In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de Eerste Wereldoorlog
(1979)–Stijn Streuvels– Auteursrechtelijk beschermdVrijschutters?Ga naar voetnoot1Met de uitgave van de vier eerste maanden van mijn dagboek heb ik de ondervinding opgedaan dat er, in deze bewogen tijden, heel weinig lezers bezadigd genoeg zijn en koel van hoofde om 1o te lezen 't geen er feitelijk geschreven staat; 2o het geschrevene op te nemen in de geest waarin het geschreven werd. 't Merendeel heeft zich laten gaan door een opgewonden gemoed en gezocht in ‘de letter’ 't geen hun eigen vooringenomen geest er wilde van maken. Een lezer is in zijn volle recht om zijn verontwaardiging of instemming uit te drukken over 't geen hem als lectuur wordt voorgelegd. Ik zou er nooit aan denken me om iets te verrechtvaardigen van al 't geen ik geschreven heb. 't Geen ik echter niet stilzwijgend mag laten gebeuren, 't is als men om beweringen te staven, teksten uit mijn werk pikt, die regelrecht het tegenovergestelde moeten bewijzen van 't geen ik ermede bedoeld heb. Mijn bijzonderste bekommernis bij 't opstellen van mijn dagboek is geweest: de Waarheid te dienen. Een aandrang des harten, om, als er langs alle kanten zo veel en zo moedwillig gelogen werd, de waarheid te zeggen. - Alle waarheid uit te spreken, van waar zij ook kome en welke gevolgen zij ook hebben kan, - onder die leus zetten wij, de generatie van '90, onze zeilen uit met ons tijdschrift: Van nu en StraksGa naar voetnoot2! Van vriend en vijand heb ik ridderlijk verteld 't geen ik gezien heb en ondervonden. Van alle eigen gevoeligheid heb ik me opzettelijk onthouden zodanig dat men vermoeden ging dat ik alle gevoel verloren had. Mocht ik dan niet rekenen om | |
[pagina 675]
| |
even loyaal door vriend en vijand behandeld te worden? Wat de vrienden ervan gemaakt hebben laat ik hier onverletGa naar voetnoot1, - ik heb het eigenlijk over mijn ondervindingen met de Duitse pers. De Dusseldorfer General-Anzeiger (no 89) drukt de 16 maart mijn relaas over de inkwartiering onder de titel: ‘Stijn Streuvels' Loblied der deutschen Officiere’. - Hoe komt men er te goeder trouw toe om mij de bedoeling te geven een loflied te schrijven waar ik niets meer dan mijn koude gewaarwording heb neergeschreven - of denkt men waarachtig dat ik het minder onbevangen had verteld voor de wereld, als die Duitse officieren brutaal en barbaars waren opgetreden?! Op zulke wijze voorgesteld ziet het eruit alsof het Duitse blad waarlijk voor een buitengewone gebeurtenis stond en alsof die zes officieren de enige zouden zijn in heel 't Duitse leger die zich in 't bezette land, fatsoenlijk zouden gedragen hebben en het als een wonderheid geldt zoiets te mogen bekend maken. Dat is echter maar bijzaak, erger is 't geen men mij toeschrijft in zake Vrijschutterij. De Duitsers zoeken al waar zij kunnen getuigenissen om te bewijzen dat de Belgische burgerij op verraderlijke wijze deelgenomen heeft aan de oorlog. Met dat inzicht zijn de persmannen ook gaan grasduinen in mijn dagboek en ze hebben er maar van genomen 't geen hun dienstig kon zijn en 't andere laten liggen. Enig dagen geleden kreeg ik het no 212 van de Vossische ZeitungGa naar voetnoot2 - met een artikel van Julius Wertheimer waarin o.a. overgedrukt staat 't geen in mijn dagboek voorkomt onder datum van 18 augustus en daarop de uitroep: ‘Kann man naïver zugeben, das die belgische Regierung die Zivilbevölkerung bewaffnet hat?’ Hoe naïef die bekentenis op te nemen is, dat heeft de Echo BelgeGa naar voetnoot3 van 2 mei, voor mij gedaan, zodat ik Julius Wertheimer onverlet kan met rust laten. Gister nu krijg ik enige nrs van de Reichsbote met een artikel van A. Schowalter - en daar ook al moeten mijn teksten dienen om de bedoelde beschuldiging van | |
[pagina 676]
| |
de Belgische franc-tireursGa naar voetnoot1 te bevestigen. Ik ben eerst wat geschrokken. Had ik nu werkelijk, zonder het te willen, iets verteld waaruit men die bewering kon opmaken, - of had men moedwillig mijn teksten vervalst? De teksten zijn 1o uit hun verband gerukt 2o de aanhalingen juist afgeknipt waar het bewijs eerder 't tegenovergestelde moet bevestigen. Had ik maar kunnen vermoeden dat men met zoveel spitsvondigheid, dingen zou willen zoeken die er niet zijn, dan had ik, in plaats van de feiten aan te halen zonder meer, de geschiedenis van de feiten kunnen schrijven met volledige toelichting zodat alle misverstand onmogelijk werd... Maar wie denkt eraan wat men te verantwoorden krijgt?! Ik heb me opzettelijk onthouden om dingen te verhandelen die buiten mijn waarnemingssfeer lagen. Men heeft het me kwalijk genomen van Belgische kant, dat ik geen verontwaardiging heb geuit en geen jammerklachten over 't geen te Visé, te Leuven, te Aarschot, enz. gebeurd isGa naar voetnoot2. Ik zal me er wel voor wachten de schreeuwers na te doen en gevallen te beoordelen waarvan ik zelfs langs psychologische kant de toedracht en 't verloop niet benaderen kan om er een inzicht over te krijgen. Ik zeg bij mezelf: hebben de burgers het gedaan in vrije en ongewettigde aandrang, dan hebben die burgers een andere mentaliteit dan deze die ik hier rond mij ken... Zijn het de soldaten geweest die de gruwelen bedreven hebben zonder reden, - waarom begingen diezelfde soldaten diezelfde gruwelen niet hier op de streek? In afwachting dat er ginder licht opga en de droevige waarheid aan de dag kome, wil ik mij bemoeien te beletten dat er valse beschuldigen of betichtingen de wereld ingaan over de bevolking die ik wel ken en waarvoor ik durf instaanGa naar voetnoot3. Eens en voorgoed dus alles weggeweerd wat door mijn schuld, maar enig vermoeden of aanleiding zou kunnen geven te veronderstellen dat er hier op de streek ook maar 't gedacht aan vrij schutterij zou ontstaan zijn, late varen dat er vrij schutters zouden hebben bestaan. De heer Schowalter begint zijn bewering in no 252 van de Reichsbote dat, gezien de algemene weerplichtGa naar voetnoot4 bij ons Belgen | |
[pagina 677]
| |
slechts onder zwakke vorm bestaat, de overblijvende weerbaren, buiten het leger, zich gerechtigd en verplicht voelden hun erf te verdedigen. Bij mijn weten echter heeft er hier op de streek geen enkel burger aan gedacht zijn erf te verdedigen - er wordt ook geen enkel voorbeeld aangehaald om die bewering te staven - integendeel waren de burgers veel te vroeg besloten hun erf in handen van de vijand te laten, eer het zelfs al noodzakelijk bleek. In volle tegenstrijd met zijn bewering, kan dienen 't geen Heer Schowalter in no 263 van 't zelfde blad aanhaalt uit mijn dagboek, te weten: II, 66; - III, 18; - III, 78; - I, 48, 56,Ga naar voetnoot* waar van niets anders kwestie is tenzij van vluchten zonder dat er ooit door iemand aan verweer gedacht wordt. In no 261 van de Reichsbote komt het eigenlijke Franktireurtum te pas en het heet weeral: dat ik er in mijn dagboek de getuigenis van gegeven heb! Dat schijnt gebeurd te zijn door 't geen ik op datum van 5 augustus, blz. 6,Ga naar voetnoot** heb geschreven. Namelijk dat een herbergierster aan haar klanten openlijk verklaart dat ze de stalen viertand gereed houdt in geval de vijand afkomt, om hem door hun lijf te steken. Verschrikkelijke uitlating inderdaad als men ze op de letter wil nemen. Vooreerst zal Heer Schowalter mij wel toegeven: dat er een afgrond is tussen het woord en de daad, - dat men eerst nog moet nazien of er wel ‘mening’Ga naar voetnoot1 is, eer men enig gewicht hecht aan zulke uitspraak. Weet wel dat we dit neerschreven op 5 augustus - dat er toen bij de mensen geen glimp van waarschijnlijkheid bestond dat er ooit een Duitser tot hier op de streek zou doordringen. En wat er toen al gepraat en gepocht werd, meer en erger dan door die herbergiersvrouw! Vier maanden later echter waren 't merendeel van de grootsprekers 't land uitgevlucht, waar ze geruster hun onbevangen woord mochten laten horen, de anderen hielden zich koes - en de feiten bewijzen het: er is geen enkel stalen viertand bij te pas gekomen! Als Heer Schowalter hier eens op het dorp komt zal ik hem kennis laten maken met die wreedaardige vrijschutterin; ik heb ze onlangs gezien, kalm in gesprek met twee gedaagde LandsturmersGa naar voetnoot2 die hun post hebben hier aan de ijzerenwegGa naar voetnoot3 en nu en dan bij de weerdin | |
[pagina 678]
| |
een pintje komen drinken. 't Is heel zonderling - 't geen de Duitser voor zichzelf als de gewoonste menselijke gewaarwording aanziet, rekent hij ons aan als een ondeugd! Wij zijn wel kalme mensen maar toch geen zwammen of stukken hout. Het vaderlands gevoel is bij ons volk weinig ontwikkeld, maar denk toch niet dat we de beweldigingGa naar voetnoot1 van ons land en de druk van de vijandelijke bezetting verdragen kunnen alsof 't iets ware dat aan de bewoners uit de maan is voorgevallen! Waar zijzelf zo sterk hun volks-solidariteit bewust zijn, mogen ze toch niet verwachten dat een overwonnen volk, de bestorming en de inval als een geschenk en een weldaad kan ontvangen en vriendschap sluiten van eer nog de strijd is uitgestreden?! En nu komen we weer aan de BurgerwachtGa naar voetnoot2, en 't geen ik ervan verteld heb op I, 34.Ga naar voetnoot* Hier schijnen de Duitsers nog altijd maar heel buiten kennis van de toestand te blijven. Die instelling gelijk iedereen ze kent in de steden, bestaande uit een korps geoefende en gewapende burgers, bestaat ook op elke [gemeente] doch enkel op papier - t.t.z.: ongewapend, ongeoefend, ongeordend, - niets anders dus: tenzij een lijst met namen waarop iedereen voorkomt die in aanmerking komen kan om tot de dienst geroepen te worden in geval de Burgerwacht werkelijk moest in dienst treden. Bij 't uitbreken van de oorlog, kwam er bevel van het militair bestuur dat men op al de gemeenten de dienst van de Burgerwacht moest inrichten. Hier op Ingooigem laat men de zaken altijd eerst een tijdje vlotten zodat 't geen overal reeds lang in voege was, hier eerst begon enkele dagen eer 't zou geschorst worden en opgegeven. Wel, die dienst op de gemeenten bestond hoofdzakelijk als noodhulp voor de politie en om toezicht te houden op de voorbijgangers die een identiteitsstuk te vertonen hadden waar er vaste posten waren opgesteld. Die dienst is hier zelfs nooit binstGa naar voetnoot3 de dag en enkel 's nachts uitgeoefend geworden - dus voornamelijk om dieftenGa naar voetnoot4 te voorkomen, daar onze politie, de veldwachter, dienst had moeten nemen bij 't leger. Ik heb er voor al wie ogen en oren | |
[pagina 679]
| |
heeft en begrip, met een greintje ironie aan toegevoegd, I, 34, dàt we met ons twee het dorp afketstenGa naar voetnoot1 (dieven wakenGa naar voetnoot2 dus!) terwijl de andere twee (controle-wakers!) op de bank bleven zitten voor 't gemeentehuis. Dat er zelfs gisteren, toen de wacht de eerste keer fungeerde, op drie plaatsen gestolen werd. 't Is maar te zien hoe-je de dingen leest, newaar! Als ik aan Heer Schowalter de drie kameraden moest laten zien die met mij de wacht optrokken, zou hij bovendien kunnen verkondigen dat de Duitsers van zulke vrijschutters niets te vrezen hadden. Er kwamen dus, gij ziet het, zelfs geen wapenen bij te pas. Het staat er toch duidelijk meen ik, - tot 21 augustus was hier op de streek geen vermoeden zelfs om een Duitse soldaat te kunnen aanvallen. De avond van diezelfde 21ste komt het nieuws dat de vijand doordringt (I, 39)Ga naar voetnoot* en roef! de Burgerwacht is ontbonden op al de gemeenten en wel op bevel van de militaire overheid, dieGa naar voetnoot3 ons werd medegedeeld door een peleton gendarmenGa naar voetnoot4, waarvan er twee hier bij mijn poort post vatten en er heel de nacht de aankomst van de eerste UlanenGa naar voetnoot5 moesten afwachten. Ware onze Burgerwacht nu tenminste op enig verweer ingericht, dan zouden we heel zeker geroepen geweest zijn om die twee gendarmen bij te staan bij een vermoedelijke aanval. Zij hebben mij integendeel naar binnen gestuurd en ik heb heel die nacht lekker geslapen! - Hoort ge na 22 augustus op een gemeente, nog de Burgerwacht vernoemen? Als de eerste Duitse verkenners, de 23ste, werkelijk voorbijkomen, is er noch Burgerwacht noch vrijschutter te zien - zij rijden ongehinderd tot ze in Kortrijk met Franse Dragonders in aanraking komen. De Burgerwacht wordt vervangen door vrijwilligers en dat woord weeral, schijnt aanleiding te geven tot misverstand. De vrijwilligers waarvan sprake II, 47Ga naar voetnoot**; waren wel en degelijk jongelieden die vrijwillig dienst genomen hadden in 't leger die in de kazerne van de gendarmerieGa naar voetnoot4 gehuisvest waren en onder leiding van gendarmenGa naar voetnoot4 dienst van verkenning uitoefenden. Daarvan maakt heer Schowalter in zijn | |
[pagina 680]
| |
artikel: ‘Auf eigene Faust, wenn auch in Uniform, sammelten sich Freiwillige zu Ueberfällen an Brücken...’ enz. In 't begin van de oorlog reeds werd het van ambtswege aan de bevolking voortdurend voorgehouden: dat het de burgers ten strengste verboden was op gelijk welke wijze, deel te nemen aan de vijandelijkheden. In de dagbladen van augustus-september kan men de tekst van die verordening nog vinden en originelen van de plakbrieven bestaan ook nog wel. Als er maar enigszins waarschijnlijkheid of een veronderstelling had kunnen zijn aan vrij schutterij, waarom had ik dan geschreven -(II, 48)Ga naar voetnoot* naar aanleiding van de ondoelmatige hulp van de jonvrijwilligers -: ‘Onze militaire gouverneur zou beter doen ons enige flinke, vastberaden scherpschutters te zenden of maar eenvoudig zulk karweitje over te laten aan onze eigen jachtwakers en wildstropers - op die wijze zou geen enkele (Duitse) verkenner gaan vertellen 't geen hij gezien heeft!’ Het wordt de landlieden verder als een misdaad aangerekend dat zij op 't eerste verzoek al hun wapenen niet willen inleveren; - dat moet weeral een bewijs zijn, door mij gegeven, van het kwade inzicht waarmede de bevolking bezield is tegenover de oorlogvoerende Duitsers. Indien Heer Schowalter blijk had willen geven van goede trouw en brede, eerlijke opvatting, dan had hij drie regels verder gelezen en aangehaald en zijn lezers medegedeeld de reden waarom de mensen ertegen opzagen hun wapens in te leveren - dan wisten ze meteen dat er hier evenmin kwestie was als elders er gebruik van te maken om Duitsers te beschieten! Mijn bijzonderste bezigheid sedert jaren is het nagaan van de volksziel met al haar bewegingen en uitingen, als materiaal om uit te werken tot beeldende kunst. Ik meen diensvolgens te mogen meespreken en mijn getuigenis kan tellen, geloof ik, waar de mentaliteit en 't gemoedsleven van het volk ter sprake komt. Als ik de ogen dicht doe en rond denk, kan ik niemand vinden die in staat zijn zou een Duitse soldaat aan te vallen. Hoe het elders gesteld is, in andere streken weet ik niet, hier echter wil ik er kalm voor instaan met mijn eigen leven. De mogelijkheid van een aanval is alleen aan te nemen als uitzonderlijk geval - iemand die in waanzinnigheid zou handelen | |
[pagina 681]
| |
of naar aanleiding van twisten of vechten of door buitengewoon brutaal optreden van soldaten zelf bv., wanneer de landman zijn huisgenoten zou zien vermoorden of verkrachten. Het gedacht aan een beraamde aanval in 't gemeenGa naar voetnoot1 en enkel maar om te doden - dat moet totaal uitgesloten worden - het bestaat niet. Heer Schowalter zegt het wel: onze bevolking mist nationale en militaire opleiding -; daarom ook is het zo natuurlijk dat de bevolking vreemd blijft aan de oorlog. De mensen hier zijn alleen bekommerd met hun eigen bestaan; van de diepere oorzaken van een oorlog begrijpen ze niets - ze aanzien het als iets van hoger hand - een straffe Gods. Zij zijn en blijven Belg ter goeder trouw en kennen van de oorzaak enkel het onmiddellijke, dat zij hebben kunnen waarnemen uit de gebeurtenissen: de inval van de Duitsers. En daarom lijkt het hun heel natuurlijk dat al het kwaad terugvalt op de Keizer van het Duitse volk - die dan al die rampen en al het kwaad gesticht heeft. 't Geen men missen moet of verloren heeft, leert de mens eerst waarderen en zo zien we, naarmate de oorlog vordert, het vaderlandse bewustzijn bij het volk ontwaken - iets als de natuurlijke gehechtheid aan de grond waarop men leeft, en nu komt de treurnis om 't geen men verloren heeft - iets als een onduidelijk gevoel van ongemak, onrust en verlangen naar de oplossing... 't Gemoed van een buitenmens is alleen vatbaar voor elementaire gevoelens; wat 't meer ingewikkelde betreft, daarover krijgt hij eerst inzicht en overtuiging door zijn dagblad en 't gepraat met geleerder lieden. Nu ontbreekt hem 't ene zowel als het andere en zo zagen wij; binstGa naar voetnoot2 de oorlog, de mensen aan zichzelf overgelaten, hun innerlijke, natuurlijke gevoelens uiten zonder dat iemand er enig bestuur of richting aan gegeven had. Die uitzonderlijke toestand heb ik waargenomen en mijn bevindingen opgetekend als document en getuigenis voor nu en later. Terwijl de oorlog vordert, werkt de landman kalm voort met de bewustheid, nu meer dan ooit: dat 't geen hij opbrengt onmiddellijk leefteGa naar voetnoot3 en onderstand meebrengt - het enig noodzakelijke. Het spijt hem dat hij zich ooit heeft laten beroeren door de gebeurtenissen en hij is beschaamd dat hij ooit schrik of vrees heeft laten blijken. Men zou hem niet gauw meer op | |
[pagina 682]
| |
de vlucht krijgen! In zijn gemoed huist en broedt wel een stille wrok en een ongenoegen, maar hij weet niet opGa naar voetnoot1 wie hij het wijten moet en hij kan er geen gestalte aan geven; want onder de uniform van de vijandelijke soldaat verkent de Vlaamse landman al te dadelijk de mens - moeders' kind - iemand die niet voor zijn plezier de wapenen heeft opgenomen en huis en familie verlaten. In plaats van hem aan te vallen of kwaad te doen zal hij toenadering zoeken en een vriendschappelijk gebaar maken omdat hij toegeven moet aan de menselijke drang die samenbrengt al wie door een gemeenschappelijke ramp getroffen is. Hij doet het te meer omdat hij een onduidelijk vermoeden heeft dat zijn gebaar zal doordragen in 't voordeel van de zoon of de broer of de bloedverwant die bij 't leger dienen en er bij terugslag het voordeel zullen van ondervinden als de vijand hier met menselijk medelijden behandeld wordt. Van hier tot aan de vrijschutter is er nog al een afstand!
Ingooigem 26 juni 1915
Stijn Streuvels |
|