In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de Eerste Wereldoorlog
(1979)–Stijn Streuvels– Auteursrechtelijk beschermd3 april 1915.Vandaag voor 't eerst krijg ik eindelijk een exemplaar te zien van het dagblad waarvan het heet dat ik de medestichter en opsteller of medewerker ben- de Vlaamsche Post.Ga naar voetnoot4 't Is het nummer van 31 maart en voor een eerste kennismaking, is het weinig verkwikkelijk! De poppen zijn er reeds aan 't dansen en de Vlamingen hebben weeral eens ruzie onder elkaar. De heer Alberic Deswarte schrijft aan de heer Leo Picard en de heer Leo Picard aan de heer Alberic DeswarteGa naar voetnoot5! De twee stukken verwekken nu juist geen vriendschappelijk geluid, er wordt aleens geschermd met hatelijkheden, maar dat is zo erg niet, in journalistentaal heet dat immers: polemiseren! Toen Ons-Heer op deze wereld leefde, heeft hij drie dingen veroordeeld, te weten: de duivel, de wereld en het vlees. Als Hij er nu moest terugkeren zou hij voorzeker het journalisme erbij veroor- | |
[pagina 439]
| |
delen. Al word ik er nu ook deerlijk bijgesleurd, toch zal ik me wel wachten ertussen te komen, want met driftige mensen moet men niet redeneren en gelijk halen is een sport waaraan ik liefst niet meedoe. Een ruzie kan men best effen zwijgen maar nooit effen praten. Als ik mijnheer Deswarte hier bij me had, zou ik hem dit zeggen: Mijnheer, houd u nu even stil, we zullen eens kalm de zaken beschouwen. Ik voel lust noch behoefte om me te verrechtvaardigen tegenover u, noch tegenover de wereld. In zake vaderlandse plicht is er dit: Elk doet 't geen hem dunkt goed te zijn. Ik voel me Belg, Vlaming en schrijver. Deze drie dingen staan bij mij min of meer afzonderlijk en hebben betrekkelijk weinig met elkaar te maken. Ik ben van vaders- en moederszijde Belg geboren en als Belgisch burger ingeschreven, daarmede uit, want als Vlaming heb ik bitter weinig vreugde gesmaakt aan mijn Belgische nationaliteit. Daarmede ben ik in 't geval van alle bewuste Vlamingen die zich als Belg verongelijkt gevoelden tegenover de Walen. Zo kwam het dat we weinig reptenGa naar voetnoot1 over het officiële vaderland liever dan te doen 't geen de Walen deden: spreken van scheiding en schreeuwen van Alliance FrançaiseGa naar voetnoot2! Mij, noch enig ander Vlaming hebt gij, bij mijn weten, horen gewagen van sympathie voor Duitsland of begeerte om bij de Duitse natie te behoren. Hoe ver en hoe stevig en zuiver ik me vaderlander voel, daar hoef ik niemand enige rekenschap van te geven - ik houd niet van geloofs- of overtuigingsbelijdenissen! - maar ik doe voorlopig ook niet mee aan 't geen nu spontaan als uit de grond gesproten schijnt en vind het niet noodzakelijk mijn heldenmoed en blakende vaderlandsliefde van de daken te gaan schreeuwen, zuiveruit omdat het in de mode is en elkendeenGa naar voetnoot3 het doet, - al werd ik ook door driftige beunhazen, van ‘Trahison’ beschuldigd! Ik ben ook schrijver, mijnheer, en wel een beetje uit de school van Flaubert, voor zover het geldt dat de persoon van de schrijver zoveel mogelijk op de achtergrond blijven moet in zijn werk en de zaken objectief behandelen. Volgens die princiepen heb ik mij voorgenomen op te stellen 't geen gij noemt: het jammerlijk oorlogsdagboek. Ik zou u verzoeken | |
[pagina 440]
| |
aandachtig de inleiding en de verantwoording van dat boek te lezen, dan zult gij inzien wat ik voorheb met een dagboek - niet een letterkundig produkt dat men samenstelt naar een vast plan, op zijn geheel; met vooropgezette zin en gevormde overtuiging, met vooroordelen en partijdigheid gelijk men romans maakt en betoogschriften die men achteraf en voor de aardigheid in dagboekvorm indeelt; - maar wel en wezenlijk: een dagboek in de eenvoudige zin van 't woord, waarin men dag na dag optekent 't geen zich voordoet zonder dat men weet of raden kan wat men morgen zal moeten aantekenen; waarin men zich laat gaan door de opgedane indrukken, al naarvolgens de gebeurtenissen het meebrengen, - waarin men neerschrijft openhartig wat men denkt terwijl de stemming nog levende vers het gemoed beheerst. In 't begin en voor de oorlog had ik de twee strijdvoerende partijen zoveel en zo hard horen beschuldigen van onwaarheid en leugentaal, dat ik bij mezelf eens de proef wilde nemen of het wel mogelijk was, over al 't geen ik in oorlogstijd zou gewaar worden, de waarheid en niets dan de waarheid te vertellen. Ik heb met alle weldenkend en eerlijkvoelend mens gemeen, mijnheer Deswarte, waarheidslievend te zijn en als buitenmens heb ik er altijd naar getracht de zin van de eenvoud te bewaren die eigen is aan mensen die rechtstreeks in betrekGa naar voetnoot1 leven met de natuur en voor wie de streken onbekend zijn waarmede stadsmensen elkaar tekeer gaan; - bij mijn waarheidsliefde heb ik dus nog: een hekel aan onwaarheid; de leugen maakt mij zenuwachtig en prikkelbaar, gelijk waar ik ze ontmoet, voel ik behoefte ze aan te klagen al ware 't bij mijn eigen volk en rasgenoten. Waar gij doelt op ‘dubbelzinnigheid’ zou ik u verzoeken dat ding met de vinger te wijzen en als ge in dat jammerlijke oorlogsdagboek ergens één onwaarheid aantreft, zeg het dan maar gerust en spijker me maar aan de schandpaal. Wat betreft ‘souffler le chaud et le froid’ dàt is gelijk gij het noement wilt. Bedoelt ge daarmede dat ik de waarheid had moeten verdraaien en een keus doen onder de feiten die alleen in het patriotiekeGa naar voetnoot2 kraam te pas kwamen en alleen dàt aanhalen wat voordelig voor ons klonk in de wereldorkaan? dat ik een tendens-boek had moeten schrijven, iets dat kon mededingen in een nationale prijskamp? Ik denk er niet | |
[pagina 441]
| |
aan en laat zulke dingen over aan gewetensvolle schoolmeesters die hun jaarwedde met zulk een buitenkansje willen zien verhogen. Ik beweer nog eens dat men een dagboek als geheel dient te beschouwen waar de feiten zijn in opgetekend naarmate ze gebeuren, met beschouwingen die erbij gemaakt zijn te aanvaarden als komend van iemand die eenzaam en afgezonderd van de wereld zit, als een gevangene, au secretGa naar voetnoot1, buiten de invloed van opmonterende lectuur verstoken van inlichtingen uit het bevriende kamp. Waar gij een greep doet, mijnheer Deswarte, en iets aanhaalt uit mijn dagboek wat u gepast schijnt om mij aan te klagen als een Duitsgezinde, handelt gij even gemeen als de Duitser die een stuk uit mijn boek in zijn dagblad vertaalt, er de titel van wijzigt en er alles uit weglaat wat voor zijn bewering niet past; met deze bezwarende omstandigheid voor u, dat 't geen de Duitser mij aandoet van een vijand komt die er weinig om maaltGa naar voetnoot2 of die aanhaling mij voordeel of nadeel berokkent, als er zijn bewering maar door gestaafd wordt: dat Duitse officieren zich goed gedragen hebben. 't Geen gij doet, komt van een vriend en taalgenoot en dient alleen om mij hatelijk te maken en uw ijver van socialistische vaderlandsliefde voor de wereld tentoon te spreiden! In goede gemoede, een vraag, mijnheer Deswarte. Wacht nu voorlopig eens van uitspraken te doen tot gij mijn dagboek gelezen hebt op datum van 4de februari, daar zult gij zien hoe en op welke manier en in welke omstandigheden ik ertoe besloten heb een stuk van mijn dagboek aan de Vlaamsche Post af te staan; dat kan en zal er misschien toe helpen een misverstand uit de weg te ruimen en vooroordeel bij u te doen wegvallen. Dat is een eerste punt dus dat afgehandeld is. Verder: wat steektGa naar voetnoot3 er u eigenlijk tegen in dat jammerlijke dagboek? Het is een gemakkelijk wapen met dubbelzinnigheid en flauwhertigheidGa naar voetnoot4 te schermen, maar wat denkt gij, waarachtig wel, mijnheer Deswarte,? zijn de mensen rond u, zó opgewonden dat ze 't zuiver relaas van een gebeurtenis niet meer verdragen kunnen zonder [dat] er partijdigheid bijgehaald wordt? Is het oprechtGa naar voetnoot5 uw overtuiging dat, alsGa naar voetnoot6 die zeven Duitse officieren, | |
[pagina 442]
| |
die van mij inkwartiering eisten, moesten brutaal opgetreden zijn en smerige manieren uitgehaald, dat ik het niet zou neergeschreven hebben gelijk het gebeurd was?! Ik heb expresGa naar voetnoot1 mijn vrouw en kinderen weggestuurd, mijnheer, om te vrijer te kunnen handelen in geval ik met barbaren had moeten in aanraking komen. En als ze nu wel fatsoenlijk waren, is dat dan zo'n grote misdaad tegen het vaderlandse gevoel, van de eerlijke houding van de vijand te gewagen en moeten we het verzwijgen als het integendeel als een verdienste wordt aangerekend telkens men gruweldaden mag verkondigen? Ik heb die officieren niet van straat in huis gehaald, ik heb er de goede niet mogen uitkiezen - zij zijn et ongevraagd gekomen en ik heb er naderhand nog andere gekregen - terwijl ik in Holland was - die zich niet zo fatsoenlijk gedragen hebben, gelijk gij 't in mijn dagboek van januari zult kunnen vernemen, mijnheer Deswarte. Inkwartiering verlenen doet niemand voor zijn plezier, geloof me, 't is een plicht ons van' landswege opgelegd en is er iemand die beweren durft dat ik iets, maar iets méér gedaan heb dan 't geen de hoffelijkheid toelaat tegenover de vijand die men gedwongen huisvesting verleent, dat ze dan vooruitkomen en me aanklagen. Uit kiesheid heb ik in mijn dagboek niet gewaagd van de honderden voorname burgers van de streek die Duitse officieren te herbergen kregen, en waar nu in de huizen, op de schouw, de foto's prijken met onderschriften waarbij erkentelijkheid betuigd wordt voor goede ontvangst en vriendelijk onthaal! (Wat wilt ge, hartelijkheid en herbergzaamheid is een nationale deugd van de Vlamingen!). Ik heb ook niet gewaagd van de honderden Belgen - waaronder ook Walen - die van Duitse kolonels en kapiteins, vrijbrieven en aanbevelingen gekregen hebben en getuigschriften waarbij ze moeten gespaard blijven van alle last en opeising. Zult ge alle Belgische burgers die de foto van een Duitse officier in hun salon tentoonstellen en al deze die zulk een vrijbrief gebruiken, veroordelen als verraders, verkochten aan de vijand, of op zijn zachts: flauwhartigaardsGa naar voetnoot2? Ik heb noch foto's van officieren, noch vrijbrieven van Duitse overheden gevraagd noch gekregen, ik | |
[pagina 443]
| |
zal aan niemand oorlofGa naar voetnoot1 vragen om fatsoenlijk te zijn tegenover iemand die zich fatsoenlijk voordoet, is hij ook de overweldiger en de vijand en de overweldiger van het vaderland en ik zie geen reden waarom ik die inkwartiering met een blancopagina had moeten aangeven in mijn dagboek. Het is allemaal goed en wel te staan schreeuwen van ginder uitGa naar voetnoot2, maar hoe zoudt gij het gedaan hebben, mijnheer Deswarte, als ge te Brussel, in uw huis inkwartiering had gekregen? Zoudt gij de officieren met een vaderlandse redevoering in uw hoenderhok gestopt hebben om hen daar heerlijk te kunnen uitschelden voor ‘Schweinhunde’? Wat wilt ge dan eigenlijk van ons die hier gebleven zijn in 't overwonnen land en onder Duitse bezetting moeten leven? Ik heb reeds de gelijkenis aangehaald die me is opgevallen bij mijn tweede bezoek aan Holland: van de mussen die van uit de boom zitten ‘dief-dief!!’ te roepen omdat de kater die eronder zit hen niet grijpen kan. Zolang er nog niemand uit het land was gevlucht en alle Belgen in de angst zaten, luidde 't ordewoord voor groot en klein: weest kalm, bedaard, verdraagzaam, geeft 't geen men u vraagt, doet 't geen men u gebiedt! Nu, sedert de heren daar ginder hoog, in veiligheid zitten, schijnen ze niet genoeg te hebben aan hun heerlijk, gerust leventje, bij onze gastvrije Nederlanders, waar men niets gewaar wordt van de onaangenaamheden van de oorlog en waar men de vijand kan ... trotseren en de vaderlandse ijver kan laten stromen zonder gevaar in de ... cinémaGa naar voetnoot3 te vliegen! Bij hun prettige keuvelpartijtjes, waar zij onder elkaar de gezelligheid zoeken en de illusie opdoen dat ze in Brussel op café zijn, kunnen zij zich aanstellen als helden die de verlossing van het vaderland bewerken en voornamelijk door hun landgenoten die in de pijnGa naar voetnoot4 gebleven zijn, verdacht te maken en uit te gevenGa naar voetnoot5 als heulend met de vijand. 't Zou die heren eigenlijk meer genoegen doen als we maar elk zo'n brave LandstormerGa naar voetnoot6 bachtenGa naar voetnoot7 een hoek, de kop insloegen, een officier vergift toedienden of een militaire auto deden omkantelen of telegraafdraden afsneden om de vijand te duvelen? Dan kunnen we als een held en als martelaar optrekken naar SoltauGa naar voetnoot8 om daar vader- | |
[pagina 444]
| |
landse liederen te zingen, terwijl, op ons dorp, de pastoor en de burgemeester als gijzelaars gevangen zitten en de gemeente een boete opgelegd wordt van 5000 mark. Wij schreeuwen of schelden niet, mijnheer Deswarte, we keuvelen niet op café, want de herbergiers hebben sedert lang hun laatste leekjeGa naar voetnoot1 pétrole verbrand en om 7 uur 's avonds moet iedereen in huis zijn. Als men onder een bestuur leeft dat naar willekeur handelt, als men huishouden moet met 't geen ons uit liefdadigheid door Amerika wordt geschonken en de honger en de nood langs alle kanten dreigt, voelt men geen lust om te paraderen met woorden, - phrasen over vaderlandsliefde en vlaamsgezindheid komen hier voorlopig niet te pas, - verschaf ons volk maar liever wat brood! en we zullen die andere dingen laten rusten tot gij aan 't hoofd van de scharen, ons de verlossing zult brengen. Intussen oefenen wij ons geduld en helpen voor zoveel we kunnen onze medemensen ... die verplicht waren hier te blijven omdat ze hier vast zijn aan de grond met àl 't geen ze bezitten en omdat ze zo eergierig zijn dat ze hier ter plaats liever honger lijden en bloot staan aan alle gevaar dan de hoop en de menigte te gaan vermeerderen van deze die op 't vreemde, de liefdadigheid gaan zoeken. Eens dat de tijd van de verlossing zal aangebroken zijn en de gemoederen zullen bedaren, zult gij misschien begrijpen hoe men van ginder uit, een andere toon had moeten aanslaan; hoe het u allerminst paste in naam van de Vlamingen zo onbezonnen, ten aanzien van de hele wereld, zaken en toestanden te beoordelen waarvan gij niets snapt omdat gij buiten de atmosfeer leeft. Wij van onze kant zult gij bereid vinden rekenschap te geven over onze houding en gedrag. Wat mij persoonlijk betreft, mijnheer Deswarte, - mijn enig ongeluk en ongelijk is dat ik mijn dagboek niet heb mogen opstellen te Visé, te Leuven of te Namen. Er zijn hier 350.000 Duitse soldaten voorbijgegaan, heel Duitsland is hier over onze streek heengestroomd en er werden geen burgers vermoord, geen huizen afgebrand - aan 't uitwendige van het landschap is niets geschonden en de burgers hebben zich niet te beklagen over de soldaten, maar wel over de toestand door de oorlog teweeggebracht. Ik zal met u bekennen: dat het voor mij een | |
[pagina 445]
| |
zeer ondankbare taak is, banaliteiten aan te stippen als er, enige uren verder, grootse dingen gebeuren. Ik heb het mogelijke gedaan om iets meer te zien te krijgen dan 't geen hier ter plaats gebeurt, maar 't ging niet. Ik moet me er dus in schikken en desnoods asgrijze kronieken schrijven. Ik zal of kan me echter geen geweld aandoen, ik moet de gevoelens en indrukken neerpennen gelijk ze bij mij opkomen. Ik zal niets verzwijgen of verdonkermanenGa naar voetnoot1 waar of bij wie ook het me verkeerd lijkt. Ik volbreng mijn eigen taak en hoop dat een ander de zijne zal volbrengen. Gij hebt niet gehoord dat ik iemand vrijpleit, dat ik iets afloochen? Wat op andere plaatsen is gebeurd, hoe gruwelijk het ook zij, ik wens dat het aangetekend worde en verkondigd, dat men overal een kroniekschrijver vinde met dezelfde onpartijdige, waarheidslievende zin bezield, waarmede ik me heb voorgesteld de feiten in mijn dagboek aan te tekenen. Noem het mijne dan intussen een jammerlijk ding, - ikzelf ben ermede tevreden en dat is toch, alles wel beschouwd, mijnheer Deswarte, beter dan dat gij ermede tevreden zoudt zijn en ik er mij zou over te schamen hebben. Als er nog iets is, we zullen het, na de oorlog wel eens bespreken. | |
5 april 1915Door het bezoek van mijn vriend, ben ik in bezit gekomen van een aantal bladen - ik heb er in lang niet zoveel bij elkaar gekregen! Ik voorzie mij een indigestie te zullen lezen aan het drukwerk! Of het altijd genoegen meebrengt en men niet beter doen zou de wereld buitengesloten te houden, want 't is toch altijd maar ijdelheid, hatelijkheid, naijver en onbezonnen drift 't geen er uit opklinkt. Gelukkig duurt de indruk maar juist zolang tot men met een gebaar van de hand, al die papieren dingen van de tafel heeft weggeveegd; dan heb ik weer het heerlijke landschap met zijn impassibelGa naar voetnoot2 uitzicht, windstil en zuiver met wolken als werelddelen, waar alles leeft en leven laat. Van hieruit zou men nooit denken dat er ginder ver, dan toch een land is waar mensen roeren en poerenGa naar voetnoot3 en malkander opvreten met de tanden, - waar elk zijn kakelend stemmetje | |
[pagina 446]
| |
moet laten horen en rammelen, uit vrees dat men vergeten zou dat ze nog bestaan! Nu maak ik alzo de kennis van een zekere juffrouw Maria GeversGa naar voetnoot1 - nooit van gehoord! - die iets zou geschreven hebben over mij - bedank voor de eer en attentie! -in de Echo BelgeGa naar voetnoot2 van 25 maart. Die Echo Belge is ook al een blad, gesticht met het doel de eensgezindheid onder de - gevluchte - Belgen te onderhouden, of de gezelligheid. Het overschot dat in 't overrompelde land is gebleven lijkt hun maar uitschot, flauwhertigaardsGa naar voetnoot3 die nu reeds met de naam van Duitsers bestempeld worden. Mejuffrouw, met u kan mijn uitspraak heel kort zijn. Ik weet niet op wat leeftijd gij gekomen zijt, neem me dus niet kwalijk als ik een verkeerde toon aansla, want ge verstaat de moeilijkheid waarin ik me bevind - verbeeld u dat ik u aanspreek als een meisje van 18 als gij er 68 zijt?! Ik heb 't genoegen niet die Echo Belge van 25 maart in de collectie aan te treffen mij door mijn vriend medegebracht ik vind uw naam alleen vermeld in een blad van Brussel waar er zo maar een heel klein stukje van uw artikel, dat ‘Une Trahison’ heet, in overgedrukt is. Gij lijdt aan een ziekte, juffrouw, een splinternieuwe modieuse ziekte, die veel mensen de kop op hol brengt en genaamd wordt: hystero-patriotie. De ziekte is vrij onbeduidend en heeft dit gemeen met de zeeziekte, dat ze ophoudt zogauw ge weer aan wal komt. Zogauw er voor uw comfort en uw veiligheid in 't vaderland niets meer te vrezen is, zogauw gij weer aan uw gewone bezigheid kunt gaan, van postzegels plakken of zakdoekjes broderen, is de ziekte spoorloos verdwenen en uw hersenen komen in de gewone plooi. Ik zal uw uitval dus niet kwalijk nemen en zeggen 't geen aan uw gezellinnen toepasselijk is: Heer, vergeef het hun want zij weten niet wat zij doen! Ik heb geen ander geneesmiddel tegen uw ziekte, juffer Maria Gevers; ik beklaag het alleen dat uw vaderlandse ijver zich beperken moet, ginder in 't vreemde waar gij u zo lekker voelt, om van uit Dornburg waar gij de gastvrijheid geniet bij Neder- | |
[pagina 447]
| |
landers, uw stam- en landgenoten voor de hele wereld aan te klagen. Waarom niet liever gelijk een maged uit de middeleeuwen moedig te paard gesprongen en de vijand ingereden? Dan wacht er tenminste een standbeeld op de Keiserlei te Antwerpen als gij er terugkeert! Terwijl al uw geschreeuw nu onvermijdelijk in windblazenGa naar voetnoot1 moet uiteenspatten! Er zal veel kalmte nodig zijn om uw gemoed te bedaren, juffer, ik zie het aan de toon waarmede uw proza is opgesteld. Gij zijt sarcastisch aangelegd en galachtig van humeur - 't geen nadelig werkt op uw ziektegeval. Om u het voorstel te doen de eensgezindheid te bewerken onder de Belgen in plaats van de verdeeldheid, daar durf ik niet aan denken. Om uw overspannen zenuwen wat te stillen, zal ik maar eenvoudig zeggen: Ik ben nog geen Duitser, juffrouw en hoop het nooit te worden. Ik blijf hier tot de oorlog gedaan is, en moest het gebeuren dat de gebeurtenissen zich niet voordoen, gelijk gij het verwacht en gij met onze Franse en Engelse vrienden de achteruittrekkende Duitsers niet kwaamt verjagen, dan is mijn besluit genomen om mijn ‘petit Vliegende Maandag’Ga naar voetnoot2 te wagen niet naar ‘le côté allemand' gelijk gij het verwacht, maar wel naar Noord-Nederland vanwaar ik het heil van Vlaanderen verwacht en waar ik me veel beter op mijn plaats zal gevoelen en op mijn plaats zijn dan gij. Dat is mijn voornemen in geval ons land ophoudt te bestaan als onafhankelijke natie. Valt het anders uit - 't geen ik met u hoop en verwacht dat we onze vrijheid terugkrijgen - dan houd ik mij te uwer beschikking om mij te verantwoorden voor 't geen gij noemt ‘une Trahison’ en in mijn dagboek zult gij vernemen wat ik denk van 't zevenste lied van Thijl UilenspiegelGa naar voetnoot3! Neem me niet kwalijk, juffer, maar intussen blijf ik nog altijd twijfelen aan de mogelijke gunstige indrukken die Franse, Engelse, ... en ook Belgische officieren inzake inkwartiering zouden nalaten. Ik ben niet zo verblind door vaderlandsliefde en mijn geweten is niet zo vervalst, ge- | |
[pagina 448]
| |
lukkiglijk, door rassenhaat, dat ik er mijn gezond oordeel heb bij ingeschoten; - ik weet en ben overtuigd dat er in alle legers - ook in 't Duitse, ik heb het niet verzwegen N.B.! - slechte elementen zijn en dat men zelfs van bevriende zijde heel onaangename dingen kan ondervinden. Ik raad u aan, juffer, na de oorlog, een wandelingske te doen te voet, in de streek tussen Antwerpen, Gent, Brugge, Oostende, waar de jammerlijke aftocht van ons leger heeft plaats gehad. Spreek er met de burgers en voorname ingezetenen van de gemeenten en 't geen gij er vernemen zult over de houding van sommige officieren van 't Belgisch leger tegenover hun soldaten en tegenover de burgers waar ze huisvesting genoten hebben, zal u stijven in de mening die ik houd staan: dat het er van afhangt welke mensen men in huis krijgt; dat er overal te vinden zijn die van de toestand gebruik maken om brutaal en baldadig op te treden. Dat wandelingske over 't noorden van België heb ik gedaan, juffer, maar uit vaderlandse kiesheid en uit eerbied voor de faam van ons zo ongelukkig leger heb ik de feiten verzwegen die ik met naam van plaats en personen had kunnen aanhalen! Ga uw gang maar, juffrouw Maria Gevers.Ga naar voetnoot1 |
|