Poldernederlands
(1998)–Jan Stroop– Auteursrechtelijk beschermdWaardoor het ABN verdwijnt
[pagina 9]
| |
1
| |
[pagina 10]
| |
maar is er gewoon gezegd: die Trijntje is zo populair onder jongeren, die moeten we nemen. In elk geval ben ik van mening dat het respectabele Nationaal Comité 4 en 5 mei bewezen heeft de tekenen des tijds goed te verstaan. En de volgende dag mocht Trijntje zelfs per helikopter haar boodschap overal in den lande gaan uitdragen. Een prachtige bijkomstigheid is dat zeer velen mijn kroongetuige op die vierde mei gehoord hebben en dus een idee hebben van wat ik onder Poldernederlands versta. Ik moet wel opmerken dat wat we toen hoorden een spreekster was die voorlas en zorg besteedde aan haar spraak. Zelf zegt ze daarover: ‘Ik dacht dat ik het heel netjes had gedaan.’ (Het Parool, 9 mei 1998) In spontane spreeksituaties worden bepaalde aspecten van een taalvariëteit ofwel prominenter of ze verdwijnen juist. Dat heeft alles te maken met de vraag of een bepaalde taalvariëteit prestige heeft of als minderwaardig beschouwd wordt. Nu ik ook wat interviews met Trijntje Oosterhuis heb beluisterd, stel ik vast dat er weinig verschil te horen is tussen haar bestudeerde en haar spontane spreken en dat ze haar spraak niet als verbeterbaar ziet. Ze zei het ook: ‘Ik praat een beetje plat. Dat ben ik, weet je. Dit is Trijntje. Ik kom uit Amsterdam.’ (Studio, nr. 23, 6-12 juni 1998) Of ze daar ondertussen nog zo over denkt, weet ik niet. Ze heeft nogal wat kritiek te horen gekregen, waar ze van baalde, zoals ze zegt in het al genoemde Studio. Maar ze is niet de enige die zo praat en ze is bovendien in goed gezelschap. Taalverandering - niet in de betekenis dat er woorden bij komen of af gaan, maar in de betekenis dat onze spraakklanken veranderen - is een verschijnsel dat iedereen kan waarnemen. Maar sommige verschijnselen merk je pas op als ze er al een poosje zijn, zeker als ze zich geleidelijk aan voordoen. Je hoeft maar naar oude opnames van het Nederlands te luisteren - en dat hoeven nog niet eens heel oude te zijn - om te horen dat het anders klinkt dan het Nederlands van nu. Bij het beluisteren van ouder Nederlands, bijvoorbeeld in het radioprogramma ovt (Onvoltooid Verleden Tijd, bij de vpro op zondagochtend), moet er wel rekening mee gehouden worden | |
[pagina 11]
| |
dat de sprekers van toen meestal iets voorlazen en dat in vroeger jaren een microfoonsituatie alleen al voor een verheven sfeer zorgde. Maar er is ook nog wel spontane spraak te beluisteren, zelfs uit de periode vóór de oorlog. Dat zijn reportages van onder andere voetbalwedstrijden, gebeurtenissen rond het Koninklijk Huis en oorlogsreportages.Ga naar eind1 Na de oorlog wordt het aandeel van spontane spraak in het bewaard gebleven gesproken Nederlands gaandeweg groter. Wat dan opvalt is dat ook daar de slot-n aan het eind van werkwoordsvormen en van zelfstandige naamwoorden nog zo nadrukkelijk werd uitgesproken: lopen, werken, boeken. Zo ongeveer als Frits Bolkestein het als een van de weinigen nog steeds doet. Maar die moest dat waarschijnlijk van zijn grootvader, die voorzitter was van de commissie die in 1939 aanbevelingen deed ‘ter bevordering van een meerverzorgd mondeling taalgebruik’. ‘Door het laten horen van n's geeft de spreker aan zijn taal een cachet van verzorgdheid,’ aldus Bolkestein senior cum suis.Ga naar eind2 Kleinzoon Frits was toen zes en hij was vast erg gehoorzaam. Naast het verdwijnen van de slot-n vinden we ook andere veranderingen in het gesproken Nederlands terug in het rapport van de commissie-Bolkestein. Het waren nieuwe verschijnselen die toen nog werden afgekeurd en waarvan men vond dat ze gecorrigeerd moesten worden. De taalgemeenschap heeft er zich niet veel van aangetrokken, want de afgekeurde veranderingen hebben later toch doorgezet. Voorbeeld is ‘de dikwijls “Amsterdams” genoemde gewoonte om geen onderscheid te maken tussen s/z, f/v, ch/g’, aldus het rapport van voornoemde commissie. Dat onderscheid bestaat in het algemeen Nederlands tegenwoordig nauwelijks meer en bijna niemand lijkt er zich aan te storen. Zo'n verschijnsel als het verdwijnen van dat onderscheid tussen paren van medeklinkers is zo'n taalverandering die in het verleden maar moeilijk te onderzoeken was. Taalkundigen zijn daar vaak heel mistroostig van geworden. Je hoorde dat er iets veranderd was, maar je kon nooit vaststellen wanneer dat begonnen was, hoe het veranderingsproces verliep, maar vooral wat de oorzaak ervan was. Er was een variant a en later een variant b, | |
[pagina 12]
| |
maar hoe a tot b geworden was, daar viel niets over te zeggen. Tegenwoordig beschikken taalkundigen over nieuwe onderzoeksmethodes waarmee het proces van taalverandering behoorlijk goed te beschrijven valt. Ze gebruiken daarvoor opnames van personen uit verschillende leeftijdsgroepen en kunnen dan bijvoorbeeld vaststellen hoe een verschijnsel van generatie op generatie steeds vaker voorkomt. Zo'n patroon wordt gebruikt om een situatie uit het verleden te reconstrueren. Deze methode heet die van de ‘schijnbare tijd’ (apparent time). Nog mooier en ook betrouwbaarder is het als je over oude opnames kunt beschikken, die dan bovendien nog een behoorlijk lange periode beslaan. Dat overkwam Hans van de Velde, die voor zijn proefschrift het Nederlands van radioreportages uit de periode 1935-1993 kon vergelijken (Van de Velde 1996). De opnames worden in het Omroepmuseum bewaard. Toen ik het Poldernederlands ontdekte en het zijn naam gaf, bestond het natuurlijk al enige tijd. Bij herlezing van mijn vroegere publicaties merkte ik zelfs dat ik al eerder op een paar verschijnselen heb gewezen die als een soort voorbode van de latere ‘ontdekking’ beschouwd kunnen worden. Zo constateerde ik op 21 november 1991 tijdens een congres van de Landelijke Vereniging van Neerlandici bijvoorbeeld:‘Een andere vocaal die aan het veranderen is in de taal van beschaafden, is de diftong die uit de lange hoge vocaal /i./ is voortgekomen. In het echte Standaardnederlands is [εi] er de representant van: blijven, tijd, kijken, enzovoort. Steeds vaker is tegenwoordig een duidelijke verlaagde diftong te horen die in de buurt komt van de Engelse en Duitse aai (blaiven, taid, kaiken).’ (Stroop 1991:44) Twee jaar later, op 15 september 1993, vond in De Melkweg te Amsterdam het taalfestival Let's Go Dutch plaats. Dat was in dezelfde tijd dat Paul de Leeuw veel succes had met zijn liedje Blaaif baai maai, althans zo klonk het in mijn oren. Ik gebruikte dat liedje als illustratie van mijn observatie dat de ei van het abn steeds vaker als aai werd uitgesproken. Ik had daarbij nog geen bepaalde categorieën sprekers op het oog. De aai-uitspraak begon ook anderen op te vallen. In 1992 | |
[pagina 13]
| |
merkte Harrie Scholtmeijer, in zijn dissertatie over de taal in de IJsselmeerpolders, op dat de [ai]-uitspraak van de diftong ei bij jongeren steeds meer voorkomt. Op grond daarvan waagt hij de voorzichtige voorspelling dat de [ai] de variant van de toekomst wordt (Scholtmeijer 1992:53). Voor de goede orde: de fonetische notatie [ai] is gelijk aan de gewone schrijfwijze aai, zoals in fraai. Ik geef aan deze schrijfwijze de voorkeur (boven ai), omdat hij het best weergeeft wat ik meen te horen. Nog eerder was de opkomst van diezelfde aai bij jonge Hagenaars (tussen 20 en 30 jaar) gesignaleerd door Elias (1980) en bij jonge Rotterdammers door Van den Ende (1985; aangehaald bij Scholtmeijer 1992:53), maar of dat precies hetzelfde verschijnsel is, staat nog te bezien. Als het daar bijvoorbeeld vooral in de lagere klasse voorkomt, is er sociolinguïstisch gezien een wezenlijk verschil met het Poldernederlands, dat de taal is van een hogere klasse. Het is dus jammer dat deze onderzoeken zich beperkt hebben tot jongens en tot de lagere klasse. Dat is des te meer te betreuren aangezien de jongeren die bij het onderzoek betrokken waren, ondertussen veertigers zijn geworden. De meisjes uit die leeftijdscategorie spelen namelijk een belangrijke rol in de beginperiode van het Poldernederlands. Maar hoe die in de jaren zeventig spraken, weten we niet en kunnen we alleen maar reconstrueren, volgens de al genoemde methode van de ‘schijnbare tijd’ dus. In september 1993 vestigde dialectoloog Siemon Reker in zijn radioprogramma aha, op Radio Noord (Groningen) de aandacht op de verandering ei > ai (in de spelling van Reker!) in de Nederlandse taal, die hij aantrof-en dat is heel opmerkelijk - bij ‘jongere, vrouwelijke vertegenwoordigers uit de wereld van kunst, wetenschap en politiek’. (zie bijlage 1, Persbericht Radio Noord) De ether- en kabelfrequenties van die Groningse zender sluiten uit dat ik Reker zijn programma gehoord heb. Hij heeft er mij naar aanleiding van mijn artikel in Noordzee (1998) van op de hoogte gebracht. Onze observaties en bevindingen zijn dus onafhankelijk van elkaar ontstaan. Ze frapperen door hun overeenkomst, vooral wat de omschrijving van de groep spreeksters be- | |
[pagina 14]
| |
treft. Ik schreef in Noordzee namelijk: ‘Jonge vrouwen...Vrouwen die het gemaakt hebben: een grafisch ontwerpster, een componiste, een schrijfster, een filmmaakster, een historica, een politica, een radiopresentatrice.’ De waarnemingen van Reker en mijzelf versterken elkaar in hoge mate, iets wat in dit prille stadium van onderzoek niet onbelangrijk is.Ga naar eind3 Mijn oren gingen pas echt open toen ik geregelde kijker werd van het programma De Plantage van Hanneke Groenteman, dat de afgelopen jaren elke zondag om 17.00 uur rechtstreeks werd uitgezonden vanuit studio De Plantage in Amsterdam. In elke uitzending voerde Groenteman gesprekken naar aanleiding van een actuele gebeurtenis op het terrein van de cultuur, zoals een nieuw boek, een film, een compositieprijs, een toneelstuk of een opdracht op het terrein van de beeldende kunst. De uitgenodigde gasten spelen op hun gebied een belangrijke rol. Je kunt ze met een groot woord ‘cultuurdragers’ noemen. Maar zoals ze praatten dat was geen abn en ook geen Standaardnederlands.Ga naar eind4 Het was ook anders dan het taalgebruik van de gastvrouw. Het leek waarachtig wel op de spraak van Trijntje Oosterhuis, maar die is jonger dan de gemiddelde gast van De Plantage. Er zaten in die spraak elementen die ik associeerde met ‘plat’ praten, maar het geheel was dat bepaald weer niet, want er werd wel degelijk op niveau gesproken en goed geformuleerd. Wat me ook erg opviel was de grote onderlinge overeenkomst tussen de sprekers, vooral door de al eerder genoemde aai. Maar ook dat het vrouwen waren die dit taalgebruik tentoonspreidden. De mannen die aan dat programma meewerkten, deden het niet of veel minder. Toen mijn oren eenmaal gevoelig waren geworden voor deze manier van spreken, begon ik het zo ongeveer overal te horen, en bijna altijd bij vrouwen: in actualiteitenprogramma's op de radio, in nieuwsrubrieken, sportuitzendingen en talkshows. Verder bij de presentatrices van discussieprogramma's op tv, van alle zenders overigens, publiek en commercieel. Het noemen waard zijn ook de presentatrices van de deels Nederlandstalige muziekzender (The Music Factory), die elke dag op tv is. | |
[pagina 15]
| |
Nu had ik eindelijk ook een onderwerp voor een lezing die ik zou houden tijdens het symposion van het tijdschrift Taal en Tongval op 12 december 1997 te Gent, over de standaardisering van het Nederlands. In oktober had ik een titel: ‘Wordt het Poldernederlands model?’ Daarmee was mijn ‘ontdekking’ een feit geworden: ik kon het fenomeen definiëren en had het een naam gegeven. En toen een paar maanden later mijn artikel in Noordzee verschenen was, begon iedereen het te horen, zo leek het wel. |
|