‘Wie is mijnheer Daniël, Jessica?’ vroeg hij.
‘O,’ zeide zij gevat, ‘hij is maar een vriend van mij, die mij slokjes koffie geeft. U kent toch niet alle menschen in Londen, mijnheer!’
‘Neen,’ antwoordde hij glimlachend, ‘maar houdt hij een koffiestalletje?’
Jessica knikte met het hoofd, daar zij dit minder gevaarlijk achtte dan spreken.
‘Wat kost een kopje koffie?’ vroeg de dominee.
‘Een heel kopje kost een stuiver,’ antwoordde zij snel, ‘maar men kan ook een half kopje krijgen, en er zijn kadetjes van een stuiver en van een halven stuiver.’
‘Goede koffie en kadetjes?’ vroeg hij weder met een glimlach.
‘Puik!’ hernam Jessica met de lippen smakkende.
‘Wel,’ vervolgde de dominee, ‘zeg dan aan je vriend, dat hij je elken morgen een heel kopje koffie en een stuiversbroodje geeft, en dat ik het hem betalen zal, zoo dikwijls hij bij mij om het geld wil komen.’
Jessica's gelaat straalde van vreugde, maar een oogenblik later werd het weder bewolkt, toen zij aan Daniëls geheim dacht, en hare lippen beefden, toen zij het teleurgestelde antwoord gaf.
‘Mijnheer,’ zeide zij, ‘ik ben zeker, dat hij niet zal kunnen komen; o neen! hij zal het niet kunnen doen. Het is zoo ver, en mijnheer Daniël heeft overvloed van klanten. Neen, hij zou nooit om het geld bij u komen.’
‘Jessica,’ antwoordde hij, ‘ik zal je zeggen, wat ik doen wil. Ik zal je elken Zondag twaalf stuivers toevertrouwen, als je mij beloven wilt, die aan je vriend