In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de Eerste Wereldoorlog
(1979)–Stijn Streuvels– Auteursrechtelijk beschermd<mei 1915>Van april tot 30 augustus 1915 vonden wij geen aantekeningen terug voor het oorlogsdagboek. Toch moet Streuvels er gemaakt hebben. In 1922 publiceerde hij in De Kampioen, een Nederlands sportweekblad, onder de titel Onze fiets in oorlogstijd (opgenomen in Herinneringen uit het Verleden als Mijn fiets in oorlogstijd) het verhaal van twee fietstochten in mei en augustus 1915, die duidelijk gebaseerd zijn op zijn dagboeknotities. Wij geven de tekst zoals die voorkomt op pp. 1602-1624 van deel 2 van het Volledig Werk (Brugge 1972). | |
[Mei 1915]Ik vroeg dus een paspoort aan om ‘voor zaken’ naar Gent te reizen en bekwam er een voor heel het EtappengebiedGa naar voetnoot2. | |
[pagina 449]
| |
Wààr dat Etappen-gebied begon of eindigde wist toentertijde geen enkel buitenmens, - dat waren Duitse aangelegenheden! - Ik althans meende er onder te verstaan: heel het bezette gebied, tot aan de operatiestrook. Mijn opzet en meeste verlangen zou ik nu ook maar gauw uitvoeren, dat was: naar Brugge mijn broer en zuster te gaan bezoeken, van wie ik sedert de aanvang van de oorlog geen nieuws meer gekregen had; in mij was er ten ander een onbedaarlijke begeerte om Brugge zelf eens weer te zien, de stad die al zo lang als afgesloten van de wereld in een ongenaakbare verte van ons afgelegen was, sedert het verkeer per trein opgeschorstGa naar voetnoot1 werd. Men moet eerst van 't genot der vrijheid beroofd geweest zijn om dat genot te kunnen beseffen: men zou uitvliegen alleen maar om uit te vliegen! Ik herinner mij nog dat het iets was als kinderlijke vreugde, toen ik met het kostelijk papier op zak, mijn begeerte bij de uitvoerbare mogelijkheden rekenen mocht. Voor zulk een vergunning zou men een stuk van z'n ziel gegeven hebben! Dat het een lange, vermoeiende fietstocht zijn zou deed er niets toe, integendeel! Dat Brugge buiten het Etappen-gebied gelegen was en tot het Marine- of Kustgebied behoorde, daar wist ik heus geen kik van en vermoedde niet eens dat er een Kustgebied bestond; - gelukkig maar, anders ware ik niet met zulk een onschuldig gemoed en vrolijke zin uitgezet; ik waande me echter onder alle opzichten in regel en kende geen vrees. 's Avonds te voren de fiets nagezien, uitgedost met alle benodigheden van een toerist, een pakje mondvoorraad aan de stuurstang vastgemaakt en met 't krieken van de dag rolde ik over de vlakke baan, voor de wind uit. Het was prachtig meiweer; de heerlijke natuur, de kalmte van de buiten en 't behagelijk gevoel, vrij en los, een verre reis te mogen afleggen en op 't eind als doel, Brugge en de naastbestaanden weer te zien, dreef alle gedachte aan oorlog en aan Duitsers op de achtergrond. Over Kortrijk, tot Ingelmunster ging alles heel gewoon; de soldaten die aan de brug van 't kanaal, aan de barelenGa naar voetnoot2 van de spoorbaan de wacht stonden, bezagen mijn paspoort en lieten mij zonder enige opmerking, doorrijden. Toen ik echter de | |
[pagina 450]
| |
Brugse steenweg insloeg, keken de burgers mij zo vreemd achterna, dat ik stilhield om te vragen: of er misschien iets aan haperde? Daar vernam ik dat alle verkeer, - en met een fiets dan nog al! - langs de Brugse baan streng verboden was. Voilà! Wat moest ik nu aanvangen? Dat nieuws ontstemde mij zozeer en daar het van burgers kwam, begon ik te twijfelen: of het misschien weer van die inbeeldingen waren door bevreesde lieden uitgevonden?... Nergens had ik een plakbrief opgemerkt waar het verbod te lezen stond, nergens een wacht die de doortocht afzette, - de grote baan lag in heel haar lengte open, zonder een bareel of enige versperring. 't Geen men met tegenzin gelooft, daar twijfelt men licht aan... Zonder langer te dralen, met een stout besluit sprong ik weer op en voort, in de mening: als 't zo streng verboden is, zullen er wel wachten zijn die de doortocht beletten. Alle onrust en twijfel waren gauw vergeten en ik rolde over de eindeloze baan, uren ver zonder maar één reiziger te ontmoeten; de landlieden die van weerskanten op 't veld wrochtenGa naar voetnoot1, lieten mij maar gaan, zonder waarschuwing of zonder dat ik merken kon dat mijn verschijning bij hen iets buitengewoons was. Dat stelde mij dan ook helemaal gerust, - ik genoot van de streek, van de bijzonderheden langs de baan die ik herkende om ze bij vroegere fietstochten gezien te hebben. De eerste veertig kilometers had ik reeds achter de rug en ik voelde lust om hier in 't lommer der bossen van Waardamme wat te gaan liggen en mijn tweede ontbijt te gebruiken. Met de hoge beuken langs de brede steenweg leek het hier als in een tempelgebouw met een toverpracht van mist en zonneschijn omwonden. Ik herinner het mij nog als een moment van hoog geestelijk genot, hoe ik met welgevallen te luisteren lag naar de zotte kreten van de houtspecht die er huishield alsof hij alleen op de wereld was en zich om geen oorlog bekreunen moestGa naar voetnoot2. Niets, hoegenaamd niets dat hier aan oorlog herinnerde. Maar ik moest naar Brugge... Voorbij Oostkamp zag ik in de verte, aan de bareelGa naar voetnoot3 van de spoorbaan, twee soldaten. Daar zou men over mijn lot beslissen! Maar nu was ik zo dicht bij het doel dat ik voor geen terugkeer | |
[pagina 451]
| |
vrezen moest! Het sloeg me alevenwelGa naar voetnoot1 met een beetje angst en als het om een omweg te doen ware geweest, zou ik die twee wel geernGa naar voetnoot2 ontgaan hebben. Het waren LandstormersGa naar voetnoot3 en ik merkte al gauw op dat zij niet gewend waren paspoorten na te zien; - wellicht had men er van dit soort uitgezocht omdat hier toch niemand voorbijkwam? - Zij draaiden en wendden mijn papier in alle richtingen, fluisterden gewichtig en schenen niet goed te weten wat er hun te doen stond. Eindelijk vroegen ze mij zelf om verklaring over 't geen zij... waarachtig niet lezen konden! Dàt zou mijn redding zijn. Ik lapte er maar van alles uit en 't spel was gauw in orde: blijkbaar waren die twee nog tevreden dat ik wegkwam. Maar nooit heeft het zicht der torens van Brugge op mij zulke overweldigende indruk gemaakt; het was een aandoening alsof ik, na lange afwezigheid, iets heel dierbaars terug zag, - als een onwezenlijke verschijning van opperste schoonheid prijkten de halletoren, Ons-Lieve-Vrouw en Sint-Salvators, geweldig hoog en slank tegen de blauwe lucht, - majestatische drie-eenheid! Ik stelde mij al de genoegens van het weerzien onder bekenden voor en reed er maar moedig op los, zonder aan vermoeienis te denken. De Katelijnepoort was tijdelijk versperd en ik wendde naar rechts om langs de Gentpoort in stad te komen. Daar stonden twee wachten, - geen Landstormers deze keer, maar flinke, sterkgebouwde marine-soldaten. Had ik het nu maar gewaagd stoutweg door te rijden, ze zouden mij waarachtig niet aangesproken hebben, maar nu hadden ze mijn aarzeling opgemerkt en ik was reeds een eind voorbij toen ze mij terugriepen en naar mijn paspoort vroegen. Deze keer waren 't ook geen ongeletterden en toch gerochtenGa naar voetnoot4 zij er niet wijs uit. ‘Ingooigem’ zegde hun niets en dat ik vijfenveertig kilometers ver langs een verboden weg had afgelegd zonder aangehouden te worden, scheen hun zeker tot de onmogelijkheid te behoren. Ze keken mij verwonderd aan en, om er van af te zijn wellicht, lieten ze mij met een handgebaar doortrekken. In Brugge was er niemand die geloven wilde dat ik langs de Kortrijkse baan tot hier gerocht was. Die ondervinding echter sterkte mij in de overtuiging dat men langs de strengst verboden | |
[pagina 452]
| |
wegen 't gemakkelijkst doorgeraakt, om de goede reden dat deze 't minst bewaakt worden... Ik heb het echter geen tweede keer beproefd langs verboden wegen te fietsen, en ben langs een omweg, over Torhout, Roeselare, Izegem teruggekeerd, waar ik voor 't minst een 150 maal mijn papieren heb moeten te voorschijn halen, en ze dan ook in alle ernst onderzocht en mij met een gewichtig gebaar overgereikt werden... omdat ze in regel waren! Als men alzoGa naar voetnoot1 door 't oog van een naald heengeraakt is, ondervindt men een heel eigenaardig gevoel van genot, omdat men een ondervinding rijker is geworden.
*** |
|