- Is dat schoone, is dat toch schoone!
En Sarelke zei alsaan lijfelijk:
- Gij vuile ruffe, is dat hier stinken!
Ze deden hem zwijgen en ze zeien tegen den jongen:
- Gij botterik, zij-je niet beschaamd, in de plaatse van te zeggen: ‘Is dat schoone, is dat toch schoone!’
Zoo, Sarelke ging daarmede voort, en hij zei alsaan te reke:
- Is dat schoone, is dat toch schoone!
En hij ging zoo verre, zoo verre, tot aan een huis dat in brand stond. En hij zei alsaan:
- Is dat schoone, is dat toch schoone!
En de menschen die 't hoorden, zeien:
- Is dat geen groot ongeluk waar dat er een huis brandt, ge zoudt beter zeggen: ‘'k Wil dat 't nooit en brandde’.
Zoo, Sarelke zei nu gedurig:
- 'k Wil dat 't nooit en brandde.
En hij ging zoo verre, zoo verre, tot aan een smisse waar dat de soldaten hun peerden moesten beslegen worden, en 't vier en wilde niet branden. En Sarelke zei alsaan:
- 'k Wil dat 't nooit en brandde.
En de soldaten wierden zoo kwaad, ze meenden dat 't een tooveraar was, en ze liepen achter hem om hem dood te slaan.
En Sarelke Loket liep naar huis.