In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de Eerste Wereldoorlog
(1979)–Stijn Streuvels– Auteursrechtelijk beschermd1 augustus.De paarden worden opgekocht voor 't leger. Opwinding onder boeren en kooplieden. De enen wrijven zich welgezind de handen omdat zij een hoge prijs gekregen hebben: anderen - die gevoelerig zijn van gemoed - pinken een traan weg en zien meewarig hun lieve dieren vertrekken. De dag door gaan hele reeksen paarden voorbij die moeten geleverd worden te Waregem en te Harelbeke. De auto's ook worden opgekocht en stomen over de baan in de zelfde richting. 's Avonds krijg ik bezoek van de schilders De Saedeleer, Van de Woestijne en d'Haye en in plaats van | |
[pagina 50]
| |
over kunst, loopt het gesprek over oorlog; maar we weten geen van allen wat er aan de hand is en de lustigheid blijft erin. Wij zitten bijeen tot laat in de nacht. | |
2 augustus.De mensen hebben behoefte om elkaar te zien en te spreken. De een heeft het over zijn paard, zijn auto, de andere over een zoon die bij 't leger is en nu misschien zal moeten vechten. Er heerst een blijde opwinding in de gemoederen - de heldhaftigheid wordt wakker en ook 't vertrouwen in de toekomst. Alwie een soldaat in de familie heeft, wordt bewust dat het nu voor 't eerst tot iets dienen zal en dat het uniform geen loutere parade meer is! De Duitse schilder Oelieden en zijn vrouw, die hier in de buurt woonden, zijn ijlings vertrokken, zonder afscheid te nemen. Men spreekt reeds van spionage!... | |
3 augustus.Ultimatum en oorlogsverklaring komen als bliksem en donderslag. In Kortrijk heerst de algemene verslagenheid; onrust bij de kooplieden. Veel volk op de markt, hevige gesprekken; de beurs is gesloten. Algemene verontwaardiging over 't brutale optreden van Duitsland. In Kortrijk is alleman fransgezind en de flaminganten worden verdacht van pangermanisme. ‘Ziet ge 't nu!’ roept men van alle kanten. Enkelen trachten nog hun mening te verrechtvaardigen, krijgen echter geen gehoor. De eerste paniek ontstaat voor de financiën; de banken worden bestormd en elk wil zijn geld terug krijgen. Men praat, iedereen heeft zijn eigen mening en komt er voor uit met diepzinnige beschouwingen. Een felle regenvlaag jaagt de menigte uiteen en de gesprekken worden voortgezet in de trein. | |
4 augustus.De veldwachter is op ronde en nu zijn 't blauwe briefjes die hij uitdraagt. Een nieuwe klas wordt binnengeroepen en deze keer zijn er verschillende getrouwde mannen bij die kinderen hebben, o.a. onze geneesheer is in dit geval. 't Nieuws wekt algemene verslagenheid op 't dorp. De mannen lopen haastig naar huis en op sommige plaatsen is het | |
[pagina 51]
| |
afscheid hartroerend. Nu wordt het ernstig en de mensen staan met de vrees op het wezen. Morgen kunnen er andere klassen binnengeroepen worden en van nu voort zijn 't al gehuwde mannen die moeten optrekken, - vrouwen en kinderen staan te wenen. Wat zal er gebeuren? vraagt men t' allenkantGa naar voetnoot1. | |
5 augustus.Vandaag is er gewone maandelijkse vergadering voor de leden der Kon. Vlaamse Academie. Om 8 uur ben ik aan Sterhoek en verneem dat er geen treinen zijn! Algemene verwarring in de dienst. Er worden troepen vervoerd en men vertelt dat er reeds Franse soldaten op gang zijn. Wij zijn een tiental mensen die naar een trein blijven wachten. Van verveling is geen sprake want er wordt over en weer gepraat - de ernstige beschouwingen worden afgelost door lustige scherts en onschuldige grootspraak. Om de tijd te korten trekken wij een herberg binnen en hier biedt zich de gelegenheid om de gemoedstoestand der landse mensen na te gaan. Drie zonen van de herbergier zijn bij 't leger en vier dochters zijn thuis gekomen uit haar dienst in Frankrijk. Een van de vier wil weer terug en wacht met ons naar een trein. De baas staat te suffen, maar zijn vrouw houdt er de moed in: haar jongens zullen wel hun plan trekken, zegt ze, en al 't geen ze zelf bezit, staat ten dienste van 't leger, en in geval de vijand afkomt, houdt ze de stalen viertand gereed om hem door hun lijf te steken. Zonder de minste plechtigheid zegt de dochter vaarwel. De moeder houdt zich kranig, zendt haar man naar zijn werk en gaat zelf aan de bezigheid. Die vrouw kende ik sedert lang, maar in gewone omstandigheden zou men nooit iets van die kranigheid vermoed hebben. Een oud kerneuteligGa naar voetnoot2 boerke komt me raadplegen: hoe hij 't best aan zijn spaarcenten zou geraken die op de bank te Kortrijk bewaard liggen. Hier ook wordt de woeker besproken van handelaren die nu reeds van de gelegenheid gebruik maken om de prijs van hun waren te doen verhogen. De bakkers en winkeliers denken ook al hoe ze met de beroering, hun | |
[pagina 52]
| |
winst zullen maken. Wij wachten naar de trein tot 11 uur en dan wordt alle hoop om te Gent te geraken, opgegeven. 't Is een historische vergadering die ik missen moet en 't spijt me, want ik was er zo op gesteld de gewichtige uitspraken en het oordeel te vernemen der academici. God weet in welke omstandigheden we elkaar nog ooit terugzien?! De dag is nu toch gebroken en tot werken heeft men geen zin. Daarom rijd ik maar liever met de tram naar Kortrijk. Het marktplein stroomt vol volk in opgewonden stemming. De eerste telegrammen komen aan - berichten over gevechten aan de grens! Er wordt jacht gemaakt om nieuwsbladen te bemachtigen. De burgerwacht is in dienst en de garde-à-chevalGa naar voetnoot1 paradeert in groot uniform. Iedereen is vol moed en goede verwachting; alle vermoeden van tegenslag wordt uitgesloten. Gendarmen in auto's voeren spionnen weg, die door de menigte uitgejouwd worden. Geen enkele Duitser is nog in de stad. Het wordt iets als een kermis en voor 't eerst zie ik het nationaal gevoel bij het volk wakker worden. Men is bewust dat men staat voor iets groots. Bij stonden breekt er iets los uit de menigte als een vloed van geestdrift; waar er vrijwilligers voorbijgaan, worden zij luid begroet als helden en verlossers van 't Vaderland. 't Is een algemene stroming en wie er niet in meegaat wordt aanzien als een lafaard of verdacht als Duitsgezinde. Ik heb jongelingen zien optrekken die meegesleept door de vervoering, hun naam opgegeven hadden als vrijwilliger, die er allerminst toe geschikt waren te gaan vechten en die ook, zo gauw de stap gedaan, ondervonden dat het mis was met hen! Wat al vreselijke ontgoochelingen staat er die jongens te wachten! Een bejaarde heer hoorde ik bij een troepje jongelingen verklaren: dat iedereen nu in de gelegenheid was zichzelf een erediploma aan te schaffen waarop men zijn hele leven zou kunnen fier zijn! Al goed, maar ik meen dat er ook een soort mensen zijn die er aan denken moeten te blijven leven, al ware 't maar om te vertellen, hoe alles geweest is! Ik meen dat veel geesten op hol zijn en men zoekt zijn plicht te vervullen waar hij niet gelegen is. Als iedereen er maar aan dacht te doen wat hij doen | |
[pagina 53]
| |
moet en dat in zijn onmiddellijke omgeving, gewoon weg, als burger ... Maar om kalm te redeneren heeft niemand tijd of lust - we leven in de vervoering - die misschien gauw zal vallen?! 's Avonds breng ik het nieuws op het dorp waar iedereen met belangstelling op de uitkijk zit. | |
6 augustus.Aan werk of gelijk welke bezigheid valt niet te denken; gedachten blijven op dat éne punt gericht waarbij al 't andere voorlopig zijn waarde heeft verloren. Hier op 't dorp kan men niets vernemen tenzij 't nieuws uit een dagblad dat twaalf uur te laat komt! Dus maar weer naar Kortrijk. Het regent en er is minder drukte in de straten dan gister. De opgetogenheid komt er eerst in tegen de avond, als telegrammen en bladen de berichten brengen der overwinning op de Duitsers en de tegenstand der forten te Luik. Het wordt iets als bij een politieke verkiezing wanneer men de uitslag bekend maakt en de zegevierende partij haar jubel uitviert. Overal wapperen de nationale vlaggen en er wordt handel gedreven in lintjes en strikjes waar de Engelse, Franse en Belgische driekleur vermengd zijn. Thuis vind ik het dorp in zijn gewone rust en heel buiten de beroering. | |
7 augustus.Hier op de buiten ontbreekt het verband tussen 't geen ons omgeeft en 't geen er op de wereld gebeurt. Ginder is alles in begeesteringGa naar voetnoot1 en uit zijn gewone loop gerukt, hier echter behoudt de natuur haar onverroerlijke kalmte, - aan 't uitzicht is niets veranderd: geen boom die er iets schijnt van te weten dat er oorlog is, geen vogel die laat van vliegen en de boeren zelfs, gaan kalm hun gang alsof hun bezigheid van meer belang ware dan al 't geen de wereld in spanning brengt. Ik zelf kan niet aan werken denken; 't is of al 't geen ik ooit verricht heb en nog verrichten moet, alle waarde verloren heeft en voor niemand van enig nut kan zijn, - ik wil in de beweging komen of ten minste, weten wat er gebeurt. Ik ga weer naar Kortrijk. Onderweg | |
[pagina 54]
| |
verneem ik dat onze geneesheer van dienst ontslagen is bij 't leger en naar huis komt - gekwetst? zegt men! De stad heeft hetzelfde uitzicht van koortsige bedrijvigheid. Spionnenjacht en mobilisatie en groot nieuws in de dagbladen. | |
8 augustus.Hier op 't dorp en zelfs in Kortrijk wordt 't geval van onze geneesheer druk besproken; het blijkt namelijk dat hij niet gekwetst is en om gezondheidsredenen bij 't leger werd ontslagen. Dat wekt iets als een ontgoocheling bij de mensen - het medelijden en de bewondering verandert in ontstemming - men zoekt er iets achter dat niet zuiver is. Ik ga hem bezoeken en vind hem met gezwollen voet in een zetel zitten. Hij vertelt mij zijn wedervaren en zijn indrukken over het leger. | |
9 augustus.Schone, warme zomerdag. De Belgische vlag wappert op de toren en aan al de huizen - het wekt iets als een feestelijke stemming,... maar er is: de verlaten stilte, want alle vreemdelingen-verkeer - fietsen, rijtuigen, auto's zijn als bij toverslag verdwenen, en de vele plakbrieven met proclamaties en verordeningen herinneren er ons aan dat er ernstige dingen aan 't gebeuren zijn. In de namiddag rijd ik met de tram naar Kortrijk. Te Harelbeke ontmoeten wij een ontzaglijke menigte die in bedevaart optrekt naar een landelijk kapelletje. Mannen, vrouwen en kinderen gaan in eindeloze stoet, door de hitte en bidden luidop. 't Is indrukwekkend zulk een massa weerloze lieden te zien die door 't gebed, hun vrees trachten te overmeesteren en de hulp en tussenkomst afsmeken van God. 't Zijn mensen die zonen of een echtgenoot bij 't leger hebben, want de ernst en de onrust staat op hun wezenGa naar voetnoot1 en de goede uitval is zoveel als hun eigen bestaan. Kortrijk heeft ineens zijn gewone stilte teruggekregen - geen mensen en weinig rumoer op straat. Tegen avond eerst, als er nieuwe overwinningen aangekondigd worden, komt de overmoed weer boven en de luidruchtigheid. | |
[pagina 55]
| |
Iedereen is opgetogen en vol goede verwachting; aan ijver ontbreekt het ook niet en de burgerwacht bijzonder is bewust van de gewichtigheid van haar taak. Ik zelf moet het aan den lijve ondervinden en word door een wacht als Duitser verdacht en naar mijn papieren gevraagd. De vergissing blijkt echter evengauw, anders liep ik gevaar een kwaad kwartiertje te beleven. 't Is een gelegenheid voor mij om alle illusie te laten varen in zake lokale beroemdheid! Op mijn dorp loop ik ten minste geen gevaar voor zulke vergissing; men staat er met verlangen uit te zien telkens ik terugkeer om 't nieuws te vernemen. En ik dik dan ook altijd de cijfers wat aan van de Duitse gekwetsten en krijgsgevangenen, want hier is men gewoon met ronde getallen te rekenen! Op mijn mast wappert voortaan, bij de Belgische, ook de Franse en Engelse vlag; dat wekt meer vertrouwen bij de bevolking - drie landen tegen één, dat moet onvermijdelijk een zegepraal geven, zegt men! | |
10 augustus.De geest en gedachten gaan in één en zelfde richting, zij zijn op één punt gevestigd en samengetrokken. Alles wat geen oorlog is, kan geen aandacht meer gaande maken. Onmogelijk nog een regel te schrijven of een boek te openen - alle lectuur die ons niet inlicht over de oorlog is van geen tel meer en alle literatuur schijnt een spelletje dat nu ongelegen komt en zonder belang is. Stilte en afzondering is eveneens onuitstaanbaar - er gebeurt iets verschrikkelijks en men is bang dat het zal aflopen en voorbijgaan zonder men er alles van weet! De mensen willen elkander zien, meningen horen om hun eigen mening te kunnen vestigen. De gekste dingen worden verteld die zonder moeite inslaan en geloofd worden als waarheid. Men verwacht zich aan buitengewone dingen en iedereen is geneigd tot aandikken. De mensen hebben hun gewone bedaardheid verloren; er zijn er die men nauwelijks verkentGa naar voetnoot1 in hun zenuwachtige opwinding. Ik stel me zelf gedurig de vraag: hoe zou die en gene van mijn kennissen het | |
[pagina 56]
| |
opnemen? En, om te zien of mijn veronderstelling kloppen zal, ga ik de ondervinding opdoen ter plaats. Per fiets mag men zich voortaan geen uurtje ver meer wagen zonder een degelijk identiteits-stuk op zak. Overal aan bruggen, ijzerenwegGa naar voetnoot1, barrierenGa naar voetnoot2, kruisstraten en aan de ingang van elk dorp, staan gewapende wachten die u stuur en vorsend aankijken en als ge maar dubben durft, houden ze hun man staan om te zien of zijn geweten wel in orde is; - de landelijke burgerwacht is op vernaGa naar voetnoot3 de gemakkelijkste niet en de kerels die voor 't eerst een blauwe kiel dragen en een driekleurige armband en een jachtroer, ze hebben stevige vuisten en voeren op de letter hun consigneGa naar voetnoot4 uit; ik weet er van te spreken. Ik rijd over Tiegem, Anzegem, Waregem, Desselgem naar Kortrijk. De vrienden en kennissen die ik ontmoet, spreken van niets dan van voorraad opdoen, hongersnood, plundering en dergelijke. Dezen die gekend waren als onbedaarlijk spotlustig, ziet men nu met een bedenkelijk gelaat; zij spreken gewichtig en uiten hun vrees voor de nakende nood - iedereen heeft het over 't levensbehoud. Terwijl men staat te praten, zoemen de auto's voorbij met gevangen spionnen, Duitse inboorlingen en deserteurs. De menigte stormt er op los met een overdreven nieuwsgierigheid, alsof er aan die mensen welke zoëven nog vrij over straat liepen, plots iets veranderd ware! Aan de voorgevel van het posthotel te Kortrijk, is men neerstig in de weer om al de Duitse wapenschilden met platen zink te bedekken, alsof men daardoor wilde te kennen geven dat Duitsland weggevaagd is uit de lijst der beschaafde natiën. 's Avonds worden er, als naar gewoonte, nieuwe overwinningen bekend gemaakt met fabelachtige cijfers die de Duitse verliezen aangeven. Thuis vind ik de schilders De Saedeleer en Van de Woestijne die hun berg zijn afgedaald om nieuws te vernemen over Luik. | |
[pagina 57]
| |
om er heen te trekken en te zien wat er gebeurde. Er was natuurlijk altijd een overwegend beletsel zodat mijn voornemen onuitvoerbaar bleef. Zolang ik mijn eigen meester niet was, viel er natuurlijk aan zoiets nooit te denken; maar ik benijdde mannen lijk Tolstoï die van de aangeboden gelegenheid zo prachtig gebruik had gemaakt om ondervindingen op te doen en voorraad om geweldige onderwerpen te behandelen. Nu nog kittelde mij 't zelfde verlangen - niet om te gaan vechten - daarvoor ontbreekt mij thans de opbruisende gloed der eerste jeugd en, als men met vrouw en kinderen zit, gaat men aan verantwoordelijkheid denken ... 't Verlangen echter om te gaan zien, om dingen mee te maken die men nu en anders nooit te pakken krijgt, deed me aan als een verzoeking en in stilte miek ik 't voornemen om er maar op uit te vliegen en te trachten in de nabijheid te geraken waar men heldenmoed en roekeloosheid, smart en ellende te zien krijgt in de werkelijke grootsheid. Mijn plan is niet tot in de puntjes vastgesteld, ik wil maar op goed geluk de kans wagen en zien hoe het lopen kan. Vroeg op en met de trein naar Brugge. Alles gaat er gewoon, er is alleen wat drukte telkens er Duitse krijgsgevangenen binnengebracht worden. Ik zoek er kennissen op die invloed hebben en mij inlichtingen kunnen geven om te verkrijgen 't geen ik verlang: de toelating om de krijgsverrichtingen in de nabijheid te volgen. Niemand echter die mij ten volle bescheid kan geven; de zaak moet aangevraagd worden, voorgelegd en ik kan eerst later de uitslag vernemen. In afwachting ga ik eens zien hoe 't aan de zee gesteld is met 't badleven. In Blankenberge en Heist is alles stil, verlaten gelijk in april en in mei. 't Zijn over 't algemeen gasten die uit Verviers en Luik gevlucht zijn - buitenlanders vindt men er niet. Te Duinbergen zitten mijn vrienden Viérin en Laigneil. Wij spreken met ironie over ons reisplan en de Kampveerse Toren - dingen die voortaan tot de onmogelijkheid behoren. Hier ademt men 't gevoel der veilige rust, maar de nieuwsgierigheid dringt ook tot hier door en alle belang gaat naar de gebeurtenissen die met de oorlog in verband staan. Iedereen zit op de uitkijk langs Zeebrugge waar men de landing van | |
[pagina 58]
| |
Engelse schepen verwacht. Gisteren liep de bellemanGa naar voetnoot1 hier rond die 't nieuws verkondigde aan alle hoeken: dat men soldaten en oorlogsmateriaal zou lossen en dat alle mensen van goede wil verzocht waren bij te komen om te helpen. Op uur en stond was er op strand een grote menigte nieuwsgierigen samengestroomd, men loste niemendal, maar men knipte een vijftigtal spionnen!... | |
12 augustus.Gisterenavond heb ik mijn vriend Viérin zodanig overpraat dat ik hem deze morgen meekrijg ... naar 't slagveld! (Van daar tot de Kampveerse Toren, is het verschil merkelijk groot! -) Wij zullen het voorlopig maar wagen zonder officiële toelating en zo ver zien te komen als 't maar mogelijk is. Er is een zekere ontroering in ons gemoed met de verwachting van 't geen ons kan overkomen. We praten er echter de lust weer in en beloven elkaar voorzichtig te zijn. 't Is warm weer. Tot Brussel gaat alles normaal. De treinen lopen tamelijk regelmatig, men ondervindt alleen aan het geweldige schokken, bij 't stilhouden en 't aanzetten, dat de machinisten gemobiliseerd zijn en vervangen werden door leerjongens die voor 't eerst een stoomtuig te besturen krijgen. Van Brussel naar Leuven ziet men op de trein niets anders dan mensen met pakjes beladen die soldaten gaan opzoeken. Te Leuven komen lanciers bij ons zitten; zij zijn bestoven, vuil, slecht in de kleren en zo gauw neergezeten, vallen ze in slaap. Ik waag het om te vragen: of hier al Engelse soldaten te zien waren? De kerel beziet me met twijfelachtige glimlach. ‘Dat zeggen ze maar om de jongens courage te geven!’ antwoordt me de lancier en hij legt zich neer en slaapt. Aan elk station stappen mensen uit; overal zijn er soldaten en hier heb ik de wondere toevalligheid der ontmoetingen kunnen gadeslaan: moeders die op de eerste stond en vlak vóór de trein, bij 't uitstappen, hun zoon verkennen; meisjes die al dagen op zoek waren en hier door 't onmogelijkste toeval hun jongen ontmoeten. En welke heerlijke en spontane uitingen van | |
[pagina 59]
| |
gevoel! Nooit zag ik omarming en omhelzen gelijk hier. Zonder schaamte of achterdocht vliegen de meisjes hun lieveling aan de hals - 't is of er iets in ware van de bewondering voor de held die zijn leven waagt voor een goede zaak - en de liefde daardoor al tot haar toppunt steeg! - Gister hebben de Duitsers te Landen het station bestormd en Tienen is voorlopig het uiterste punt waar onze trein blijft stoppen. Het ruikt hier dus al een beetje naar de vijand en als we in die richting de verte opkijken, menen we iets te ontwaren van de oorlog - we zijn op de grens van het vijandelijk gebied! In de stad zelf is alles betrekkelijk stil. Er worden voortdurend paarden gelost en door de straat weggeleid. De bevolking is uiterst kalm en gerust. Wij dineren in een gasthof aan een tafel met enkele soldaten die lachen en pret maken. Wij informeren of men te voet verder kan geraken in de richting van het kamp, maar niemand kan ons de verzekering geven. Wij wagen het dus maar op ons eigen houtje, tot we effen buiten de stad opgehouden worden en gevraagd: waar naartoe en waarom?! Enkel worden ouders en verwanten toegelaten die naam en adres kunnen opgeven van de soldaat die ze wensen te bezoeken! We zijn er dus nog slechter aan toe dan de gewone buitenlieden en moeten onverrichter zaak terugkeren. Rond 't station is veel beweging. In de trein horen wij van alles vertellen over de oorlog. Nu ook zien we over de velden, soldaten aan 't werk om loopgrachten te maken - een slagveld in voorbereiding. Overal langs de baan oorlogstoneeltjes: soldaten aan 't spel of te slapen in 't gras en de lommer der boomgaarden. Hele weiden vol paarden los en aan hun zelf overgelaten. Over velden, zover we zien kunnen, zijn soldaten loopgrachten aan 't maken en daar tussenin rijden de boerenwagens die de oogst inhalen. Men schijnt er niet gejaagd of haastig mede en die twee dingen samen - het militaire en het landelijke bedrijf, schijnen er één geworden - men merkt het contrast niet. Over de Leuvense baan zien we een eindeloze reeks auto's beladen met voeding, op weg voor 't leger. Aan elk station wagens van 't Rode Kruis met hun verplegers - een bonte mengeling waar elk zijn eigen weg en bezigheid in weet maar die voor de toeschou- | |
[pagina 60]
| |
wer, de ontzettende verwarring lijkt. Rond Brussel is de burgerwacht in de weer en langs de spoorbaan zijn alle wissels bewaakt, evenals bruggen en barrelenGa naar voetnoot1. Hakhout en bomen zijn afgekapt om 't uitzicht open te houden. Laat in de avond, moe en bezweet aangekomen in stad; gauw de honger gestild en de dorst om nog wat te slenteren door de straten. Er is veel beweging en drukte. Overal ziet men burgers samengetroept waar één of meer soldaten aan 't vertellen zijn. In de winkels worden grove spotprenten verkocht die de draak steken met de keizer, en met de Duitsers. Brussel is nog altijd de stad der zwanzeGa naar voetnoot2 en 't goed-leven; alleen het Duitse bier is verdwenen, maar ik vermoed dat dezelfde drank nu onder de naam van ‘Bock’ besteld, en verorberd wordt. De Duitse uithangborden zijn uitgeverfd en de uitheemse namen die een Germaanse kleur hebben, door inlandse vervangen - Duitsland is weggecijferd in al zijn uitingen! Met een late trein ga ik naar huis om te zien of mijn ‘paspoort’ niet aangekomen is en de toelating om 't slagveld te naderen. | |
13 augustus.Het verlangde ‘papier’ van de militaire overheid is niet afgeleverd. Ik sta te dubben en in twijfel om een besluit te nemen. 't Is een prachtige zomeruchtend. In 't open veld staat de schaperGa naar voetnoot3 op zijn makkeGa naar voetnoot4 geleund. Ik vraag me af: wat gaat er om in 't hoofd van die man en hoe denkt hij over de gebeurtenissen? Over heel de streek is niets te merken van de beroering - 't is de serene stilte der natuur die ongestoord haar werk doet - het leven in zijn normale loop... 't gedacht echter dat die loop ginder verbroken is, doet in de stille omgeving hier, het gevoel ontstaan van een ogenverblinding, waarachter bedrog schuilt; - 't is alsof een rukwind zogauw het onweder naar deze oorden zal overplaatsen en de harmonische samengang - alle organische wetten, uiteen zullen geschud worden... 't Vooruit- | |
[pagina 61]
| |
zicht van die dreiging maakt alle schoonheid van de kalme streek ongenietbaar; het gaat niet om doelloos te staan wachten tot het geweld naar hier overwaait, - nog liever de omwenteling te gemoet gaan, uit vrees dat het voorbij is eer wij er iets van gezien hebben! Ik trek er nu maar op uit naar Antwerpen, waar ik het beproeven wil mijn vraag om bij de ‘handelingen’ toegelaten te worden, te hernieuwen. De stad loopt vol soldaten en burgerwachten. Dat zicht wekt bij mij voor 't eerst de mening dat er bij een leger zoveel déchetGa naar voetnoot1 is, zoveel onbruikbare krachten; want ik kan me niet voorstellen waarom al die militairen hier rondwandelen als er ginder ten westen gevochten wordt? Op de trein is alles belangrijk 't geen men hoort en ziet. Gekwetste soldaten, mensen die voor 't vuur gevlucht zijn; ernstige en beangste wezensGa naar voetnoot2 met de visioenen van bloed en vuur verstard tot een schrikmasker. Nieuwsbladen worden uitgevochten en verslonden en al 't geen men te lezen krijgt ademt de koortsigheid en grove opwinding. Tegen de avond kom ik in Brugge aan en daar zie ik de eerste Duitse soldaten die als krijgsgevangenen met mijn trein medekwamen en hier opgebracht worden. Een dichte massa volk vult het stationsplein en de gendarmen moeten met de sabel werken om een doortocht te krijgen. Ik heb alle gelegenheid om de krijgsgevangen soldaten goed te zien, daar de toegang binnen 't station aan 't publiek ontzegd werd en ik met nog enkele reizigers het voorrecht geniet de stoet te mogen volgen tot aan het buitenhek. Ik kan niet weerstaan aan de inval om, nu ik de kans heb, iets aan te raken van 't geen me nog altijd voorkomt als een wonder: iemand die waarlijk in de strijd is geweest! Ik voel stilletjes met duim en vinger het leder achter aan de broek van een der soldaten die voorbijgaan. Ik speur goed hun gelaat om te zien wat de uitdrukking is en wat er binnen in die wezens omgaat op dat beroerde ogenblik, als ze weerloos voor de menigte zullen verschijnen. De enen staren dom en onverschillig, anderen praten met malkaar en kijken nieuwsgierig rond ofwel kwaad en wrokkig duwen de kaakbeenderen opeen. Zij gaan op stap alsof ze naar een | |
[pagina 62]
| |
oefening uittrokken... Voor 't eerst ook word ik getroffen door de grijze neutrale toon van het Duitse uniform dat me aandoet als iets heel vreemds, iets barbaars en speciaal uitgevonden en aangepast om te oorlogen. Het wekt in mij 't gevoel van het koud wetenschappelijke, waar alle smaak en kunstzin vermeden wordt om maar alleen het berekenende uitwerksel te bekomen door de militaire techniek beoogd. Het oude Brugge met zijn middeleeuws uitzicht schijnt me nu ook iets van zijn middeleeuwse atmosfeer terug te krijgen - de stad is uit haar dodenslaap ontwektGa naar voetnoot1, men vermoedt dat er weer iets kan gebeuren gelijk er binnen deze muren zoveel gebeurd is - de krijgslucht hoort in het decorum der oude veste. En 't geen de illusie volledigt 't is dat men tegen de avond de stadspoorten weer sluit en na 8 uur, niemand meer buiten of binnen kan, - net als in de tijd der Brugse Metten! Ik loop weeral van Caïfas naar Pilatus om mijn officiële toelating te verkrijgen, maar hier niet meer dan elders, wil men gehoor geven aan mijn vraag. Het wordt al erger, men zegt: dat alle oorlogscorrespondenten door de kop geschoten worden en weeral moet ik ondervinden: dat men meest gevaar loopt in eigen land en door eigen volk als verrader en spion aangezien en verdacht te worden. 't Is een koorts, men ziet in iedere burger en bij elk buitengewoon gebaar een aanwijziging voor spionage en wil men zich verdedigen, dan eerst begint men 't vermoeden te stevigenGa naar voetnoot2! Ik had het nooit kunnen denken en liep met de illusie dat alle Belgen toch als vaderlanders, het voorrecht bezaten als trouwe landgenoten beschouwd te worden! Het tegendeel schijnt de waarheid te zijn! Ik geef het dus op en zal maar trachten op 't kantje af, te slenteren, met gevaar als een bespieder opgepikt te worden - 't geen op zichzelf ook al zijn aantrekkelijkheid heeft! | |
[pagina 63]
| |
Landen en Waremme lopen. Ik spring er maar gauw in, en voorwaarts! Aan elke kant ziet men soldaten die optrekken en burgers die soldaten opzoeken. Naarmate we verder komen, vermindert het aantal reizigers in de trein en eindelijk te Landen, zie ik dat we nog ons gevieren zijn die het wagen verder te gaan. Men waarschuwt ons voor 't gevaar: elk ogenblik kan Waremme terug aangevallen worden en onze terugtocht afgesneden. Ik vind een leugentje uit voor de gelegenheid: mijn broer moet ik ginder ontmoeten! Mijn drie gezellen zijn in 't zelfde geval en we stomen vooruit. 't Is een vreemde gewaarwording, zich over te geven aan een trein die misschien 't vuur inloopt en niet zal terugkeren! Men denkt aan een hinderlaag ginder in 't onbekende; 't is een mengeling van angst met 't kriebelende gevoel om iets ongewoons te beleven - de aantrekkelijkheid om op 't randje af, zich te wagen waar men de dood in 't gelaat zien zal ... Maar we zien niets!!! Order werd zoëven geseind om niemand uit 't station te laten en zo gauw mogelijk terug te stomen! Mijn ingebeeld broertje mag ik dus niet opzoeken en de drie gezellen zijn al zo beteuterd als ik zelf. Men voert ons terug uit Waremme en al wat we doen kunnen: is uitzien over de velden waar loopgrachten gemaakt worden en treinen met voorraad de baan oprijden! In Leuven zie ik de eerste gekwetsten opladen en meevoeren met onze wagens. Men leidt of draagt hen voorzichtig op en af de trein; zij worden behandeld als iets heiligs, de mannen die hun aandeel kregen in de slag en er toch levend weer uitkwamen. Hun wezen ziet bleek als een meisje, hun uniform hangt open, achteloos en hun ledematen slepen - zij zijn zonder verweer en hun ogen hebben de dood gezien! Met die aandoening in 't gemoed kom ik in Brussel en 't is alsof heel de stad van die indruk medegedeeld heeft - het volk ziet er ernstig en ingetogen uit, - alle lichtzinnigheid is verdwenen. Geen luxe meer of mondain vertoogGa naar voetnoot1; geen overdreven opzichtigheid of uitdagende wulpsheid. Die dingen komen nu ongelegen en waar het zich hoogstzelden voordoet, lijkt het een valse | |
[pagina 64]
| |
toon of iets uitzinnigs dat in de omgeving niet past. De grove spotprenten wekken zelfs de lachlust niet. Al het belang is voor de soldaten. Een uniform lijkt een wonderheid en zo gauw er een van die gehavende kerels blijft staan, groepen de mensen errond, sluiten hem in om te vernemen: van waar hij komt, wat hij gezien heeft, en hoe hij eruit is gekomen! Van daar verdiepen de mensen zich in hun nieuwsbladen en ik ook. | |
15 augustus.De feestelijkheid van de hoogdag blijft achterwege; van de blijde stemming valt nergens iets te merken. Waar 't andere jaren op die dag een drukte gaf van auto's, fietsen, rijtuigen en spelevaarders, blijft het over heel de streek verlaten, eenzaam alsof alles uitgestorven ware. Geen geruchtGa naar voetnoot1, geen beweging, geen stipje waarin men een mensenbeeld verkennen kan. In de namiddag verlaat een dikke stoet mensen de dorpsplaats en met ontdekten hoofde, biddend, trekken zij over de zandweg, met een stofwolk omgeven, naar Tiegem in bedevaart het heiligdom van St. Arnout gaan bezoeken. Men voelt dat het niet opgelegd is of aangepredikt, maar dat het deze keer spontaan uit 't gemoed van het volk komt, want nog nooit was er voor een godsdienstige plechtigheid, zulk een menigte bijeen en nog nooit was een menigte zo ingetogen godvruchtig. Men verkeert in angst, men wil, men voelt de nood om een hogere tussenkomst in te roepen ... Wanneer de stoet verdwenen is, keert de eentonigheid weer over 't landschap. 't Is heerlijke zonneschijn, alles is vol leven en toch hangt er iets in de lucht dat 't genot van de schoonheid onmogelijk maakt en teniet doet. Geen middel zich met iets bezig te houden dat de oorlog niet betreft. Alle lust om een boek te lezen, een drukproef na te zien, is vergaan - de gebeurtenissen slorpen het hele denkvermogen op en de gedachten blijven onvermijdelijk op dat éne punt gericht. Het wordt een torment in 't ijle te moeten ronddenken en altijd op 't zelfde terug te keren. | |
[pagina t.o. 64]
| |
Stijn Streuvels in 1917.
| |
[pagina t.o. 65]
| |
[pagina 65]
| |
Men voelt zich als een beer in zijn hok, met 't verlangen naar nieuws, naar beweging in een omgeving waar het kalme gelaat als een bedriegelijk schijnsel, alle beroering verdoken houdt en ons wil in de waan brengen: dat alles nog is gelijk voorheen, en geen mensengeweld ooit in staat zal zijn de onberoerlijke loop der dingen, die uit de natuur rechtstreeks gesproten zijn, ooit te stremmen of af te leiden! | |
16 augustus.Een dag gelijk gister. Zelfde stilte, met een bedevaart; - mensen in kudde die biddend de steenweg opkomen, van een ander dorp en naar Tiegem trekken. Wat er nu gebeden wordt is ongelooflijk. In 't openbaar en zonder schaamte of menselijk opzicht en meest door lieden die er vroeger minst aan medededen. De vrees brengt gevoelens in 't gemoed die anders onbekend zijn en eens dat de gebeurtenissen de tijd uit zijn gewone verband hebben gerukt, geeft men aan die gevoelens toe, zonder nadenken of terughouden - want men vergeet alle bijhorigheid om maar enkel met dat éne bezig te zijn: 't gevaar voor het eigen bestaan! Er zijn dingen waar men inderdaad, in gewone tijd nooit aan denkt en waarvan de mogelijkheid nu als een schrikbeeld overeind rijst: 't gedacht dat de streek, met al het gekende uit de hele omgeving - de bomen, de huizen, onze eigen kamers, met alles wat erin is en ons eigendom en persoonlijk bezit was, - dat 't genot en 't gebruik van al die dingen ons kan ontzegd worden! Sommige stukken uit mijn omgeving bezie ik voor 't eerst met andere ogen en ik denk erbij: hoe zou mijn bestaan worden als ik dit voor altijd missen moest? Ons geluk hangt aan zulke kleine nietigheden en 't geen onze tevredenheid uitmaakt, 't zijn die kleinigheden juist die tot een geheel gegroeid, het beeld vormen dat zich aanpast als een kleed en die eigen atmosfeer schept waarin wij de rust ademen van onze gewone omgeving. Nu eerst kan men beseffen wat het woordje ‘vrede’ in ons leven betekent; 't is het princiep van ons geluk, het element der gemoedsrust, zonder hetwelk het leven onmogelijk wordt. Het breken van de vrede rukt het verband uiteen waarop ons bestaan gesteund was. Het gooit alle bijhorigheden omver en stelt ons voor dat éne | |
[pagina 66]
| |
- waar vroeger niemand ooit aan dacht: het behoud van het bestaan! Leven. Sedert de vrede verbroken werd, hebben wij het zedelijk evenwicht verloren; we staan op wankele benen en dreigen te vallen. 't Geen onze ruggesteun was, - het rechtsgevoel met beroep op verweer tegen alles wat ertegen inbreuk miek, bestaat niet meer - 't is de ijdeleGa naar voetnoot1 lucht waartegen wij ons willen aanleunen. In onze angst, kijken wij rond om hulp, maar wij voelen ons overgeleverd aan de willekeur van een macht die plots is opgebruist uit de vreemde - een geweld dat ontketend, alle bestaande wetten en zeden loochent en geen rekening houdt met de levensbelangen van een bevolking. Zonder ons toedoen, zonder dat wij er iets in te zien hebben - door een pennestreep en een uitvaardiging, zijn wij de vijand geworden van 't ene gebuurvolk en de vriend van het andere. Onze sympathie wordt ons opgedrongen zowel als onze haat. Enige dagen geleden, eer onze onmiddellijke levensbelangen op 't spel stonden, mochten wij de Duitser beschouwen als een oudere broer en onze genegenheid tonen voor de Duitse Kultuur. Nu zou zulk een belijdenis klinken als een vloek en men hoort niets dan de roem, de heldhaftigheid verkondigen van het Franse en Engelse volk. Iedereen doet er aan mee - 't hangt in de lucht. Vroeger voelden wij ons verwant met Duitsland en mochten erop rekenen aldaar een krachtige steun te vinden. Het was een jong en gezond volk, sterk en rechtschapen, wat brutaal in zijn optreden, maar vatbaar voor verfijning. Van Frankrijk kwam het verderf - de overbeschaving, de rotheid van het hogere bestuur, de goddeloosheid en al de ondeugden van een ras dat uitgeleefd en welhaast vergaan moet. De Engelsen had men ons afgebeeld met hun egoïsme, hun verwaandheid, vol bedriegelijke streken en sluwheid en sedert de boerenoorlog vooral, werd het hele ras verfoeid als onderdrukkers en overweldigers van alles wat minder sterk was dan zij zelf ... Nu echter heeft onze Germaanse grootbroer ons kleine volk verwatenGa naar voetnoot2 aangevallen omdat ons vaderland hem in de weg ligt; Frankrijk en Engeland schieten ons ter hulp | |
[pagina 67]
| |
- nu ook moet de zienswijze en het gevoel voor de buur-volkeren gewijzigd worden, en onze sympathie gaan naar onze vrienden, de haat naar de vijand. Frankrijk heet weer het oude, loyale volk, met zijn spontane opwelling van edelmoedigheid! Engeland het ras met de oud-adellijke eigenschappen en het brede gebaar dat onrecht wreekt tot het uiterste. Van de Rus zelfs durft niemand nog enig kwaad vermoeden. Wij zelf ook hebben die landen, door onze kranige houding, een gewichtige dienst bewezen - onze eigenliefde wordt gevleid en wij worden opgenomen in de vriendschap van 't verbond der drie grote mogendheden. Wij zullen gewroken worden, het onrecht moet hersteld en van de vrienden die ons uit de nood helpen, mag men geen kwaad vermoeden. De Flaminganten vergeten hun onenigheden met Frankrijk en de verontwaardiging voor de overweldiger van Transvaal, is veranderd in bewondering voor de edelmoedigheid waarmede het Engelse volk ons ter hulp springt. Wij wagen ons mede in de bres en zullen vechten al gaat heel ons land ten onder en al verliezen we de laatste van onze mannen, want nu reeds wekken wij de bewondering der. ganse wereld. Hoe zal het verlopen? Niemand denkt er aan! Het recht is aan onze zijde en de overwinning zo zeker dat iedereen verbaasd staat over de verwaandheid van de Duitser die 't opnemen durft tegen zoveel vijanden. De Belgen zijn ineens opgewonden idealisten geworden. De strijd voor eigen taal en eigen kultuur schijnt nu een kinderspel waaraan wij medegedaan hebben bij gebrek aan ernstiger onderwerpen. Nu is het idee: vaderland, recht, zelfstandigheid in de waagkansGa naar voetnoot1! Als bij toverslag is een nieuwe nationale deugd bij ons ontstaan - de vaderlandsliefde was vroeger iets dat ons officieel werd opgelegd en 't geen gister nog enkel als een gewaagde theorie werd verkondigd - de ‘Ame Beige’ is een wezenlijkheid geworden! In de begeestering gaan de hoofden op hol en voor velen is al 't geen vroeger ons belang gaande miek, zonder waarde verklaard en er bestaat alleen nog het idealisme der abstracte burgerlijke deugden. 't Is schoon en edel, maar hoeveel van | |
[pagina 68]
| |
die edele strijders zijn met hun idealen vergaan? Idealisme veronderstelt altijd een zekere dosis argeloosheid... en de kinderen die met die deugd begaafd zijn, windt men in de doeken... Zal ons klein landeke en ons edelmoedig volk ook het slachtoffer niet worden van zijn rechtschapen geest en betrouwvol gemoed? Ik zit te mijmeren hoe men binnen kort de kaart van Europa zal wijzigen en niemand misschien, nog rekening houden van 't geen wij in de strijd gewaagd hebben en onze schone neutraliteit een onmogelijkheid zal schijnen in de ogen der grote staatsmannen! Het is moeilijk te voorzien hoe het lopen zal, maar zeker is 't, als in staatkunde, de zaken eens overhoop liggen, er geen sentimentaliteit meer bij te pas komt en men met een pennestreep de onafhankelijkheid van een volk verbeurd verklaren kan - en dat deugd en heldenmoed soms zeer slecht beloond worden hier op de wereld! In bladen en tijdschriften kan men er al iets van merken in welke richting de geesten opgezweept zijn. De jongelingen die plachten weemoedige verzen te schrijven en uitgerafelde novelletjes, schimpen nu op de kunst in 't algemeen en op de woordkunst in 't bijzonder. 't Moet uit zijn met al dat nutteloos geleuter - één ding van belang dat nog geldt tegenwoordig 't is: de daad! Al 't andere hoort bij de verleden tijd! Hoe gemakkelijk maakt men zich dik met holle woorden, en hoe vergeet gij, beste jongens, dat, zogauw de oorlog voorbij, alles weer zijn uitzicht en gedaante zal nemen gelijk voorheen, en de zelfde maatstaf zal aangelegd worden om de dingen in hun onderling verband en waarde te schikken!... De levensverhoudingen zullen weer de zelfde eisen stellen aan de heringerichte maatschappij. Het kan niet anders, want de oorlog is iets abnormaals, een voorbijgaand verschijnsel, de negatie van orde en regel, de strijd tegen 't leven, en omdat de mens in zich de drang draagt naar behoud en de wetten van orde zichzelf opdringen, omdat ze noodzakelijk zijn aan 't leven, wordt de vijand die het ‘Nihil’ verkondigd heeft, vroeg of laat overwonnen en dan weer ontstaat vanzelfs al het zogezegd leuterige, de bijhorigheden van het leven, - als zoveel sierlijke uitgroeisels ervan, die in normale tijd onmisbaar worden. Wat zal er met Holland gebeuren? is de algemene vraag. | |
[pagina 69]
| |
Van 't geen ons Belgen, overvallen is, blijft onze buurman voorlopig gespaard; maar wij denken met ontzetting: moest een diplomatieke verwikkeling onze noorderbroeders tegen ons in 't veld plaatsen, wat zou er uit voortkomen voor nu en voor later?! Is 't niet vreselijk te denken: dat de parafeGa naar voetnoot1 op een officieel stuk, het bestaan, de toekomst, de vriendschap of de betrekkingen van een heel volk kan omverwerpen of verwekken, zonder dat het volk zelf zijn stem mag doen gelden of geraadpleegd wordt? | |
17 augustus.Nu heb ik iets wonders gezien! Zo schoon dat ik het alleen mogelijk en bestaanbaar achtte in de droom van een dichter. Te teder om aan te raken, te benaderen of te noemen; zo edel fijn als het bloemenweefsel van een sneeuwvlokje waarbij men de adem moet ophouden als men het bewonderen wil! Mijn besluit was, het kostelijke kleinood te laten rusten tot het bezonken zou zijn door de tijd en overwaasd met de bekoorlijkheid der verten van 't verleden, en het dan in vaste vorm om te zetten tot iets wezenlijks. ‘Le passé a ses mirages’ en de fantasie zou het nog mooier maken. Maar te zelfdertijde bevangt me de vrees dat de impressie, het beeld kan verbleken, dat het opdampen zal in de lucht - zo teder als het is! - en er mij later niets van overblijft dan een blauwe damp die vervliet tegen de blauwe lucht. Nu reeds is het zo licht als een zomerwolkje, zo eenvoudig van vorm en er alle materie aan ontbreekt om het te kunnen verbeelden of er iets van te maken. Het is niets dan een stemming waar de schoonheid van een zomeruchtend de noodwendige tovering om weeft en woorden zijn te zwaar van klank om het ding in de juiste toon te stellen. Heel vroeg in de uchtend, zat ik aan mijn breed open raam waar heel de streek - de oneindige velden onder de diafane lucht, voor zonsopgang te domenGa naar voetnoot2 liggen. Het was het uur waarop het wonder geschiedt van het algemeen ontwaken en uit de schemer, de helderheid openplooit van | |
[pagina 70]
| |
een nieuwe dag. Over heel de streek zweefde een stemming van rust en geen levend wezen was over de omtrekGa naar voetnoot1 te zien; de vruchten te velde waren aan 't groeien, met de deugddoende lafenis van de verse dauw. Het uitzicht was ik stil aan 't bewonderen, toen mijn aandacht getrokken werd door iets dat bewoog. Zie, zo vroeg waren er toch reeds mensen wakker en aan de arbeid? Het waren een jongen en een meisje, die op een strook land, tussen een klaverstuk en een koornaardGa naar voetnoot2, een landrol voorttrokken. Zij waren verschenen uit de rechterhoek van mijn raam, dweerstenGa naar voetnoot3 heel de zichtbreedte ervan en verdwenen achter de rand van de linkerzijde. Aan de slankte van hun lijf, aan hun stap en gebaar, merkte ik dat de knaap en het meisje beiden zeer jong waren; toch schenen zij neerstig aan hun bezigheid en stapten haastig, voorovergebogen in het lastige trekken aan de rol. Van links keerden zij weer naar rechts en omgekeerd; telkens voorbij de breedte van mijn raam zag ik hen verdwijnen en weer verschijnen achter een van de twee randen. Ik gaf er verder geen acht op en keek al over hen uit, hoger de ruimte in, waar ik de speling der parelmoeren tinten naging van de wolken, die zich nu opstapelden tot een triomfboog met gouden randen waar zo gauw de zon haar doortocht zou maken. Of er intussen met de twee landlieden iets gebeurd was, had ik niet gemerkt, - mijn aandacht echter werd erdoor gewekt omdat de regelmatige voorbijgang ophield. Het meisje had zich neergefloktGa naar voetnoot4 op de knieën, waar ze met 't lijf rechtop, rank als een hinde, zitten bleef. De jongeling stond en hield met de handen bachtenGa naar voetnoot5 de rug, de dwarsstok der landrol waartegen hij aanleunde. Het meisje zat met opgesteken kin en keek de jongen drukkelijkGa naar voetnoot6 aan, om hem te plagen. En als hij daar staan bleef, opeens, als door een veer gestuwd, springt het schalke ding op de benen, en verraadsGa naar voetnoot7, eer hij de handen gelost heeft om haar af te weren, hangt zij hem om de hals en blijft aan zijn lijf vastgeklampt. Lenig als de eekhoorn glijdt zij naar beneden en herneemt haar houding | |
[pagina 71]
| |
en speelt met de handen achteloos in 't zand. Gelijk zij daar zit, tekent haar tengere hals en de fijne snit van haar gelaat, de neerhangende armen langs het rijzige lijf, als een Tanagra op een achtergrond van Ménard. De jongeling, in zijn goedige houding, rechtopstaand met 't hoofd aan de gebogen hals, die haar aankijkt zonder roeren, gelijkt een AntinoüsGa naar voetnoot1 in rust. In 't opheffen van 's meisjes hoofd ligt duidelijk de uitdrukking van een begeerte of het guitig afsmeken van een gunst uitgedrukt; en in het neerblikken schijnt de jongen goedig af te wachten tot de guitige geest van het meisje zal bedaren. Zij roeren niet en die uitdrukking blijft in hun wezen versteend als in een beeld - het lijkt een groep die eertijds de wand van een Griekse kruik versierd zou hebben! Ik houd de adem op uit vrees dat bij de minste beweging, de schoonheid zal vergaan en het weer mensen zullen worden die leven! Zij springt op en vat hem bij de schouders, kijkt hem in 't kalkGa naar voetnoot2 der ogen, smeekt, dwingt en ... zoent hem! Die spontane opwelling van het driftig meisjesgemoed was al zo schoon of nog schoner dan de plastische TanagraGa naar voetnoot3. De jongen komt er beduusd van onder; ik verwacht dat hij zich verweren zal, haar in de armen grijpen en als een pluimpje van de grond oplichten, - maar hij doet een gebaar om voort de rol te trekken en het meisje schaart zich nu gewillig aan zijn zijde en zo hernemen zij hun trakelwegGa naar voetnoot4 over en weerGa naar voetnoot5. Mijn aandacht blijft voortaan op het koppel dat ik geen ogenblik uit het zicht verlies. De bijzonderheden van de wolkenhemel, de schoonheden van de zomeruchtend ontgaan me, of liever, het werkt er alles toe mede - 't is één geworden als het siersel, de achtergrond, de omgevende atmosfeer die 't geluk uitstraalt van de jeugd in haar vrije, onbespiede doening, - in de pracht van de nieuwgeboren dag die de ruimte omtovert tot een paradijs. De rol houdt weeral stil en het wispelturige meisje herneemt haar spel. Ze plaagt haar grote jongen, trekt hem bij de benen, reikt zich op tot tegen | |
[pagina 72]
| |
zijn wezenGa naar voetnoot1 en blaast hem in de ogen. Hij blijft altijd kalm, de handen houden de dwarsstok, onweerbaarGa naar voetnoot2 voor de kwelling van het speelzieke kind. Als het te erg wordt, wil hij vooruit en dreigt de rol alleen te trekken. Wat zij van hem bekomen wil en wat hij haar weigeren blijft, kan ik niet raden. Het gebarenspel is echter zo duidelijk dat ik op 't profiel van hun wezens, aan de houding en gebaren, onderscheidelijk de schakering merken kan van 't geen zij uitdrukken. Ik vermoed ten andere dat zij er geen woorden bij te pas brengen en in stil stommespelGa naar voetnoot3, malkander hun gevoelens mededelen. 't Is allenthenenGa naar voetnoot4 zo stil en de luchtkring is zo rein dat elke klank der stem de tovering zou storen. Van de overkant komt een bejaarde vrouw gegaan die op een aanpalend stuk land, in de jonge betenGa naar voetnoot5 gaat werken. Nu is het spel uit. De jongen en het meisje schijnen te doelen op de oude die, met gebogen rug en 't wezen tegen de grond aan de bezigheid blijft. Telkens zij haar voorbij zijn echter, herneemt het meisje haar guiterij en wil de rol houden staan, maar de jongen dwingt haar vooruit. De oude vrouw schijnt geen kwaad te vermoeden bij die twee; al wat ze merken kan 't is, dat de jongen en 't meisje veel dichter bij elkaar lopen dan nodig is en de dwarsstok van de rol het zou toelaten - zozeer dat ze elkaar hinderen in de gang. Maar van een jongen en een meisje is zoiets wel te verklaren - dat betert echter wel met de tijd!... De zon schijnt mij allang in 't gelaat als ik nog altijd zit uit te staren; maar met 't opkomen van het volle licht is de bekoring verbroken. Ik zie niets dan gewone arbeiders en 't geen hier vóór mij, in de maagdelijke uchtendschemer gebeurd is, komt me nu reeds zo onwezenlijk voor als een droom. Ik onderga de weemoed als wederwerking na het hevig genot van onuitgesproken schoonheid, - lieflijk als een herderskoutGa naar voetnoot6 van Virgilius! plastisch uitgebeeld en spelend in volle natuur. In de namiddag ben ik op de dorpsplaats om een bende jongelingen te zien vertrekken die zich als vrijwilligers | |
[pagina 73]
| |
aangegeven hebben voor 't leger. Bij en rond hen staan verwanten en vrienden om afscheid te nemen. Op de slag verkenGa naar voetnoot1 ik het meisje van te morgen! Haar gelaat is hoogrood, haar ogen stralen en blijven gericht op 't wezen van de jonge kerel die ze vandaag in de vroegte gezoend heeft. Nu, bij de menigte houdt zij zich schuchter op zijde, want niemand weet voorzeker 't geen ze samen uitgericht hebben en afgesproken. Eerst als de jongelingen de hoek om en verdwenen zijn, keert het meisje met de geburen weer naar huis. In der haast droogt zij met de hoek van haar voorschoot de traantjes uit de ogen en tracht te glimlachen. In haar lenige gang verken ik de ingehouden drift van haar warmbloedig gestel. Voor dag en dauw had die kerel nog zijn werk willen verrichten aleer te vertrekken en zij die ervan wist, was hem komen helpen. Waarmee zij hem geplaagd heeft, of wat zij hem afgesmeekt of van hem hebben wilde - dat zal de dichter moeten verklaren die 't onderwerp tot een novelle wil omwerken. Ik echter acht me tevreden en gelukkig met 't geen ik gezien heb! | |
18 augustus.Ingooigem heeft nog altijd zijn zelfde uitzicht behouden; Avelgem echter, gelijk al de omliggende gemeenten, is in staat van beleg. Een burgerwacht is ingericht en in werkelijke dienst; een zware ketting is over de straat gespannen en hier en daar staan wagens om de weg te versperren. Wie er moet aangehouden worden, kan ik me niet inbeelden - er is geen mens te zien en de burgers die getweeën op wacht staan, verdrietenGa naar voetnoot2 zich dodelijk - de ernst van hun bediening zou er bij winnen als er wat meer beweging was! Nu kunnen zij niemand aanhouden, want er komt niemand voorbij. Een groep vrouwen trekken op, te voet naar Kortrijk, in bedevaart en als ze voorbij zijn, is 't alsof de laatste mens van 't dorp weg was! Uit de verte echter komen altijd ernstiger berichten. 't Geen men onmogelijk achtte wordt al waarschijnlijker en de toon bij de grootsprekers is een beetje gedaald. De mensen went men stilletjes aan 't geen misschien te wachten | |
[pagina 74]
| |
staat. De mening dat ons leger bij Luik, heel de Duitse macht zou stuiten, blijkt een kinderachtige illusie en over de hulp van Frankrijk en Engeland wordt er veel, maar met weinig zekerheid gepraat. Wij krijgen het gevoel dat de vijand de ingang zal beweldigenGa naar voetnoot1 en dat wij, hier ter plaatse zelf, aan den lijve zullen ondervinden dat 't oorlog is. Thuis gekomen, verneem ik dat men mij opgevorderd heeft als burgerwacht en ik deze nacht voor 't eerst in werkelijke dienst kom! Ingooigem wil eindelijk ook zijn deel doen in de waakzaamheid. Wij zijn ons gevieren, gewapend met een jachtgeweer en zonder ander kenteken - alhoewel de verordening streng luidt: dat niemand zonder klaarblijkend kenteken als burgerwacht dienst mag doen. Hier echter ziet men nooit nauw en nooit neemt men de zaken op de letter! Ons geweer dient dus maar als verkenningsteken! Wij staan wat te praten met de plaatsenaarsGa naar voetnoot2, tegen de kerkmuur; maar eens dat het tien uur wordt, vertrekt de ene na de andere en de vier wachten blijven alleen op straat. Ik zou nu ook liever stilletjes verdwijnen, maar plicht dwingt. Geen van ons heeft enige instructie gekregen en niemand die weet wat er ons te doen staat als er iets voorvalt! Wij spreken af om met twee op de bank te blijven zitten, voor 't gemeentehuis terwijl de andere twee het dorp afketsenGa naar voetnoot3. Om het uur zullen we elkaar aflossen. Een vreemde gewaarwording om met een geweer op de schouder door de nacht over straat te stappen. Vervelend vooral omdat men bewust is: dat 't geen men doet, voor niets dient, want heilig zeker is 't dat niemand op heel het dorp de neus vertonen zal bij nacht en even zeker dat alwie van verder, hier voorbij komt, aangevat wordt te Tiegem of te Vichte waartussen ons dorp gelegen is en in verbinding door één enkele baan? Als men maar niet moederziel alleen was en iemand onze parade kon bewonderen! Voor de dieven is onze wacht al even ondoelmatig want zij kunnen ons zelf bewaken en men hoort ons afkomen, tien minuten ver. Ten bewijze werd er gister, toen de wacht de eerste nacht dienst | |
[pagina 75]
| |
deed, duchtig gestolen ... op drie verschillende plaatsen. 't Gevoel om als weerbaar man te staan tegenover ingebeelde gebeurtenissen, wekt iets heldhaftigs en ik heb hartelijk gewenst dat we een avontuur zouden oplopen waarbij ons leven een beetje in gevaar kwam. Maar geen muis! Men voelt zich achternaGa naar voetnoot1 belachelijk en 't is best dat niemand ons ziet! De nacht was prachtig maar ik geniet er niet van omdat al mijn aandacht en verlangen gericht is op de kerktoren van waar ik telkens verneem als er een uur voorbij is. Op de bank verstijft men van koude en na een uur rondlopen is men moe! Wat zal het zijn voor mannen die zoiets maanden naareenGa naar voetnoot2 moeten doen! Ik besef nu voor 't eerst wat het is, en denk hoe ongelijk het lot verdeeld is onder de mensen in oorlogstijd! Ik word beschaamd bij 't gedacht dat wij hier veilig en gerust ons gewone leventje leiden, als er mannen alleen omdat ze iets jonger zijn of een slecht nummer, trokken, huisgezin en alles verlaten moeten, om onder 't bevel te komen van een dwingende macht die u de dood inzendt... voor 't Vaderland! | |
19 augustus.Kalm en burgerlijk gewerkt zonder nieuws te vernemen van de buitenwereld. De avond vooral heeft zijn heerlijke bekoring van rust en vrede. Een heliotroop vult de lucht over heel het voorhof met balsemgeur, maar niemand denkt nog aan 't genot van een schone avond. Men vraagt zich af: is er nog wel betrekGa naar voetnoot3 tussen de eeuwige en onverroerbare dingen uit de natuur en de mensen die nu moedwillig de heilige wetten van 't leven schenden en er een glorie van maken zoveel mogelijk elkaar te doden. In heel de natuur bestaat de strijd voor 't leven in bestendige toestand - het ligt in ieder schepsel, als een instinctieve kracht om zich tegen de dood te roeren en 't leven te houden; en daar komt de mens - als hoogste wezen der schepping, met verstand en zedelijkheidsbegrippen voorzien, - die hemel en aarde beweegt als er een moord gebeurt en die nu, bij algemene toestemming, de moord op grote schaal invoert en beveelt... | |
[pagina 76]
| |
Anderen beweren dat het een noodzakelijke kwaal is van elke organische samenleving, om op geregelde tijden een grote slachterij te doen ontstaan - om verse krachten en nieuw leven in te voeren... In de nacht is hier op 't dorp heimelijk een plakbrief uitgehangen waarop geschreven staat: ‘Ér is een lafaard op de gemeente’. Dat wekt grote beroering, de tongen gaan aan 't ratelen en de beruchte aanklacht blijft er hangen tot na de noen, als de burgemeester bevelen geeft om het papier weg te nemen. In buitengewone gevallen ontstaat ook bij de geringe mens, een gevoel van afkeuring voor alwie zijn plicht niet doet en iets als afgunst als men ziet dat de ene er beter van afkomt dan de andere. | |
20 augustus.Voor twee dagen verklaarden de bladen nog dat er geen de minste waarschijnlijkheid was voor een inval te Brussel - de burgerwacht had versterkingen gemaakt, enz. En nu komt er een proclamatie van de burgemeester om de inwoners voor te bereiden op een mogelijke intocht van het Duitse leger! De scharen zijn doorgebroken en dreigen alles te overrompelen. Het nieuws doet aan als het gerucht van een watervloed die komt aanbruisen! Het gevaar dat nog heel ver en afgelegen scheen, dreigt al meer en is ineens als een werkelijkheid geworden, waarmede wij hier ook zullen af te rekenen hebben. Men troost zich echter met de zekerheid: dat 't Duitse leger naar Frankrijk moet, en bij velen heerst de stellige overtuiging: dat wij hier nooit een Duitse soldaat te zien krijgen! 's Namiddags ga ik zien wat er te Kortrijk gebeurt. Nooit heeft men 't uitzicht van een stad zo weten veranderen. Alles is stil, geen volk in de straten. Paradeverdriet en parademoed zijn tenemaalGa naar voetnoot1 verdwenen. Het soldateske der Garde-à-cheval bestaat niet meer. Zij die verleden week nog blaakten vol heldenmoed, zien nu ernstig en schijnen verlegen met hun uniform. Op het gelaat der inwoners staat de angst en men vraagt malkaar wat er gebeuren zal. De zinken platen waarmede men de Duitse wapenschilden | |
[pagina 77]
| |
aan 't posthotel bedekt had, worden nu weer afgenomen. De nieuwsbladen zijn uitgevochten zodat er de politie moet tussenkomen. Op het knipjeGa naar voetnoot1 van 't vertrek verneem ik het overlijden van de Paus. Het nieuws deel ik mede op het dorp waar men zo gewend was aan zegepralen en overwinning, dat men het slechte nieuws niet geloven wil! Ik vind er onze beenhouwer, twee boeren en de kleermaker in blauwe kiel en 't driekleurig lint aan de arm, - de uniform der burgerwacht! De mensen zijn vol onrust en bange verwachting en maken gissingen over 't geen gebeuren gaat. | |
21 augustus.Vroeg op en eindelijk besloten sommige dingen van waarde in veiligheid te brengen. Zoiets is gauwer bedacht dan uitgevoerd; men stelt het zolang mogelijk uit alsof men daardoor het bestaan van het gevaar wilde verminderen, want 't uitvoeren zelf onderstelt het bewustzijn en het toegeven aan gevaar. Zijn waarden verbergen, daar had men wel van gehoord dat men het deed in grootvaders tijd, toen het Schrikbewind heerste, maar dat wij zelf zoiets zouden doen, daar hadden wij nooit aan geloofd! Om 4 uur, toen ik op 't punt sta naar Tiegem te fietsen, komt de mare: de Duitsers zijn reeds in Oudenaarde en komen langs hier naar Kortrijk. Het nieuws maakt hier zoveel te meer indruk daar het volk van de gemeente naar Oudenaarde in bedevaart getrokken is! Als bij toverslag verdwijnt overal de vlag van de kerktorens en de mensen komen mij smeken dat ik de mijne ook van de vlaggestok zou neerhalen! De pers heeft er zo goed voor gezorgd al de gruwelen der Duitsers aangedikt te verkondigen, dat er een ware paniek ontstaat onder 't volk bij 't gerucht alleen dat er Duitse soldaten naderen. Ik word als een roekeloze zot aanzien, omdat ik op de fiets spring en de Duitsers tegemoet zal rijden als ik naar Tiegem wil. Onderweg ontmoet ik enige van onze bedevaarders op de terugtocht van Oudenaarde; zij zullen mij inlichten. Het blijkt dat zij geen enkele soldaat gezien hebben - ginder was men echter | |
[pagina 78]
| |
volop bezig huizen te sluiten, uithangborden in te halen en niemand was nog op straat te zien. De bedevaart zelf bleek in haast en wanorde teruggekeerd; de pastor had het teken en het voorbeeld gegeven voor de aftocht. Te Tiegem staan de mensen op straat en zien uit in de richting van Kerkhove en Kaster. Ik breng een bezoek aan onze schilders en vind de twee familiën bij De Saedeleer vergaderd op het terras. Zij zijn een plan aan 't beramen om 't land te verlaten! Ik praat het hen uit de kop en doe mijn best er de moed weer in te brengen -waarop zij dan ook verklaren te zullen thuisblijven. In 't terugkeren verneem ik dat de schoolkinderen in bedevaart gegaan zijn naar Deerlijk en daar het nieuws vernomen hebben van de Duitsers die in aantocht zijn, hebben kinderen en nonnen de vlucht genomen over stukkenGa naar voetnoot1 en velden, naar huis. Vandaag voor 't eerst wordt de post opgeschorstGa naar voetnoot2. De Brusselse bladen verschijnen niet meer. Wij krijgen 't gevoel dat we afgesloten zijn van de wereld en weerloos aan 't gevaar en de willekeur van de vijand blootgesteld. Op 't dorp is de burgerwacht ontbonden; als in een duivelslagGa naar voetnoot3 zijn wagens, kettingen en stakenGa naar voetnoot4 die de baan versperren, weggenomen; (waren die dingen er dan niet om Duitsers tegen te houden?) al de plakbrieven, tot de onschuldigste berichtjes toe, worden losgeweekt en afgerukt... zonder dat iemand bevel of instructies gegeven of gekregen heeft! Het is een redeloze vrees, alsof wij allen gingen vermoord worden als er een Duitser ondervinden kan dat wij ooit van 't Belgisch militair bestuur hebben afgehangen. Tegen de avond komt een peleton gendarmen op 't dorp - die natuurlijk aanzien worden als Duitsers en veel mensen op de vlucht drijven. Zij komen met een geheime zending, gaan eten in 't gemeentehuis en vertrekken weer. Later vind ik er twee aan 't poortje van mijn hofGa naar voetnoot5 en ik verneem dat zij daar de wacht moeten houden, met bevel aan te vallen als er mogelijkheid is. Wij blijven wat praten en scheiden eindelijk met 't gedacht: wordt er vannacht ge- | |
[pagina 79]
| |
schoten, dan kan overmorgen het boeltje hier platgebrand liggen! Wij slapen voor 't eerst zonder licht - op 't aanraden der gendarmen. En er gebeurt niets! | |
22 augustus.'s Morgens vroeg zijn de gendarmen spoorloos verdwenen en over heel de lange steenweg is geen levend wezen te bespeuren. Het gewone werk was allang hervat als ineens de kreet der kinderen opgaat, alsof zij iets verblijdends te verkondigen hadden: Ze zijn daar! Ze zijn daar! En inderdaad, 't zijn de Ulanen. 't Eerste zicht wekt een gruw en een ontroering. Het grijs van hun kleding heeft iets vreemds - 't gelijkt een verschijning van wilde Indianen. Zij rijden twee en twee langs de steenweg en houden de lansstaf in de hand. Hun wezens zijn bruin en bezweet onder de helmhoed; zij kijken schichtig op naar al de vensters - schijnen bevreesd of wantrouwig; en waar zij ons staan zien in de veranda, glimlachen zij, groeten en wuiven met de hand alsof ze ons wilden gerust stellen. Dat gebaar herhalen zij aan al de huizen, en daarmede keert plots de stemming bij de mensen: de vrees verandert in nieuwsgierigheid en vertrouwelijke vriendschap. (In 't menselijk gemoed liggen die twee gevoelens dicht bij elkaar, spruiten zelfs 't ene uit het andere!) Op 't dorp waren ook de slagvenstersGa naar voetnoot1 gesloten, de deuren dicht, de uithangborden weg, maar nu komen de herbergiers vanzelfs buiten en reiken de soldaten een volle pint bier. 't Is voor iedereen een aangename verrassing en elk om ter meest, wil zich inschikkelijk tonen - de vaderlandsliefde schijnt er een ogenblik bij vergeten en de haat ook die men in de pers tegen de Duitsers had aangekweekt; want nu blijkt het niet dat die vriendelijke soldaten zulke booswichten zijn. Als ik op de dorpsplaats kom, is er zoveel volk bijeengestroomd - in plaats van weggevlucht! - dat de laatste der 12 Ulanen zich gedurig moet omkeren en met de lans gebaren maken, naar de fietsers vooral: dat men niet volgen mag. De burgers doen hun bevindingen uiteen en over 't | |
[pagina 80]
| |
algemeen is 't een stille opgetogenheid in de stemming daar al die vrees ongegrond was; men is enigszins preusGa naar voetnoot1 omdat het dorp door een eerste bezoek van Duitsers vereerd werd; 't is iets alsof Barnum hier ware voorbijgegaan. Ik ga verder, sla de hoek om en bij 't huis van Pastor Verriest staan de twaalf Ulanen nog, als ik dacht dat ze reeds in Vichte waren! Ik kom nader in de bende nieuwsgierigen die van alle kanten komen toegelopen en zie Pastor Verriest met een kasjeGa naar voetnoot2 sigaren onder de arm en de meid, met nog andere meisjes die uit het huis van de pastor komen gelopen elk met twee flessen wijn in de hand die zij aan de soldaten overreiken. De pastor spreekt de soldaten aan in 't Duits en doet hun de aanbeveling: onze gemeente te sparen. Hij wil door vriendelijkheid het hele leger bewilligen om hem zelf en het dorp indachtig te zijn. De ‘geste’Ga naar voetnoot3 van Verriest wordt door de omstaanders niet in de goede zin opgenomen - er zijn mensen die hun gezond oordeel bewaren in gelijk welke omstandigheid. Een boerke die ziet dat de pastor sigaren en wijn geeft aan Duitse soldaten, roept spottend: ‘Dat is om er de moed in te houden als ze onze jongens moeten doodschieten!’ - ‘Als ze maar de tijd hebben hun fles uit te drinken!’ roept een andere. De Ulanen trekken verder en blijven noenmalenGa naar voetnoot4 in de herberg ‘'t Hoge’. Twee ervan keren dan terug waarvan een, de gekende zeisenkoopman is der streek en die ook enkele mensen aanspreekt als kennissen. Een dus van die menigvuldige spionnen die hier onder voorwendsel van koopmanschap, het land doorkruisten en de wegen leerden kennen. De onze hier, had drie jaar in Vichte verbleven. Neen, het zijn deze keer geen ijdele woorden; bij 't zien van die vreemde soldaten, krijgt men voor 't eerst en wel waarachtig 't gevoel der verontwaardiging en de wrok omdat de ... Vaderlandse bodem beweldigdGa naar voetnoot5 is! De achtermiddag gaat kalm voorbij en wij worden niets meer gewaar. De inwoners die zich bij de inval der Duitsers, aan huiszoeking, roof, moord en brand verwacht hadden, staan nu onthutst en vragen zich af: is 't maar dàt! Het | |
[pagina t.o. 80]
| |
Handschrift van Streuvels' Oorlogsdagboek.
| |
[pagina t.o. 81]
| |
De kerk van Ingooigem vóór 1914.
| |
[pagina 81]
| |
schijnt dat sommigen het betreuren dat de namiddag zo banaal verloopt, alsof er niets gebeurd ware. In de avond wandel ik alleen langs de steenweg en ontmoet een Ulaan die van Kortrijk terugkeert. Hij groet en als ik zijn groet beantwoord heb, houdt hij zijn paard stil en begint ineens op vertrouwelijke toon te spreken. ‘Kameraden all Tod!’ zegt hij. Ik zie dat hij aangedaan is en weent. Het is aan de val van zijn paard te wijten dat hij zelf ontsnapt is. Het dier is inderdaad besmeurd en de jongen ziet er zelf onttakeld uit; hij heeft zijn lans en helm verloren en moet zijn mannen vervoegen te... Geraardsbergen! Hij en zijn paard zijn om 't even afgemat en nu moet hij door de nacht, over een vreemde streek, uren ver, de weg zoeken. Ik durf hem het voorstel niet doen hier te blijven vernachten, maar stel hem gerust met te zeggen: dat hem nergens enig kwaad zal geschieden. Hij vertrekt op zijn hinkend peerd en herhaalt nog in vertwijfeling: Kameraden all Tod! Hij is een heel tengere jongen, ten hoogste 19 jaar oud! De dorpelingen verwachten alle slagGa naar voetnoot1 vreselijke dingen voor de nacht... | |
23 augustus.De spanning blijft in de lucht en 't feit dat de streek openstaat voor de vijandelijke troepen, geeft de mensen 't gevoel dat ze weerloos overgeleverd zijn en wij allen het zullen te ontgelden krijgen om 't geen er gister in Kortrijk gebeurd is. In de namiddag komen opnieuw verkenners voorbij en zij ook rijden haastig door 't dorp zonder naar iemand om te zien. Men zit gedurig op de uitkijk over de steenweg om iets te zien opdagen; de kinders vooral hebben er pret in; - 't is alsof er verklede ruiters voorbij reden, die ergens aan een feeststoet of cavalcade moeten deelnemen. Ik krijg het bezoek van een vriend uit Kortrijk die gister toevallig het gevecht der verkenners bijgewoond heeft. En naar zijn zeggen, moet het de moeite waard geweest zijn voor iemand die 't gezien heeft - recht iets om te beschrijven! Sommige bijzonderheden zijn tekenend! Er waren | |
[pagina 82]
| |
een 50-tal Franse Dragonders in Kortrijk die verwittigd werden dat er Duitse verkenners in aantocht waren. Vol geestdrift trokken zij erop los. De ontmoeting had plaats in de meersen langs de kant van de Pottelberg. Een fel geweervuur en een verwarde vlucht. Drie, vier Ulanen waren gevallen, andere verdoken zich in een gracht, - één schoot zich voor de kop om niet gevangen te worden! De Dragonders kropen er over handen en voeten naartoe en schoten. Een sprong recht en riep in Franse vervoering; J'en ai tué un, on peut me tuer aussi! Hij stormt op de vijand los die recht sprong en de armen in de lucht stak om zich over te geven. Er moet een pakkend toneel plaats gehad hebben in een donkere schuur, waar twee Ulanen de geest gaven, uitgestrekt op wat stro. Maar 't bijzonderste is 't geen er gebeurd is met de Ulaan die krijgsgevangen werd. Men had hem voorzeker wijs gemaakt: dat al wie krijgsgevangen genomen werd, zou doodgeschoten worden, want 't eerste dat hij deed, was in vertwijfeling uitroepen: Nicht schiessen!! De Ulaan kende geen Frans en de Dragonder geen Duits zodat heel het toneel plaats greep met geweldige gebaren en veel luid geroep waarvan de een noch de ander iets begreep. De uitbundige Fransman dubde er echter geen ogenblik aan en om zijn man gerust te stellen van zijn vrees ... vliegt hij hem aan de hals en zoent hem! De Ulaan doet teken dat hij stikt van dorst en in haast worden hem uit de nabijgelegen herberg ... boterhammen gehaald en bier. Men stopt hem het brood in de mond, giet hem het bier op, omdat hij zich niet verhelpen kan met de handen die op zijn rug gebonden zijn! En als dat afgelopen is en de Dragonder zowel als de Ulaan hun dorst gelest hebben aan menigvuldige pinten bier, komen die twee gearmd de stad in en zingen samen luidkeels ... de Marseillaise! Andere Dragonders brengen een Ulaan binnen met de koord om de hals, zwaaien een Duitse helm en een lans zegevierend in de lucht en leiden hun ‘krijgsgevangene’ triomfantelijk naar... 't politiebureel, vandaar naar 't gevang, naar 't Stadhuis, naar de Staf der burgerwacht, maar men wil er nergens van weten en de gevangenen worden eindelijk in de trein gestopt en medegevoerd naar Frankrijk. De stad was blijkbaar bang voor de ver- | |
[pagina 83]
| |
antwoordelijkheid en wil geen krijgsgevangenen herbergen. Andere sappige bijzonderheden kwamen wel voor bij die gebeurtenis, maar ik heb ze enkel van horen zeggen, durf ze derhalve niet voortvertellen. Bij de krijgsgevangenen was ook een zekere graaf von Schwerin die er niet toe besluiten kon, zijn degen, (een paradewapen van waarde dat hij van de Keizer zelf ontvangen had), aan een Franse soldaat af te geven. Men dwong er hem echter toe en de Fransman beloofde hem ridderlijk: de degen terug te geven na de oorlog! Waar er verkenners zijn, is altijd een leger in aantocht, en zo vernemen wij laat in de avond dat er aanzienlijke troepen aangekomen zijn te Berchem, Kerkhove, Ruien, Avelgem - over al de gemeenten langs de Schelde, beneden Oudenaarde en Ronse. Een leger op weg naar Doornik, om langs daar in Frankrijk te komen. Wij wisten zo weinig wat een leger te betekenen had in zijn bewegingen, toen we dachten dat een half miljoen soldaten langs een en dezelfde baan, ergens over Namen, Dinant, zou naar Frankrijk trekken! Wij wisten niet hoe de troepen zich moeten openplooien en alle laterale banen die in één richting lopen, moeten benuttigen en grote omwegen doen om op de kortste tijd ergens aan te komen en een frontlijn te bezetten. Dat wij er hier op de streek van zouden bevrijd blijven behoort voortaan tot de illusies... Te Avelgem, zegt men, stromen de straten vol soldaten; zij doen aankopen in winkels en requirerenGa naar voetnoot1 bij de boeren. Zij slaan er een kamp op om te vernachten; stellen mitrailleusen op de spoorbaan... waar een trein met Franse soldaten, uit de richting Herseaux, verwacht wordt! De bomen langs de steenweg van Outrijve worden afgezaagd en over de baan gelegd; de grote spinnerij van een Franse firma, wordt onderzocht en alles omver gegooid. De burgers verkeren in angst en men verwacht een veldslag hier ter plaats. De meisjes van lichte zeden echter, zien er geen erg in, en aangezet door de aantrekkelijkheid der vreemde uniformen en door de aanminnige glimlach der blonde Germanen, | |
[pagina 84]
| |
wagen zij zich tot in het kamp - enkel belust op plezier. Zij worden er dan ook vriendelijk onthaald, krijgen druiven, juwelen en mogen zich neervleien op het stro, op de schoot der soldaten. Meisjes over 't algemeen hebben een vreemde opvatting van vaderlandsliefde; zij redeneren niet en geven maar toe aan de spontane opwellingen van haar gemoed. Men vertelt dat er zelfs vele de nacht in het kamp overgebracht hebben en dat de moeders erdoor gevleid schenen als haar dochters zoveel bijval genoten bij de... officieren! Over 't algemeen ook is er niemand die de Duitsers als vijanden beschouwt - dit gevoel schijnt bij 't merendeel der Belgen niet of heel slecht ontwikkeld - en wij kennen geen verschil tussen vriend of vijand waar 't een vreemde krijger betreft. Men laat zich vervoeren door nieuwsgierigheid en velen zijn preus als ze vertellen mogen: dat ze met een overheidGa naar voetnoot1 een paar woorden Duits gesproken hebben. Inlichtingen geeft men zelfs eer men er naar gevraagd wordt en iedereen is zijn buurman voor, waar men de soldaten een dienst kan bewijzen. Weken lang kondigden de bladen af dat men zich vooral en op doodstraf weerhouden moest de weg te wijzen of inlichtingen te geven. Men had opzettelijk de mijlpalen doen verdwijnen en de opschriften der wegwijzers, met namen en afstanden, uitgeschilderd; nu de Duitse soldaten pas verschenen zijn, zoekt men hoe zich bij de vijand verdienstelijk te maken! Niemand denkt erover na, men is ontroerd, men is opgewonden, uit zijn gewone schik, aangetrokken door de verschijning der vreemde uniformen die de angst hebben doen veranderen in voorkomendheid. Wij zitten hier dus op een uurtje afstand van dat hele leger en toch slapen wij de nacht door, gerust. | |
[pagina 85]
| |
rommeling als van zwaar rotsendeGa naar voetnoot1 voertuigen, maar het houdt aan zonder onderbreken, altijd even sterk. Met de verrekijker merk ik op de steenweg te Avelgem een drukke beweging, iets dat traag voortschuift, zonder einde of begin. Gauw op de fiets en, niettegenstaande alle waarschuwing, gaan zien wat er gaande is. Met de eerste klaarte van de dag zijn de troepen die te Avelgem vernacht hebben, reeds vertrokken, maar nu komen er in één en dezelfde optocht, altijd maar andere en nieuwe troepen voorbij! Ruiterij, voetvolk, artillerie, ambulantie en zware motorwagens met allerhande vrachtgoed. Heel die menigte in 't zelfde eentonig grijs, zonder een stipje kleur of flikkering van gouden versiersel. Het doet aan als een horde strijders uit barbaarse tijden; met niets van het romantisch-decoratieve waarin men zich een leger voorstelt - wapperende vanen, schitterende kleuren, blanke wapenen en gouden epauletten! Men krijgt de indruk dat alle opsmuk en parade hier opzettelijk vermeden werd om alleen met wetenschappelijke nauwkeurigheid, datgene aan te wenden wat voordelig is om met moderne zin, het vernielingswerk te gaan oefenen. De optrekkende soldaten zien er vermoeid uit, maar zij zingen op stapmaat liederen met ongewone keelklanken. De burgers staan er verpaft op te kijken, getroffen door het schouwspel van die ontzaglijke macht welke vooruitstuwt als een stroom. De kanonnen doen de grond daveren en de ijzeren caissonsGa naar voetnoot2 maken een oorverdovend gedruis op de kasseienGa naar voetnoot3. De optocht duurt aanhoudend voort van 6 uur tot 11 uur. En men vertelt dat over al de gelijklopende banen in dezelfde richting, van weerkantenGa naar voetnoot4 de Schelde, er evenveel manschappen voorbijtrekken. Nadat de laatste soldaat van de gemeente verdwenen is, blijft er onder de bewoners iets als een bange ontzetting, een gruw; men heeft er nu eerst enig besef van wat een leger moet zijn en in 't stille stelt men de vraag: wat zal er met ons gebeuren als dàt langs hier terugkeert?! De stilte van de namiddag vormt een sterk contrast met de drukte en de beroering die ik te morgen heb bijgewoond. | |
[pagina 86]
| |
Ik zit hier vóór mijn breed raam dees regelen neer te pennen en overal waar ik heenschouw, vind ik niets dat me eraan herinnert of enig teken heeft achtergelaten. Men moet zich geweld aandoen om te geloven dat hier in de streek een leger voorbij is getrokken of nog kan voorbijtrekken. De ambachtslieden die erop uit zijn maandag te vieren en overal een gelegenheid zien om van hun werk af te blijven, betreuren het dat er in de namiddag niets te bekijken valt. Ik ben de dingen nog aan 't bemijmeren als mijn aandacht gewekt wordt door enige mensen die ginder ver, de berg te Tiegem beneden komen gestormd. Evengauw komen er nog andere, langs alle wegen en wegeltjes die de berg neerlopen, uit de richting van Avelgem en Waarmaarde, die ook vluchten, voorbij, in westelijke richting. Er moet ginder iets gaande zijn. Op de velden zie ik de landlieden aan 't werk die in der haast een woord vernemen van de vluchtelingen, hun gereedschap neerwerpen en ook aan 't lopen gaan. Er moet voorzeker iets gebeurd zijn! Ik kom buiten en roep op een meisje die ook het werk heeft laten steken en naar huis loopt. Zonder in te houden schreeuwt ze zo hard als 't maar kan: ‘Al de mannen van 18 tot 50 jaar worden opgepakt en moeten mee gaan vechten met de Duitsers!’ Mijn eerste gevoel is om hartelijk te lachen; wie mag er die formidabele klucht uitgevonden hebben?! Ik keer weer bij mijn venster en zie: de boeversGa naar voetnoot1 laten paarden en ploeg in de brandGa naar voetnoot2 en lopen barvoets over stukken en velden, 't land af! Altijd nieuwe vluchters komen uit dezelfde richting en verdwijnen westwaards. Ik spoed mij naar 't dorp om er meer van te vernemen. Hier echter is 't al op zijn ergst! Ik zie niets dan huilende vrouwen die hun man aanzetten om gauw te vluchten en het eenbaarlijkGa naar voetnoot3 gekerm met de herhaalde klacht: ‘Ze nemen iedereen mee!’ Ik tracht om van iemand juist bescheid te krijgen; ik lach hen uit, maar het pakt niet en men bekijkt mij alsof ik zot was en op ongelegen stond met kluchten afkom. Er wordt geld gegeven en eten ingepakt, haastig afscheid genomen en het huilen en jammerklagen herneemt. | |
[pagina 87]
| |
Sommige jonggehuwde vrouwen vallen in bezwijming; mannen bij wie de schrik in de benen zinkt en niet weg kunnen, stoppen zich in bed en gebarenGa naar voetnoot4 zich ziek en stervend! Kom, dat moet ophouden of er zullen ongelukken gebeuren! Ik vermoed dat enige dronkaards te Rugge, misschien iets verkeerds gedaan hebben en dat de soldaten om zich te wreken, er een aantal hebben mee genomen? Een algemene lichting van mannen tussen 18 en 50 jaar, 't is onmogelijk en te zot om te geloven! En toch krijg ik iets als een schok in 't gemoed - als het toch waar was?! kon men iets gruwelijker uitdenken dan ons, weerloze mensen, gebonden mee te nemen om op ons eigen volk te gaan schieten?! Men gelooft het niet en toch staat men er verpaft en vergruwdGa naar voetnoot1 bij. Zolang het maar ‘gezegd’ werd, slaat het niet in, maar 't ‘zien’ van heel de bevolking die op de vlucht gaat, maakt een verschrikkelijke indruk. Ik spreek nog altijd mijn twijfel uit om mezelf en de omstaanders te overtuigen dat 't verzonnen is, dat 't strijdt tegen het volkenrecht, dat 't onuitvoerbaar is... enz. Maar de mensen geloven niet meer aan 't geen recht of onrecht heet -ze hebben gehoord dat àlles mogelijk en alles toegelaten is. De pastor, de burgemeester, de dokter, al de notabelen staan om 't even verslagen en besluiteloos - gereed ook om maatregelen te nemen en zich niet te laten pakken! Ge moet de wezens zien van de anders onverroerbare kalme mensen! Dat het nù juist gebeurt als te morgen dat leger voorbij is gegaan, versterkt bij sommigen nog de waarschijnlijkheid van het akelige nieuws. Langs de straat ontmoet ik een vrouw met twee kinderen die van Avelgem komt - zij moet er dus alles van weten, want van ginder uit is de vlucht begonnen! - ‘Zie, mijnheer,’ zegt ze kermend, ‘ik moet het niet erger maken dan het is - maar, de vader van die knaap hier, is uit de handen der soldaten gevlucht, ze wilden de jongens ook meenemen, en ik ben er mee weggelopen! Twee mannen zijn reeds voor de kop geschotenGa naar voetnoot2 omdat ze niet mee wilden en ... waar de mannen weg- | |
[pagina 88]
| |
gevlucht zijn, vermoorden ze wijf en kinderen!’ Ja, dan zijn we er voorzeker allemaal aan! Een andere komt bij en vertelt dat men benden mannen gezien heeft aaneengebonden met ketenen! ‘Vlucht, vlucht!’ wordt er langs alle kanten geroepen. Ik neem een besluit; er is niets anders te doen dan haastig naar Kortrijk te rijden om inlichtingen. We zitten hier in een verlaten hoek waar de wereld vergaan kan zonder wij er iets van te weten komen. Daar zal ik de waarheid vernemen en desnoods de overheid verwittigen dat ze maatregelen voorschrijve. In een uur ben ik terug om de mensen gerust te stellen. Is er waarlijk gevaar, ik ben in elk geval uit de greep. Ik zet uit en al wie nog gebleven is, meent nu dat het ernstig wordt en gaat ook aan 't lopen. Enkele jonge kerels verstouten zich om met hun fiets tussen de benen, op de steenweg te wachten ... tot ze de Duitsers zien afkomen. De grote menigte is echter sedert lang verdwenen. Overal waar ik voorbij kom, zie ik over 't blakkeGa naar voetnoot1 land, kerels aan 't lopen en peerden die alleen gelaten, op het veld staan. Ik vind langs de steenweg een groepje vrouwen aan 't praten, die me waarschuwen. Aan 't barreel van de ijzerenweg die dwars over de straat loopt, staan twee Ulanen, de ene te peerd, de andere te voet. Een vrouw beweert dat ze daar wacht houden en niemand doorlaten, - dat de ene in Vichte zijn peerd van onder zich werd doodgeschoten en hij daar staat om een fiets te bemachtigen. Ik voel weinig lust om hem de mijne af te leveren; het te wagen langs daar door te komen ware gevaarlijk - dan maar de reis naar Kortrijk opgeven en afwachten wat er van komt. Teruggekeerd zie ik niets dan ontstelde vrouwen, geen enkele weerbare man is nog op 't dorp; er zijn nog geen Duitsers geweest om iemand te pakken! Een vrouw beweert dat het leger in Doornik en Mons teruggeslagen is en dat ze, om zich te wreken, al het volk hier meenemen om vooraan in hun rangen te plaatsen. De nieuwsbladen hebben inderdaad meer van zulke handeling gesproken... en het kanon buldert inderdaad in de aangewezen richting! Men mag zich dus aan het ergste verwachten, en die weggevlucht zijn, hebben misschien geen | |
[pagina 89]
| |
ongelijk? Er volgen drie volle uren van onzekerheid en bange afwachting. Ik mag zeggen dat het de ergste waren die ik ooit beleefd heb! Elke voorbijganger (die zeldzaam werden als een wonder) werd aangesproken en uitgevraagd en altijd luiden de berichten tegenstrijdig - 't zijn allen mensen die beweren het gevaar te ontvluchten. Langs de steenweg is er nog altijd niets te bespeuren. Terwijl ik thuis zit, wordt er echter op de dorpsplaats verteld dat de soldaten bij mij opzoekingen doen om mij te vangen! Drie heren in burgerkledij komen aangestapt; een van de drie houdt een wit ding in de hand - 't geen aanzien wordt als een lijst om de namen op te nemen. Het zijn beambten! Het blijken echter ook vluchtelingen te zijn en het witte ding is een zakdoek, waarmede de heer zijn zweet afdroogt! Eindelijk, tegen de avond, komt een kerel die opzettelijk is gaan zien naar Avelgem om bescheid. - ‘Zie, mijnheer,’ zegt hij, ‘ik waagde er niet veel bij en wilde weten of 't waar was 't geen men overal vertelt - en er is niets van! De soldaten zitten er zelf verlegen mede dat iedereen alzo op de vlucht gaat. Ze roepen en wenken de mensen terug, maar dan lopen ze nog veel harder. Er is absoluut niemand meegenomen met 't leger, tenzij drie dronken steenbakkers die de soldaten bespot hadden. Ze hebben ze alle drie gebonden en doen voorop gaan, enige uren ver, tot ze nuchter geworden waren. Maar overal waar men die mannen heeft zien opstappen is er de schrik ingekomen en 't nieuws heeft zich alzo verspreid.’ Er valt mij een zware last van 't gemoed en we halen diep adem om de angst weg te blazen. Eindelijk hebben we zekerheid en we gaan naar 't dorp om 't nieuws te verkondigen en er 't uitwerksel van te zien. Van alle kanten komen er mannen te voorschijn - als mollen uit de grond beginnen ze op te duiken! Gelukkiglijk is 't reeds zover donker dat men hun vrees en schaamte niet meer merken kan. Nu reeds wil niemand geweten hebben of bekennen dat hij bang is geweest. Velen beproeven het te loochenen dat ze gevlucht zijn! Nood en vreugde zijn twee dingen die mensen samen brengen; men moet zijn gemoed lucht geven, zijn aandoeningen mededelen. Tot laat in de avond was er ver- | |
[pagina 90]
| |
gadering vóór de deur van 't gemeentehuis. ParochianenGa naar voetnoot1 die anders nooit uitkijken als er op straat iets gebeurt, komen nu ook bij. Er is een algemene ontspanning onder de menigte. Het tragische is geweken en het komische komt in de plaats. Langs alle kanten worden boden uitgezonden om de vluchters te roepen en de boden komen terug met de mareGa naar voetnoot2: dat 't merendeel zich gescholen houdt in de bossen zonder 't goede nieuws te willen geloven. ‘Gij zijt een jonge guit’, hadden ze gezegd, ‘ge wilt ons vasthebben; de notaris is een gedaagde man en die is nog verderop!’ Anderen die terugkeren, vertellen de gekste gebeurtenissen. In de aardappelvelden, in de beten, in de grachten overal, maar bijzonderlijk in de bossen krielt het van mensen! En men hoort er geen takje ritselen, zo stil houden zij zich! Anderen hebben een schuilplaats gezocht in de koornschoven op 't veld en zullen daar de nacht overbrengen. 't Slechtst staat het met dezen die per fiets weggevlucht zijn - men kan ze niet inhalen en de vrees loopt dat er wel zijn die zich in hun angst bij 't Franse leger zullen aangemeld hebben als vrijwilliger! Altijd nieuwe voorvallen komen aan de dag en men heeft er een wreed behagen in de stoffersGa naar voetnoot3 en stouteriksGa naar voetnoot4 te beschamen. Veldwachters, schoolmeesters, pastors en kosters - alwie 't voorbeeld moeten geven van bedaardheid, hebben zich laten vangen door vrees. Men noemt ze bij naam dezen die zich in de aalkelderGa naar voetnoot5 hebben gestopt, in waterleidingen waar de ratten over hun wezen liepen zonder dat men zich roeren kon! Men vertelt van iemand die zich in een kast heeft laten nagelen; anderen zijn op de loop gegaan met een hesp en een brood aan de hals. Een boerenzoon heeft de koffer ingestampt om aan geld te kunnen. Een boer heeft zich in een busselGa naar voetnoot6 stro doen binden en omdat hij zich nog onveilig waande, zó aan 't lopen gegaan! Een voorname heer van 't dorp heeft zich onder een ashoop begraven, denkend dat niemand het wist ... en nu heeft zijn meid het uitgebracht! Het is zonder einde | |
[pagina 91]
| |
en lang nog weerklinkt het onbedaarlijk lachen onder de aanwezigen. En toch blijft er, diep in 't gemoed iets over van de gruw; men voelt zich alsof men lang en zenuwachtig geweend heeft, - geschokt vanbinnen. Men mag wel gerustgesteld zijn, er blijft toch een akelig gevoel. Ons gemoed is als een watervlak: als er een steen in geworpen werd, moet het zijn tijd duren eer de rimpeling is uitgekrinkeld en 't oppervlak weer rustig wordt. De slaap zal nu wel alles in orde brengen. | |
25 augustus.Er is geen speurGa naar voetnoot1 van beroering meer in de lucht en de nieuwe dag is vol zonneschijn. Enkele vluchtelingen, die in de bossen of op 't veld vernacht hebben, komen stil en beteuterd naar huis, bang dat iemand hen zien zal. Zo komt onze bejaarde notaris terug, steekt zijn hoofd achter 't hoekje, dwarst in drie schreden de straat en wipt binnen. En toch heeft het iemand gezien! Kwatongen die met hem gevlucht zijn, vertellen verder bovendien, dat hij op zijn tocht aangesproken werd door een vrouw die haar verwondering wilde betuigen. ‘Maar meneer toch, aan uw ouderdom is 't immers niet nodig te vluchten?’ Waarop hij zou geantwoord hebben:‘'t En staat op mijn aangezicht niet geschreven!’ Als hij aan het uiteinde van een bos gekomen, weer in 't open veld stond, zuchtte hij, keek rond en zegde: ‘En waar nù naartoe?!’ Dat woord zal historisch blijven op de gemeente! 't Is 't moment nu om op nieuws uit te gaan en te vernemen wat er op de omliggende gemeenten is gebeurd! Bij nader onderzoek echter, schijnt het geval ontzettende afmetingen genomen te hebben. 't Gerucht is ontstaan, men weet nog niet goed op welke plaats en het loopt nu nog, als een vuurstreep voort, altijd voort! Waar er tien vluchtelingen aankomen, drijven zij er honderd mede en het breidt zich altijd uit. Hier op de streek heeft men zich bijzonder verscholen in de bossen van Wortegem en Waregem. Hoe spijtig dat ik die nacht niet heb kunnen meemaken onder de tronkenGa naar voetnoot2 - daar moet iets te vernemen geweest zijn! | |
[pagina 92]
| |
Velen ook hebben in de schoven geslapen en in de beetveldenGa naar voetnoot1. De drang naar behoud uitte zich juist gelijk bij een schipbreuk. Er zijn gevallen waar men gevochten heeft om een schuilplaats en wel om die schuilplaats voor zich alleen te behouden! Of het helpen zou met zich te verduikenGa naar voetnoot2, daar dacht niemand aan; men gaf enkel toe aan de spontane vrees en zocht zich onvindbaar te maken. Op grote gemeenten, waar er geen kwestie was van vluchten, heeft men zich bij-benden in de beek gaan verduiken en lis en riet over 't hoofd getrokken! In beirputtenGa naar voetnoot3, onder mest, houtmijten en stro; de duikersGa naar voetnoot4 en waterleidingGa naar voetnoot5 zaten opgepropt zodat er geen enkele meer bij kon. In de fabriekschouwen zaten mensen de een boven de anderen, en, - o wonder! - op rang en stand werd geen acht meer gegeven; heren en bazen betwistten te vergeefs een goede schuilplaats met hun eigen werkvolk. 't Wordt, uit de hoogte beschouwd, een gebeurtenis van belang en de Vlaming, die voor alles gauw een naam weet, heet het: de Vliegende Maandag. Wat een prachtig onderwerp, voor een Breughel om zoiets, met al zijn bijzonderheden uit te voeren in een weids panorama! Wij zullen er in alle geval nog lange tijd over horen. In de namiddag zitten wij, met enige geburen, op onze observatiepost. Dat is een verhevenheid hier rechtover 't huis, waar wij heel de streek overschouwen, tot boven Doornik en waar men nu heel goed, in die richting, de kanonslagen hoort. Het leger dat we hebben zien optrekken, is er reeds aan 't vechten. Die zware slagen wekken nu een vreemd gevoel van ontzetting. Omdat wij echter nooit kanonschoten hoorden tenzij bij feestelijkheden, moeten wij ons geweld aandoen om die verbinding van gedachten los te krijgen en er het tragische voor in de plaats stellen. 't Gevaar van oorlog voor deze streek hier, schijnt geweken en de mensen beginnen weer vrij te ademen. | |
26 augustus.Vandaag reeds worden wij de uitwerkselsGa naar voetnoot6 gewaar van 't geen er in 't zuiden aan gang is. Hele benden vluchte- | |
[pagina 93]
| |
lingen komen naar onze streek over. Nu zijn 't geen mannen gedreven door een vals gerucht, 't zijn hele huisgezinnen - vrouwen met kinderen, zwaar beladen met al hun gerief. Wagentjes, sjezen, rijtuigen, karren, van alles. Ik heb een man aangesproken die van Blandin komt, uit de Walenstreek, met een driewielkar waar twee koetjes aan gespannen zijn en waarop zijn vrouw en kinderen zitten met heel hun huisraad. 't Gelijkt een van die bonte optochten gelijk wij er afgebeeld gezien hebben - zichten uit de Balkanoorlog. Om 't gevoel nog ellendiger te maken, is 't weder omgeslagen en begint het te regenen. Ik krijg lust om naar Kortrijk te gaan zien wat daar gebeurt. Onderweg word ik gewaar, door plakbrieven die overal uithangen, dat het op doodsgevaar verboden is zich per fiets langs de baan te begeven! Ba! zou 't wel zo erg gemeend zijn? Ik rijd maar door en merk inderdaad dat de mensen mij overal vreemd bezien. ‘'t Is een Duits!’ hoor ik achter de rug. Geen enkele fietser te zien! Ik rijd toch door; ontmoet geen soldaten; niets dan lijnvissers langs de vaart. Kortrijk is doods en verlaten; alhoewel hier nog geen Duitsers in de stad kwamen, schijnen de mensen bevreesd en ongerust alsof er iets ophanden ware. Ik spreek enkele vrienden, schaf mij de dagbladen aan die er te krijgen zijn en waag de terugtocht... op gevaar van omver geschoten te worden! Het regenweer wekt een treurig gevoel met de vrees voor een winter vol rampen en ellende. De beroering begint van haar romantisme te verliezen. Over 't geval van de Vliegende Maandag komen nog altijd nieuwe bijzonderheden. Nu weet men stellig te verzekeren dat 't gerucht ontstaan is te Denderleeuw, waar inderdaad enkele mannen door Duitse troepen werden medegenomen. Vandaar heeft de paniek zich langs hier uitgebreid en gister nog, was men aan 't lopen langs de streek van Dottignies, St. Leger, Herseaux! Vluchtelingen zijn aangekomen te Avelgem waar zij vernemen konden: dat de rampmareGa naar voetnoot1 haar ringloop genomen had en eindigen kwam bij 't begin! | |
[pagina 94]
| |
27 augustus.Wij zijn afgesloten van de wereld. Treinen, tram, telefoon, telegraaf, alles heeft opgehouden te bestaan. Wij voelen ons gelijk in de middeleeuwen! Waar men vroeger om de minste vertraging korzelig werd; om de minste fout een aanklacht durfde indienen, staan we nu gelaten in gedwongen berusting. Wrede geruchten doen de ronde: dorpen worden platgebrand, de bevolking uitgemoord en hier blijft alles zijn zelfde uitzicht bewaren - buiten dat het verkeer geschorst is en men in plaats van pleziertochtjes, schamele vluchtelingen ziet langs de baan. Al wie maar in 't zicht komt, wordt aangesproken en uitgevraagd, want men is beangst om de lotgevallen der ongelukkigen te vernemen. Men maakt de bedenking: dat de kansen in oorlogstijd, kwalijk verdeeld zijn! Waar sommige lieden alles verloren hebben, en zonder enige uitkomst, ronddompelenGa naar voetnoot1 moeten, leven wij hier voorlopig ongestoord en houden tot in de minste kleinigheden aan onze gewoonten en levensbehoeften. Wie weet echter hoe lang het nog duurt eer wij onze beurt krijgen? En toch gaat alles zijn gang alsof eerstdaags alles weer zijn gewone plooi zou terugkrijgen. De dommelingGa naar voetnoot2 van het kanon herinnert ons aan de werkelijkheid van de toestand. | |
28 augustus.Ik bewonder de landman die met zijn peerden uitzet 's morgens vroeg en heel de dag werkt, alsof zijn bezigheid het enige belangrijke ware op heel de wereld. Hij is een flinke, jonge kerel die toekomend jaar eerst soldaat moet worden. Hoe zou hij denken over de gebeurtenissen en 't geen hem te wachten staat? Hij fluit er lustig op los en wendt de ogen niet van zijn peerden, zelfs niet als er bij hoge zeldzaamheid, een militaire auto voorbijsnort. Ik zelf kan het hier in die bedriegelijke rust, moeilijk uithouden, en niettegenstaande het verbod - of wellicht om het verbod? - word ik bekoord door de fiets. Ik ontmoet een auto met Duitse officieren, kan me echter bijtijds uit de voeten | |
[pagina 95]
| |
maken. Een uur later hoor ik echter dat diezelfde officieren een briefdrager zijn fiets en zijn brieventas hebben afgenomen. 't Is waaghalzerij en ik haast me huiswaarts. Hier hoog hoort men weer duidelijk het kanon; de kinderen echter zijn uitgelaten vrolijk en de bloemen geuren rond de woning. | |
29 augustus.Vandaag is het kanongebulder bovenmate geweldig. De zware slagen onderscheidt men duidelijk uit een donderende rommeling die aanhoudt. En de slagen volgen elkander op, verschillende per minuut en soms drie, vier t' enegaderGa naar voetnoot1. Het gerucht dringt tot binnen in huis en doet soms de ruiten daveren, en de grond dreunen. Naarmate het later op de dag wordt, schijnen de slagen feller, alsof het gerucht naderde. Tegen de avond komen de mensen van 't dorp, die heel de dag kalm aan de bezigheid waren, hier op de hoogte om te luisteren en met de verwachting iets te zullen zien aan de einder. Men zegt dat het schieten gebeurt te Péronne en Bapaume? - De Duitsers zijn dus reeds vrij ver in Frankrijk gedrongen. | |
30 augustus.De zondag is nu niet meer zoals vroeger, de grote afwisseling in de reeks wekedagen, waarop men aan uitgang denkt en aan verzet. Al die dingen zijn als vanzelfs achtergebleven, - men houdt zich stil thuis, verlaanGa naar voetnoot2 in de nieuwsbladen. Tabak en sigaren komen er alleen nog bij te pas. Sedert de oorlog begonnen is, wordt er geen muziek meer gemaakt; men heeft er geen lust toe - elke muzikale toon is als een wanklank die de ernst komt storen der heersende stemming. Men schaamt zich muziek te laten horen als er op straat mensen voorbijgaan, die misschien hun zoon of hun man in 't leger hebben. Alles ten andere, de hele samenleving is ernstiger geworden - men heeft alle bijhorighedenGa naar voetnoot3 van 't leven laten varen. Ik denk soms als men ons nu bijvoorbeeld een van onze politieke bladen | |
[pagina 96]
| |
moest voorleggen, gelijk ze er uitzagen een paar maanden geleden nog, met al hun drukte om niets en al hun venijnige inzichten en kleinzieligheid. Nu is alle politieke kleur verdwenen - alsof er iets van die aard nooit bestaan had. De bladen zijn geworden 't geen ze moeten zijn: informatie en de goede richting aanwijzen voor de gedachten. Er is ook niemand die aan iets anders denkt of iets anders zou kunnen verorberen tenzij oorlogsnieuws; en hoe leugenachtig of voorbarig de berichten dan ook schijnen, toch worden zij aanvaard, omdat er een nood is bij de mensen om maar alles te weten wat er gebeurt. En toch vinden de bladen heel weinig te zeggen en 't geen ze nog geven is overgedrukt de ene van de andere. Als reden waarom het formaat wordt verkleind en 't getal bladzijden op de helft gebracht, geeft men aan: de toenemende schaarsheid van papier. En de mensen stellen zich tevreden met een klein blaadje waar 't zelfde nieuws twee, drie keren in terugkomt en ze betalen er geern 't dubbel voor... Alle geestesfuncties blijven ook voortdurend op dat éne punt gericht en onmogelijk kan men de gedachten op iets anders vestigen. De boeken staan hier in mijn kamer als vreemdelingen, zaken die niet meer tot de werkelijkheid behoren, en ik heb zelfs de moed niet de drukproeven ter hand te nemen die naar een laatste herziening wachten. Wat betrekGa naar voetnoot1 of belang hebben die dingen nu nog met de gebeurtenissen van de dag? Alle waardeverhouding is opgeschorst en de zin van 't leven zelf wacht naar een oplossing waarvan de uitkomst zal afhangen van de loop der gebeurtenissen. Alles wat in gang was, houdt stil en men leest het als een stille afspraak in elkanders ogen: dat niemand er aan denkt iets te hernemen tenzij... na de oorlog, 't geen zeggen wil: als we zullen zien hoe en in welke voorwaarden de toestand ons plaatsen zal. Van een ander oogpunt beschouwd, heeft die ommekeer ook zijn voordelige zijde. 't Leven is er door gezuiverd en ontdaan van een aantal onnuttige bijhorigheden; wij zijn verlost van ondergeschikte dingen die een overwegend belang en een valse waarde gekregen hadden | |
[pagina 97]
| |
in de samenleving - de dingen zijn in hun elementaire verhouding hersteld. Het is iets als een verademing niet meer te horen van literatuur, kunst, verzen en Vlaamse beweging! De geneesheren verklaren eenstemmig dat er geen zieken meer zijn en sedert de oorlog begonnen is, heb ik geen bedeklokGa naar voetnoot1 gehoord of een begrafenis gezien. Zou het zijn uitwerksel hebben op het natuurlijk gestel van de mens, dat zijn gedachten zo sterk op dat ene ding gevestigd zijn, zo dat niemand de tijd meer heeft om aan zichzelf of aan zijn gezondheid te denken? Voor neurastheniezieken moet het een onfeilbare kuur zijn. Het quasi dierlijk leven dat we leiden moet er iets toe doen om de mensen in een ongewone staat van gezondheid te houden - want 't is toch niet veel anders dan vegeteren 't geen we doen! Het kanon dondert al maar door en 't wekt een vreemde gewaarwording: hoe men ginder, zelfs de zondag, niet in acht neemt om het vernielingswerk voort te zetten! | |
31 augustus.Vroeg op gang naar Sterhoek met 't voornemen de Engelse troepen te zien te Oostende. Die vloot, hun vliegtoestellen en de hele inrichting moet iets wonders zijn. Te Kortrijk gekomen, verneem ik dat er geen trein is voor Oostende! Rondgewandeld in Kortrijk waar alles er normaal uitziet. Van hier tot aan Brugge staat heel de lijn van de ijzerenweg vol met wagens en lokomotieven die uit heel het land hier in bewaring zijn gebracht. Terug op 't dorp, ontmoet ik een voornaam ingezetene aan wie ik vertel van de Engelse troepen die in Oostende liggen. Waarop die heer me antwoordt: ‘Ik ben daar in 't geheel niet mede gediend! Hoe verder de Duitsers in Frankrijk trekken en hoe minder Engelsen wij hier op de streek krijgen, hoe liever!’ Ik doorzie in die uitroep, een kinderachtige vrees die voortkomt uit onberedeneerd egoïsme. Ik antwoord hem: dat die uitspraak me verwondert en dat we de zaken niet zo van ons persoonlijk standpunt mogen beschouwen - dat wij, ieder afzonderlijk in de grote gebeurtenissen, van | |
[pagina 98]
| |
weinig tel zijn! - Ik moet het meer ondervinden nu, hoe de toestanden op de mensen het uitwerksel teweeg brengen gevoelens te laten zien die anders verdoken bleven. Hoe de vrees voor 't gevaar alle decorum doet wegvallen. Ik stel me voor, die zelfde heer als hij b.v. in de gelegenheid moest komen een voordracht te houden of een oprukkende bende vrijwilligers toespreken - hoe de toon van zijn uitspraak heel anders zou zijn, - hoe er mooie frazen: Vlaanderen, 1302, Groeninge en de briesende Leeuw zou bij te pas komen! Maar nu hij tegenover zichzelf staat, zonder parade of opschik, laat hij zijn spontaan gevoel los en er komt niets uit dan vrees en een wens voor zelfbehoud ten koste van de goede uitval van onze eigen, algemene zaak! Het ergert me en het is me een ware ontgoocheling te vernemen hoe een hoogstaand, ontwikkeld man, die hier de gedachtenleider hoorde te zijn, zich bezondigt aan zulke uitspraken, en enkel denkt aan zijn eigen persoon. Als alles weer geweken is, komen zulke mensen dan te voorschijn welgezind, met een stralende blik en goede glimlach alsof zij nooit aan gevaar hadden gedacht of aan de goede uitval getwijfeld. Ik krijg al meer de overtuiging dat heldenmoed best voor de dag komt in uniform en voor het ‘voetlicht’. Als men zich door een menigte toeschouwers omringd voelt, die de daad op haar waarde zullen schatten, waagt men zich koelbloedig in 't gevaar; waar men alleen staat en aan zichzelf overgeleverd, blijft er niets dan: de vrees voor het vel! Een gevaar in gemeenzaamheid ondergaan is zo erg niet alsof men er alleen zou vóór staan. Men moet elkander schouder en schouder voelen als de vijand nadert. De mensen op 't dorp zelf, hebben dat gevoel. Waar de huizen dicht aaneengereektGa naar voetnoot1 staan, om de dorpsplaats en bij de kerk, voelen ze zich veilig; geen één echter, al bood men hem een fortuin, zou 't wagen een dag in mijn woning over te brengenGa naar voetnoot2 omdat het huis er alleen staat, op een vijf minuten van het dorp af en... omdat, zeggen ze: als er iets gebeurt, gij de eerste in hun handen valt! Bij ingeving verwachten zij de vijand van de Schelde- | |
[pagina 99]
| |
kant en als er iets moet opdagen zal het zijn: aan het einde van de lange steenweg, tussen de twee reken olmen, die neerglooiend in zuidelijke richting uitgestrekt ligt, voor de spiedende blik. Van hieruit zal men de troepen zien aanrukken en: als ik reeds vermoord ben, zeggen de mensen, dan hebben wij nog de tijd tot vluchten! Ik laat hun het voordeel en denk er niet aan hier vermoord te worden. In de schone, kalme zomeravond gromt het kanon onverpoosd door. En naar de bladen ons melden, hebben die stukken het gemunt op de forten van Maubeuge. |
|