich - fonetisch beschouwd - bevindt beneden het peil van het abn, terwijl het bekakte Nederlands dat ik in het volgende hoofdstuk ‘Bovennederlands’ ga noemen, daar weer boven zit. |
|