Jessica's eerste gebed
(1912)–Hesba Stretton– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |
voorschijn traden. Jessica had zijn bleek en peinzend gelaat dikwijls uit haar schuilhoek gezien, maar zij had nooit den scherpen, ernstigen, doordringenden blik zijner oogen ontmoet, die al hare ellende scheen te doorzien, en terstond de geheele geschiedenis van haar treurig leven scheen te lezen. Maar voor zij de oogen kon nederslaan, of een eerbiedige buiging kon maken, blonk in het gelaat van den dominee zulk een glans van medelijdende teederheid, dat zij de oogen op hem gevestigd hield en nieuwen moed vatte. Zijne kinderen liepen naar hem toe, terwijl zij Jessica op de mat bij de deur lieten staan, en met levendige woorden en gebaren vertelden zij hem, in welke moeilijkheid zij zich bevonden. ‘Kom hier, meisje,’ zeide hij, en Jessica liep over den bekleeden vloer tot zij vlak voor hem stond met over elkander geslagen armen, en oogen, die hem vrijmoedig aanzagen. ‘Hoe is je naam, mijn kind?’ vroeg hij. ‘Jessica,’ antwoordde zij. ‘Jessica,’ herhaalde hij met een glimlach, ‘dat is een rare naam.’ ‘Moeder placht als “Jessica” in de komedie te spelen, mijnheer,’ zeide zij, ‘en ik placht eene fee te zijn in de pantomime, tot ik groot en leelijk werd. Als ik mooi ben, wanneer ik grooter word, zegt moeder, dat ik ook zal spelen, maar ik moet nog lang wachten. Bent u de dominee, mijnheer?’ ‘Ja,’ antwoordde hij, opnieuw glimlachende. ‘Wat is een dominee?’ vroeg zij. ‘Een knecht,’ hernam hij, nadenkend in de roode sintels van het vuur starende. | |
[pagina 29]
| |
‘Papa!’ riepen Jeanne en Winnie op een toon van verbazing, maar Jessica bleef den dominee aankijken, die haar nu weder in de heldere oogen zag. ‘Maar van wien bent u dan knecht, mijnheer?’ vroeg zij. ‘De knecht van God en van de menschen,’ antwoordde hij plechtig. ‘Jessica, ik ben ook uw knecht.’ Het kind schudde met het hoofd en lachte met een schellen lach; zij keek de kamer rond en naar de mooie kleeren van de dochters van den dominee, terwijl zij hare lompen dichter om zich heen trok en een weinig bibberde, als voelde zij een vlaag van den oostenwind, die scherp door de straten woei. Het geluid van haar schellen, kinderlijken lach deed het hart van den dominee pijnlijk aan, en de tranen brandden onder zijne oogleden. ‘Wie is God?’ vroeg het kind. ‘Als moeder goed gemutst is, zegt zij somtijds: ‘God zegen ons!’ ‘Kent u Hem, dominee?’ Maar voor hij tijd had te antwoorden, werd de deur, die toegang gaf tot de kerk, geopend, en Daniël stond op den drempel. Eerst keek hij effen vóór zich, maar toen werd zijn ernstig gelaat doodsbleek, en hij hield de deur vast om zich te ondersteunen, tot hij zijne spraak en zijne tegenwoordigheid van geest herkreeg. Jessica keek ook rond, onthutst en besluiteloos, alsof zij wilde ontvluchten of zich verstoppen. De dominee sprak het eerst. ‘Jessica,’ zeide hij, ‘er is een plaats dicht onder den preekstoel, waar gij moogt zitten, en waar ik u al den tijd kan zien. Wees een goed meisje en luister, dan zult gij iets van God hooren. Standring, plaats | |
[pagina 30]
| |
dit kleine meisje vóór de banken, bij de trappen van den preekstoel.’ Maar eer zij het van louter vreugde nog kon gelooven, bevond Jessica zich in de kerk, tegenover het schitterende orgel, dat eene zachte melodie deed hooren. Niet ver van haar keken Jeanne en Winnie over haar bank heen met vriendelijke lachjes en blikken. Het was duidelijk, dat de oudste dochter van den dominee over haar gedrag bekommerd was, en zij maakte driftige teekens, wanneer zij moest opstaan en knielen; maar Winnie vergenoegde zich met tegen haar te glimlachen, zoo dikwijls haar hoofd boven de bank uitstak. Jessica was gelukkig, maar niet in het minst verlegen. De heeren en dames waren eigenlijk precies als de menschen, die zij dikwijls gezien had, toen zij eene fee was in de komedie, en spoedig werd hare aandacht geboeid door den dominee, wiens oogen dikwijls op haar rustten, terwijl zij vurig, en met opgeheven gelaat naar hem opzag. Zij kon nauwelijks een woord verstaan van hetgeen hij zeide, maar zij hoorde gaarne het geluid zijner stem, en zag ook gaarne het teeder medelijden op zijn gelaat, wanneer hij op haar neerzag. Daniël liep dikwijls heen en weer met eene uitdrukking van onrust en misnoegen op zijn gelaat, maar zij was onbewust van zijne tegenwoordigheid. Jessica was in spanning om te weten wat een dominee en God waren. |
|