Eenvoudig schoon. Bloemlezing uit de kinderlectuur voor de lagere school. Deel 4
(1917)–H. van Strien– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
‘Ja? wat is er te zien?’ vraagt Mies nieuwsgierig. ‘Dat zullen de geachte heeren en dames wel zien, als het scherm opgaat. Het begint dadelijk na het eten.’ ‘Toe Wim, zeg het mij maar,’ vleit Beb, ‘toe, ik zal het niet aan de anderen zeggen.’ ‘Neen, geachte dame, ik zeg het je niet.’ Na het eten loopt Wim vooruit met een tafelschel. ‘Wacht nog even, tot ik in het koepeltje bel!’ Papa, Mama, Mies, Edu, Beb, Pump, Broer, Frits en Meta gaan allen op de brug staan en wachten, tot er gebeld wordt. ‘Wat heeft die jongen toch verzonnen?’ vraagt Papa. ‘Het zal wel weer een of andere grap zijn.’ Daar gaat de bel, en Beb en Edu hollen vooruit, gevolgd door de anderen. Wim staat aan de deur van het koepeltje. Hij heeft zich gauw een paar zwarte snorren gemaakt met een gebrande kurk, en houdt een bakje voor de centen in de hand. Zijn Papa geeft hem een dubbeltje, en zegt: ‘Ik betaal voor mijn heele familie.’ | |
[pagina 28]
| |
‘Dank u wel, mijnheer,’ zegt Wim met een diepe buiging. ‘Gaat binnen als 't u belieft, heeren en dames.’ Allen gaan binnen en Wim doet de deur dicht. In den hoek van den koepel, waar ternauwernood voor allen plaats is, heeft Wim een oud tafelkleed over een touw gehangen. Dat touw had hij eerst horizontaal in den hoek gespannen. Nu kruipt hij er achter. Hij komt er juist met zijn armen boven uit. ‘Dames en heeren!’ zegt hij met een kermisstem. ‘Ik ben de grootste dierentemmer van de wereld. Ik heb in mijn bezit vijftig wilde verscheurende dieren, die alle....’ ‘Toch geen muizen, Wim?’ vraagt zijn Mama angstig. ‘Mevrouw, er is hier niemand die Wim heet, en ik heet Piëtro Carpani. Als ik tegen mijn verscheurende dieren zeg: blijft in je hol! dan blijven ze er in. En als ik zeg: komt te voorschijn!’.... Hier bukt Willem zich en vertoont aan het publiek een vrij groote kist, ‘dan komen ze te voorschijn.’ Nu neemt hij het deksel van de kist. En daar springen rechts en links een troep groote en | |
[pagina 29]
| |
kleine muizen over zijn schouders, tegen zijn ooren op, over zijn hoofd en dan den heelen koepel door. Er gaat een algemeen gegil en gelach op.En Mama, die het had zien aankomen, is al lang de deur uit. Al de anderen gaan haar achterna, behalve Edu en Beb, die midden tusschen de muizen staan te dansen. | |
[pagina 30]
| |
‘Deur dicht, deur dicht!’ roept Wim, ‘Pak ze Beb. Hier jou dikzak, daar heb ik je. Kom maar hier, kleine oolijkerd, met je zwarte oogjes. Hier, allemaal in de kist. Wou je me bijten? Neen jongetje, ik doe je immers geen kwaad. Ha, daar heb ik er weer een!’ En zoo blijven ze met hun drieën aan 't muizen vangen zonder de diertjes pijn te doen. De andere kinderen staan buiten door de ramen van den koepel te kijken en allen hebben groote pret. Papa en Mama wandelen samen naar huis. Je kunt het aan den rug van Papa zien, dat hij loopt te schudden van 't lachen. Mama vond het niets aardig, maar ze is toch niet boos. Als ze nu allen aan de theetafel zitten, zien ze Wim als een razenden Roeland op zijn fiets door de lange laan op den straatweg verdwijnen. ‘Wat gaat hij nu weer doen?’ vraagt Mama. Edu en Beb kijken elkaar aan, maar zeggen niets. Eenigen tijd later, als Mama juist een kopje thee heeft ingeschonken, hooren ze: ‘rietsch!’ op het grint. En ‘boem!’ daar staat Wim met een kleur van het harde rijden voor het huis. Hij zet zijn fiets tegen den muur en komt | |
[pagina 31]
| |
binnen met een zakje, dat hij aan zijn Mama geeft. ‘Dat heeft Piëtro Carpani voor u achtergelaten,’ zegt hij. ‘Neen, maak u maar niet ongerust, het zijn balletjes bij de thee.’ Nu gaat er een algemeen gejuich op. Ze klappen in de handen en roepen: ‘Lang leve Piëtro Carpani!’ Uit: ‘De Kleine Frits’ door Mevr. Van Osselen - Van Delden. Uitgave: Allert de Lange, Amsterdam. |
|