In oorlogstijd. Het volledige dagboek van de Eerste Wereldoorlog
(1979)–Stijn Streuvels– Auteursrechtelijk beschermd1 september.Reeds een maand is men aan de slag! Wetenschappelijke mannen verklaarden dat een Europese oorlog hoogstens veertien dagen duren kon? En nu beweren anderen dat de oorlog nog niet eens begonnen is! Intussen gaat het leven zijn gewone gang en men moet de vrees wakker houden door 't gedacht aan 't geen ons misschien nog te wachten staat! Veel mensen echter denken dat 't ergste reeds voorbij is. Dezen die de streek ontvlucht zijn, worden gescholden voor dwazeriken en waar het burgemeesters geldt of ambtenaren, komt het woord ‘lafaard’ er bij te pas. En inderdaad, ware 't niet van de doodse verlatenheid over de streek en 't onophoudend kanongedommelGa naar voetnoot1, men zou niet weten dat er iets aan gang is. Die stilte echter drukt erger dan de beroering. Hoe dikwijls heb ik vroeger het akelige toeten der fabrieksirenen verwenst omdat ze de stilte en de rust der luchtstreek verstoorden; en nu juist schijnt dat getoet aan de streek te ontbreken - een teken dat het reeds in ons leven en gevoel is ingegroeid. Geen treingedruis, geen fluiten, geen zware wagens, geen auto's of rijtuigen! Al die geruchten waar wij onbewust in leefden, vormden iets als de polsslag van het landelijke leven - en nu zij er uit weg zijn, is 't de dood. Vandaag bezoek gekregen van een vriend uit Kortrijk. Gepraat over de oorlog; we delen elkaar onze gevoelens en bevindingen mede en komen tot het besluit dat: daar waar | |
[pagina 100]
| |
het gevaar en de rampen werkelijk losbreken, men wonderen ziet van zelfopoffering en toewijding; - waar 't gevaar echter nog uit de verte dreigt, sluiten de mensen zich op in eng egoïsme -: elk voor zich zelf, met vrees voor het vel. Nu doet men de zonderlinge ondervinding op: dat men verlaten is van vrienden en kennissen, geen brieven meer, geen bezoek, - niemand die nog omziet - en men was eigenlijk in de mening: dat een algemene ramp of slechte tijden de mensen zouden samenbrengen en het solidariteitsgevoel zou ontwikkelen; dat men zich zou samendringen? Integendeel, men gaat uiteen; men is bang dat het ontsnappen aan 't gevaar, moeilijker zal gaan in gezelschap, dan wel alleen! Onze vrienden de schilders van Tiegem zijn er zo vanonder getrokken, daags na mijn bezoek, als zij stellig beloofd hadden niet te vertrekken. Zonder afscheid, zonder adres na te laten of redenen op te geven - weggevlucht en alles in de brand gelaten. | |
2 september.Prachtig zomerweer, met kanongeschut te Maubeuge. Ik waag het nog eens een stap te doen om de legeroefeningen te mogen bijwonen. Ik sprak een bevoegd man die me verklaart: dat de literatuur in heel slechte faam staat bij de oorlogvoerende partijen! Een potlood en een notaboekje zijn dingen die als reden gelden om iemand te fusilleren. Men kan zich echter aangeven als officiële oorlogscorrespondent, voor een groot blad of een agencieGa naar voetnoot1, maar dan verneemt men juist zoveel als men u van ambtswege wil mededelen en ... ge krijgt hoegenaamd niets te zien. Het enige middel is: zich aangeven als vrijwilliger! En dan wordt men enige maanden in een gat gestopt voor de instructie, waar men zich verveelt in onaangenaam gezelschap; en daarna stuurt men u op een verlaten plaatsje om een brug te bewaken! 't Beste is, volgens mijn zegsman: thuis blijven en er op los fantaseren! gelijk al de journalisten. Ik zal zijn raad maar niet volgen en zien te komen waar het kan. | |
[pagina 101]
| |
3 september.In de vroegte, met twee makkers per fiets uitgezet naar Doornik. Het lijkt een feestrit in de prachtige uchtend. Langs de baan van Ronse merken wij algauw het speurGa naar voetnoot1 waar het leger is voorbij gegaan, gehakt stro ligt langs de baan waar de peerden gevoederd werden; hooischelven geplunderd en boerenhuizen zijn verlaten. Wij rijden langs het kasteel waar de Duitsers hun voorraad aan wijn hebben opgedaan en alles omver gekeerd. In een faubourgGa naar voetnoot2 van Doornik staat op al de deuren der huizen met krijt geschreven: Commune de Rumillies. Dat is een voorzorgsmaatregel van de bewoners opdat men onderscheid maken zou en hen niet rekenen als inwoners van Doornik. Die faubourg staat eigenlijk onder de bescherming van de Prince de Croy die eigenaar is van heel de wijk en in 't begin verdacht werd als Duitse spion. Aan zijn landgoed, of aan zijn huizen is inderdaad niet de minste schade toegebracht. Verder eerst begint het spektakel! Op de Faubourg de la Morelle zien we een reekGa naar voetnoot3 van 14 verbrande huizen en een langwerpig graf waar een veertigtal lijken van Franse soldaten onder kalk, voorlopig begraven liggen. In een klooster, als ambulance ingericht, liggen Duitse en Franse gekwetsten; enige zien we wandelen in de hof. Hier heeft dus de eerste ontmoeting plaats gehad. In het Notre-Dame College van de Jezuïeten bezoeken wij elf Franse gekwetsten. Het zijn Vendeërs, gebruinde mannen van rond de 40 jaar oud. Zij verklaren eenparig: dat ze niet wisten wat ze hier kwamen doen. Zij werden aangevoerd door een oude, afgedankte generaal. Zij waren twee bataljons, onvolledig, zonder kanonnen, zonder kaart of enige kennis van de topografie van Doornik; gerochtenGa naar voetnoot4 nooit in volledige slagorde en hadden te doen tegen het hele Duitse legerkorps, zonder dat zij enige verkenning kregen of wisten de sterkte van de vijand. Zij hebben zich gewetensvol verweerd en stap voor stap achteruit gekomen, schietend zolang ze konden, 't meest langs de kaaimuurtjes van de Schelde, die een uitstekende borstwering vormden. 't | |
[pagina 102]
| |
Merendeel heeft zich gered door de vlucht, geholpen door de burgerij die hen van kleren voorzien heeft en de weg gewezen - 't geen de Duitsers zeer kwalijk genomen hebben en veel burgers duur te staan is gekomen! Een aantal winkelruiten zijn verbrijzeld en deuren ingeslagen. Gekwetste soldaten en burgers zijn op straat blijven liggen van in de voormiddag tot tegen de avond - al wie dorstGa naar voetnoot1 naderen om iemand op te rapen werd met doodstraf bedreigd - een oude non is op die manier omvergeschoten. De straten dragen de kennelijke tekens van geweldig geschut! De lantaarnpalen in gegoten ijzer, zijn doorboord van de kogels; de ijzeren beschutting der bomen is ervan gecribleerdGa naar voetnoot2. Aan de huizen zijn kleine, ronde gaatjes in de ruiten, stukken arduin en steen van deurposten en venster-hoeken - een groot gat is in de toren van een oude kerk. Op de gevel van veel winkels en herbergen hebben de Duitsers met krijt geschreven: ‘Schönung, gute Leute’. De mensen op straat, dragen op het wezen de tekens van schrik en ontzetting. Hier en daar ziet men burgers bij groepjes stil aan 't vertellen. Het station is gesloten; op de ijzerwegbrugGa naar voetnoot3 liggen nog de stenen die tot verschansing gediend hebben bij de aanval. Op het stationsplein liggen in 't gras, honderden vluchtelingen die uit Charleroi zijn weggelopen naar Rijsel en die nu van Rijsel, waar de Duitsers gekomen zijn, terugkeren naar Charleroi. Die mensen vertellen aan elk die 't horen wil, de gevaartenGa naar voetnoot4 van hun ellendige dompelingGa naar voetnoot5. Rond 3 uur komen een 500 Duitse soldaten aan uit Valenciennes. Het voetvolk ziet er moe en stram uit; zij slepen hun voeten en schijnen overlast door al 't geen hen om het lijf hangt. De overhedenGa naar voetnoot6 zitten in een café en vóór de deur wandelt een wacht. De burgers geven geen de minste acht op de soldaten. Voor iemand die 't karakter van de Tournaisien kent, is 't niet moeilijk te raden wat er in zijn binnenste omgaat. Terwijl we buiten zitten aan een café op de markt, gaat een Duitse officier voorbij. - opgeblazen in zijn bleekblauw pakje, met een dikke spekhals, | |
[pagina 103]
| |
gepommadeerd, kijkt hij op door zijn monocle als de misprijzende verwaandheid zelf; hij draagt zijn sabel alsof 't een paaskeersGa naar voetnoot1 was en stapt met een aanmatiging alsof hij over de markt liep in een Duitse stad. Ik begrijp goed dat zulk een figuur, bij een Fransman b.v. een diepe haat verwekt en er mensen zijn die lust gevoelen zo iemand omver te blazen. Die mond met overgeplooide krullippen vergeet ik niet gauw. Op de terugtocht zien we op elk dorp, de mensen die bijeenkomen en dagbladen lezen. Er is verslagenheid in de lucht en het kanon dondert! | |
4 september.'s Lands Bestuur heeft Brussel verlaten en zit veilig verschanst in het versterkte Antwerpen; wij, met al de overige inwoners van België, worden weerloos overgelaten aan de goed- of kwaadwilligheid van de vijand. Wij zitten af te wachten wat komen zal. Vandaag nu, vernemen wij dat er te Anzegem, Avelgem, Waregem, enz., enkele gendarmen op hun post teruggekeerd zijn, met in iedere plaats een tiental jonge vrijwilligers. Wij blijven dus niet helegansGa naar voetnoot2 zonder bescherming. Ik heb daareven een troepje van die dubbeleGa naar voetnoot3 jongens ontmoet; zij zien er preusGa naar voetnoot4 uit om hun nieuw pakje, stappen flink in 't gelid en houden kranig 't geweer op de schouder. Het is niet veel, maar 't geeft toch altijd een zekere gerustheid als er politie is op de streek en de misdrijven toch ergens kunnen aangeklaagd worden. Is 't niet wonderGa naar voetnoot5, in een tijd dat alle kwaaddoeners vrij spel hebben, hoort men nergens van inbraak, moord of vechtpartij? Het ergste gespuis schijnt ingetogen; men ziet zelfs geen dronkaards of enige baldadigheid - geen gevloek of gezang. Bij dage hoort men alleen het rinkelen der bellen van de peerden die werken op 't land - meisjes en knapen, die vroeger veel lawaai mieken, fluiten zelfs hun deuntje niet meer noch durven luid lachen. Met valavond, ziet men over heel de wijde verte, geen enkel lichtje pinkelen - na 't eten gaat iedereen | |
[pagina 104]
| |
vlug te bed. Op enkele wijken echter komen de mensen bijeen om te bidden bij een kapel. 't Is indrukwekkend om zien, die ingetogen menigte samengetroppeldGa naar voetnoot1 en geknield op de knokGa naar voetnoot2 en 't opgaan van die zware bromstemmen in de stilte van de avond. Nu iedereen voor zichzelf het heil en 't behoud der zijnen in gevaar weet, ontstaat almeer de nood om in 't openbaar te bidden. Zonder dat de geestelijkheid er tussenkomt of iemand aanzet, richt het volk zelf de godsdienstige oefeningen in. Het gevoel is spontaan bij de menigte opgekomen en wie er vroeger allerminst aan meedeed, zijn nu de vurigsten om deel te nemen aan de smeekgebeden en boetprocessies. Het kanon is iets als de vreselijk vermanende stem die de opkomende rampen verkondigt over heel de streek. Sedert ons leger werkeloos opgeborgen is rond en in Antwerpen, komt er een nieuwe bewogenheid in de landse bevolking. De wegen zijn weer veilig; de treinen lopen min of meer regelmatig over het deel van het land dat onbezet blijft door de vijand, en alwie broeders of echtgenoot bij 't leger heeft, maakt van de gelegenheid gebruik om ze te gaan opzoeken. Er wordt afspraak gemaakt onder de bewoners van dezelfde wijk en - meest jonge meisjes - trekken op, onverschrokken, vol blijde opgetogenheid om hun soldaat verse kleren, geld en eetwaar te dragen, met de groet van te huis! Langs onmogelijke omwegen en lang oponthoud, bereiken zij Boom, Kontich, Puurs of Antwerpen; ze worden verzonden van hier naar ginder, doen uren ver te voet om te ontdekken waar 't zoveelste Linie, zoveelste Bataljon verblijft en de soldaat te vinden die ze zoeken. Die doolweg duurt soms verscheidene dagen en 't regiment is weleens op mars of vertrokken als ze er aankomen, maar ze eindigen toch altijd met de blijde ontmoeting en zogauw is alle moeite en mizerieGa naar voetnoot3 vergeten. Zulke momenten van weerzien zijn altijd prachtig en 't is de moeite waard om dat spontane gevoel van hartelijkheid te zien loslaten in 't bijzijn van een hele menigte toeschouwers. De meisjes voelen zich evengauw thuis bij haar | |
[pagina 105]
| |
broers; er wordt over en weer gepraat over 't dorp en honderd dingen meer; nieuwe kennissen worden opgezocht en bijgeroepen en al wie maar van de streek is, moet meedelen van 't geen moeder heeft ingepakt en meegegeven. Dat is toch iets beter dan een brief! zeggen ze. De stemming blijft opgewekt, men spreekt elkander moed in en als men uitgevraagd is over al het parochienieuwsGa naar voetnoot1, neemt men eindelijk afscheid en het eindigt altijd met een overmoedige raadgeving: zeg vooral dat ze ginder thuis met ons niet moeten inzitten of zwarigheidGa naar voetnoot2 maken; we zijn hier in bende bijeen en hebben niets te klagen! Tot binnen kort! De bezoekers keren terug met 't hart vol en bij de thuiskomst is 't een betoging van belang - heel 't gebuurte komt bijeen om te vernemen hoe Lowie of Charel het stelt, wat hij al gezegd heeft, wie ze al gezien of ontmoet hebben, hoe ze er uitzagen... De reizigers worden uitgevraagd en ge moet de meisjes in haar raptaligeGa naar voetnoot3 opgewektheid, horen loswindenGa naar voetnoot4 over de gevaarten! Het nieuws wordt over 't dorp vermaard - dat is nu iets als een levend dagblad geworden waarvan geen letter verloren gaat of achtergelaten wordt bij 't vermondenGa naar voetnoot5. Dat de jongens hun ouders zelf moed willen geven, is bijzonder welkom en ik hoor nog het meisje de boodschap van haar broer afgeven, met iets in de stem waaruit de overtuiging van het gevoel weerklonk: zeg maar dat ze aan hen zelf denken! We zijn hier beter dan thuis! We moeten veel marcheren en we schieten op de Duits dat 't plezier is! Ik zit me te bedenken in welke geestesgesteltenis we die jongens hier eens zullen terugzien? Zij die voorhands al niet te beschaafd waren of teergevoelig en die daar nu hun lusten mogen vieren en schieten op de Duits dat 't plezier is! die 't wilde veldleven hebben meegemaakt en gelegen als vee, maanden lang... wat zal er van hun menselijke beschaving - gelijk zij hier op een lands dorp verstaan wordt - nog terecht komen? Nu hoort men niets dan dapperheid | |
[pagina 106]
| |
prijzen en moed - doodschieten ten koste van zijn eigen leven is de opperste deugd! voor 't overige zijn alle dwangveren losgelaten; en wie zal er, na de oorlog, die jongens weer onder de pasmaat brengen der burgerlijke moraal - waar 't als een schelmstuk aanzien wordt, in 't geniep een haas neer te schieten! Landelijke politie en onderpastors zullen er mogen over meespreken. Ik heb hier dees dagen een briefkaart ontvangen van een vriend - een deftig, beschaafde jongen. Hij schrijft: ‘Ik word elke dag wat meer beest en dus wat moediger soldaat!’ Dat vooral is tekenend en ik denk dat men op een volgende generatie zal moeten wachten om de gevolgen van die ‘moed en dapperheid’ weer goed te maken! | |
5 september.Kanongedommel over de stilte der vallei. Men vindt niets beter te doen dan nieuwsbladen te lezen. 't Verwondert me niet zo zeer dat iedereen thuis blijft en niemand uitpieptGa naar voetnoot1 of er aan denkt vrienden te bezoeken, maar dat al die vrienden ook nalaten enig nieuws te zenden of van zich te laten horen? Nu de post met vertraging en enkel om de drie dagen, briefwisseling bestelt, zou men telkens, hopen nieuws verwachten, maar het blijft onder nul! Dezen die ons vroeger met ijdele complimenten ophielden en geregeld lieten weten: dat zij niets te zeggen hadden tenzij beschouwingen over waardeloze hartsaangelegenheden, blijven nu weg als er waarlijk indrukken mede te delen zijn en elkeen iets te zeggen heeft dat de moeite waard is! Waar er moed in te spreken of deelneming te betuigen valt; waar men vroeger door vriendschap of ‘kunstbanden’ verenigd scheen, is alles nu ontbonden en gelijk een bende schuwe mussen, zijn de heiligste sympathieën uiteen gevlogen en tot rook vergaan. Er geldt maar één ding meer en dat wil men met zichzelf uitmaken: 't behoud en de belangen! | |
[pagina 107]
| |
zo een bede door de menigte gedaan in de moederlijke taal! en hoe ver buiten 't gewoon formalisme voelt men zich, als de mensenstemmen zo gemeend en luidop om hulp en tussenkomst smeken in de nood. Bij die gelegenheid valt het me op, hoe men vroeger voorschreef voor elk gebed of smeking om iets te bekomen van wereldlijke of tijdelijke aard, men er bijvoegen moest: voor zover het ons zalig is! Nu wordt aldoor maar gesmeekt om verlossing van oorlogsrampen, zonder dat bedoelde voorwaarde - in overeenstemming met onze zaligheid - erbij te pas wordt gebracht. Hier ook geldt nog enkel de enige wet voor zelfbehoud! En als men de zaak nu anders aanziet en denkt hoe er miljoenen Oostenrijkse en Duitse katholieken voor hun eigen zaak aan dezelfde God de overwinning vragen die voor ons Belgische katholieken een nederlaag moet worden! En hoe zou de grote Keizer Frans-Josef er over denken die zo vaak, door onze priesters hier als voorbeeld voor alle Keizers werd aangehaald, omdat hij met een brandende fakkel in ootmoedige aanbidding de processie van 't Heilig Sacrament volgde en in 't Eucharistisch Congres van Wenen, de voornaamste personage was? Nu spant hij zich aan een onrechtvaardige zaak die heel Europa in 't vuur en rampen brengt! Gebeurt het misschien tegen zijn wil? Maar dan had hij een prachtige gelegenheid om in 't aanschijn van heel de wereld zijn plicht te handhaven en een klinkend ontslag te nemen. Hij kon dan ook best de moordaanslag op zijn zoon gepleegd, beschouwen als een beproeving van de Allerhoogste! Zulke dingen echter gebeurden slechts in de middeleeuwen; nu is men zijn eigen maker van recht of onrecht, eens dat men de titel van Keizer draagt. Vandaag is 't hier weer zo 'n echt idyllische zondag, vol stille wijding en zonder 't gewone feestrumoer. Onwillekeurig stelt men de vraag: zou 't grote onheil nu voorbij zijn? Zouden wij gespaard blijven? Zouden wij onze kinderen, met al 't geen waaraan wij gehecht zijn, ons leven en geluk uitmaakt, mogen behouden? Zou ons stille lieve bestaan hernemen gelijk vroeger en zouden wij veilig weer aan onze zaakjes terugkeren, geld verdienen en plezier maken? | |
[pagina 108]
| |
De maan ziet zo sereen in de heldere hemel en alle beroering schijnt een verre onmogelijkheid. Het kanongedommel is inderdaad stilgevallen en liever dan te denken dat Maubeuge gevallen is, - gelijk de bladen het blijven loochenen! - en de Duitsers al dieper in Frankrijk oprukken, troosten wij ons met de zoete illusie: dat de oorlog iets als een nare droom is geweest en met de werkelijkheid niets te maken had. | |
7 september.Het kanon zwijgt voorgoed, maar 't gerucht is nu vervangen door een aanhoudend gezoem en geronk als van een reusachtige horzel en door de glinsterende ether, zien wij de vliegers roeien. Het spektakel is zo vreedzaam dat men zich geweld moet aandoen om die luchtschepen van vijandelijke bedoelingen te verdenken. Door de heerlijke zomeruchtend ben ik er weer op uit gefietst om nieuws te vernemen. Een bezoek gebracht bij de pastor te Heestert. In de beroering is hij bedaard en kalm gebleven gelijk altijd en hij ziet de toestanden in met zijn gewone blik. Met de burgemeester was 't hier echter zo niet gesteld. Gelijk veel anderen had hij misschien het ambt aanvaard omdat men het hem aanbood of dat zijn liefhebberij daarin gelegen was, zonder te denken dat er ooit gevaar of verantwoordelijkheid aan vast zou zijn. Bij de mare dat de Duitsers afkwamen, had hij zich in zijn huis opgesloten en het hele dorp aan zichzelf overgelaten en bij de eerste gelegenheid was hij met vrouw en kinderen gaan lopen naar Oudenaarde, omdat hij daar een huis met ruime kelders kon betrekken! En dat alles omdat er troepen voorbijgetrokken waren. De onderpastor heeft zich een onaangename geschiedenis op de hals gehaald. Hij was met een verdoolde Ulaan gaan praten, had hem de weg gewezen en een uur ver uitgeleide gedaan. Die gemeenzame omgang van een geestelijke met een vijandelijke soldaat, werd door de inwoners kwaad uitgelegd en beknibbeld; een jonge kerel heeft in zijn opgewondenheid, de onderpastor op de publieke weg en in bijzijn van veel mensen, een kaakslag gegeven en hem verweten voor verrader, lafaard, die onze jongens aan de vijand verkoopt! | |
[pagina 109]
| |
't Is wonder die kruising van tegenstrijdige gevoelens: van de ene kant de bitsige opwinding die elke blijk van gemeenzaamheid met de Duitsers, afstraft als een schanddaad, en van de andere kant, een verregaande toegevenheid, alsof men totaal vergeten was dat de Duitsers onze vijanden zijn die onze jongens doodschieten! Het gevoel van stambewustzijn is voorzeker niet erg ontwikkeld bij ons volk en ‘haat’ voor de vijand of diepe verachting heb ik nergens kunnen bespeuren - er is zelfs een voorkomendheid en gedienstigheid die potsierlijk wordt en die de Belgen in de ogen der Duitsers moet belachelijk maken, tenware zij de drijfveren van dat misplaatste gevoel konden nagaan en die zijn: de vrees en de... dwaasheid! Zulke houding van burgers kan ook wel ergere nadelen hebben. Sedert we nu weer gendarmen en vrijwilligers op de streek kregen, gebeurt het wel eens dat er Duitse verkenners aangevallen worden; die aanvallen echter mislukken meestal door de schuld der burgerij en landelijke bevolking. Telkens er ene ontmoeting of schermutseling plaats heeft, worden de soldaten in hun handelingen belemmerd door honderden nieuwsgierigen die zo dicht mogelijk naderen, de jacht meemaken en zich tussen de strijders in wagen, zodat ze 't schieten der soldaten of 't achtervolgen van de vijand onmogelijk maken. Men heeft wel te vermanen en te dreigen, in de dagbladen te smeken dat iedereen toch in zijn huis zou blijven, - neen, de burgers willen hun deel in 't spektakel hebben alsof het vreemde beesten waren die men nazet, alleen voor 't plezier om iets aantrekkelijks te laten zien. Op die wijze is te Ename gister nog, een aanval, door de schuld der omstaanders totaal mislukt. Op een andere plaats, hier in de streek, ontmoet een boer een troepje Ulanen. - ‘Wat komt gij langs hier doen?’ waarschuwt hij evengauw, ‘zie dat gij haastig wegkomt! want de gendarmen zijn hier op zoek!’ Het is ongelooflijk, maar op de hulp van onze bevolking moeten onze soldazten niet veel rekenen en vrijschutters zullen hier in de streek niet uit de grond springen! Eerst als de landman schade lijdt door de vijand, wordt hij verbitterd, maar 't gevoel van zijn weerloosheid houdt hem gedwee en onderdanig. Later eerst zal er wrok uitbarsten. Ten andere, ik geloof dat, zo- | |
[pagina 110]
| |
lang een volk de oorlog niet meegemaakt heeft, het voor veel gevoelens onvatbaar blijft. De mensen hier zijn in de gezonde overtuiging dat 't hun niet aan gaat - dat ze er niets in te zien hebben; dat elk voor zich maar moet trachten er zo min mogelijk door te lijden en hier en daar er zijn profijt mede te maken, waar 't mogelijk is en een buitenkansje zich voordoet. Terwijl ik te Tiegem ben, ontmoet ik onverwachts een bende Huzaren. Er zijn er 32. Zij rijden de steenweg neer naar Ingooigem en ik neem een binnenwegelGa naar voetnoot1 en ben nog juist thuis eer zij hier aankomen. Voorop rijdt een officier in een licht rijtuig en nevens hem zit een jonge burger. Te Tiegem heb ik vernomen dat de Huzaren te Avaing de veearts, Carpentier van Ronse, ontmoet hebben, hem deden uitstappen en terugkeren terwijl de officier nevens de knecht heeft plaats genomen die hem gedwongen heeft mede te rijden. Dat medenemen van burgers bij de verkenning schijnt gedaan om te beletten dat men op de soldaten schieten zou. En dat wekt vooral vrees bij de burgerij. Die knecht is een jongeling van bij de twintig jaar en hij schijnt niet op zijn gemak nevens die Duitse overheid; hij ziet bleek en schijnt met smekende blik enige hulp te zoeken of hoe hij uit zijn netelige toestand zal verlost geraken ... De officier draagt bruinlederen handschoenen en voert zelf het peerd - hij ziet er kwaad uit. De tweeendertig soldaten volgen in twee reken - zweten vervaarlijk onder hun haren mutsen. Eén in de bende is bedronken en moet alle moeite doen om recht in de zadel te blijven - hij houdt een revolver in de hand en schijnt niet te weten wat hij met het wapen moet uitrichten! Ze houden stil op de plaats, gaan in de kerk zien, in de herbergen en winkels waar zij likeur kopen, sigaretten en chocolade. Zij vertrekken in de richting van Vichte naar Kortrijk. Zoëven voor hun aankomst was hier een auto met gendarmen en vrijwilligers voorbij gereden en nu weer verschijnen mannen die om inlichtingen vragen en zo gauw op hun fiets, haastig verdwijnen. Men fluistert iets van verkenning, hinderlaag, omsingelen... al dingen die ontroering brengen in 't ge- | |
[pagina 111]
| |
moed der bewoners. Men vreest dat er iets ophanden is, en de grote bekommernis: dat het toch ver van hier zou gebeuren! De opschudding bedaart en de mensen blijven nog wat praten omdat 't weer zo lekker is en 't werk toch nergens dwingt. Over heel het lange eind van de steenweg is weer niets meer te bespeuren - maar het gat ginder blijft open vanwaar altijd nieuwe ontroering kan opdagen. Nu voor 't ogenblik is de aandacht langs de andere kant: de hoek om van het dorp, langs waar de Duitsers vertrokken zijn en waarschijnlijk zullen aangevallen worden. Alweer een nacht om niet gerust de ogen te luiken. | |
8 september.Voor vandaag was er weerom een bedevaart aangekondigd, naar Elsegem. Men zoekt het uit welke heiligdommen men ontdekken kan om maar een gelegenheid te hebben er heen te gaan. De nood om in 't openbaar te bidden neemt altijd toe - de mensen schijnen er nooit genoeg van te hebben. 's Morgens en 's avonds stroomt het volk naar de kerk, waar de bidstonden vervaarlijk lang duren. Die bedevaart naar Elsegem werd nu afgezegd omdat er weer vijandelijke soldaten in de streek verschenen zijn en men 't geval van Oudenaarde nog indachtig is! De pastor die dit alles schikt en regelt, is een grote struiseGa naar voetnoot1 man, maar, naar 't schijnt, ongelooflijk bang voor Duitsers; zijn meid, die even bang is als hij, jaagt hem nog op, zodat zij elkaars onrust verdubbelen. Zij wonen ver van de grote baan af en toch durven zij alleen in de ruime pastorie niet vernachten. Kwatongen vermelden een toneeltje van intieme aard, dat een van deze nachten moet hebben plaats gehad terwijl de parochianen - buiten enkele, altijd de zelfde, die op loer liggen om alle geheimen uit te speuren - in diepe slaap waren. Een of andere kleine oorzaak moet de schrik in de pastorie gewekt hebben, met 't gevolg dat de pastor en zijn meid, beiden even aangedaan, uit het huis gevlucht zijn en bij de onderpastor een onderkomen hebben gezocht. Sedertdien - altijd volgens de zelfde klappeien - is de onderpastor verplicht met zijn meid elke avond naar de | |
[pagina 112]
| |
pastorie te trekken om er te vernachten en alzo met vier personen alle mogelijke aanval en bijzonderlijk de schrik te overmeesteren. Overdreven vreesachtigheid wekt altijd een beetje spotlust, bijzonderlijk als het voorvalt bij een grote, struise man gelijk onze pastor er een is! Een wonder, hij heeft zich tot nu, altijd zo goed aan de kant gehouden dat hij misschien de enige is die tot hiertoe nog geen enkele Duitse soldaat, van aanschijn tot aanschijn heeft aanschouwd. Misschien is het wel daar de oorzaak en valt zijn vreesachtigheid helemaal weg, zogauw hij eens met de Duitsers nadere kennis heeft gemaakt? Over zijn voorzorgen en voorzichtigheidsmaatregelen loopt ook menige blijde historie. Gelijk veel burgers, bezit de pastor een vuurwapen. En volgens de berichten luiden, heeft zo'n ding menige bezitter kwaad te staan gekomen. In sommige plaatsen werden alle wapenen ingeleverd, elders heeft men mensen gefusilleerd, zegt men! - omdat ze wapenen in huis hadden. De pastor werd dus ook, en met redenen, ongerust en wilde 't voorbeeld tonen en te zelfdertijde 't geweten gerust hebben, met de eerste zijn wapen in te dragen. Hij trekt er dus mede naar 't gemeentehuis, maar de baasGa naar voetnoot1 scheen allerminst gesteld om zulk tuig in bezit te nemen! Vandaar bij de burgemeester - deze echter verklaart: desaangaande geen instructies ontvangen te hebben, en durft het wapen ook niet in bewaarnis nemen! Waar de pastor dan met zijn gevaarlijk gereedschap belondenGa naar voetnoot2 is, wordt niet vermeld. Dat de oorlog aanleiding geven zal tot 't vervaardigen van komediestukken, moet niemand verwonderen. Wie weet, ontstaat er niet een algemene opbloei van ons toneel binnen kort en wel dank aan 't geen de mensen, in dagen van angst en schrik, hebben zien gebeuren! Er heeft dus geen bedevaart plaats vandaag, en 't was maar best ook, want in de voormiddag reeds komt het nieuws: dat de Huzaren te Deerlijk omsingeld zitten op een hoeve, en bewaakt door een honderdtal vrijwilligers. Een ambulancie-auto snort voorbij, door 't dorp om de | |
[pagina 113]
| |
gekwetsten te gaan wegvoeren. Later komt de knecht hier voorbij die gister was medegevoerd met de Duitsers; hij is omgeven door een aantal nieuwsgierigen aan wie hij vertelt in welke omstandigheden hij is kunnen ontsnappen! Nog later komt het nieuws dat de omsingeling mislukt is: de Huzaren zijn gevlucht en hebben enkel één dode en één gekwetste achtergelaten. Hoe die 100 vrijwilligers het aangelegd hebben om zulke uitslag te bekomen, blijft onbekend; maar het laatste bericht wekt algemene mistevredenheid en de onrust om 't geen nu volgen zal. De mensen spreken het openlijk uit: dat die jongelui er zich beter niet mede bemoeien zouden; dat het geen tijden zijn om soldaatje en oorlog te spelen, daar de gevolgen van zulk een mislukte aanval, meer kwaad dan goed verwekken. Nog liever de verkenners ongestoord hun werk laten doen! Men dacht eerst dat die vrijwilligers hier kwamen burgerlijke politie houden, maar nu vraagt men zich af: wat die militaire gouverneur van West-Vlaanderen wel in de bol mag krijgen om de enige provincie die nog gespaard bleef, nu ook prijs te geven aan de wraak der Duitsers! en door zijn schuld, de weerloze burgers aan 't gevaar komt bloot te stellen! Ginder, ten oosten, beneden de Kluisberg, ligt een heel legerkorps; zullen we nu overvallen worden onder voorwendsel dat de burgers het gedaan hebben? Morgen kan de streek hier verwoest worden en in een bloedbad herschapen!... 't Is een zoele zomeravond en in de maneschijn staan de mensen bijeengetroept om de kansen te bepraten. De steenweg blijft verlaten - geen gerucht ergens. Ons huis hier is het eerste bij de inval, als er een vijandelijke vloed opkomt! | |
[pagina 114]
| |
lijke richting - Gent of Antwerpen? Een troepje Ulanen rijden haastig door 't dorp, naar Vichte. In de namiddag vernemen wij dat deze ook aangevallen en ontsnapt zijn te Deerlijk; dat zij vooraleer te vluchten, drie hoeven hebben in brand gesteken en evenveel stroschelven! Daar begint het spel voorgoed en 't zal wellicht de inzet zijn voor een algemene ramp. Ik sta, met enige geburen op de plaatsGa naar voetnoot1 het geval te bepraten, als er al met eens, heel in de nabijheid kanonschoten opgaan. Wij naderen om van op de hoogte uit te zien van waar het komt, maar nu begint er opeens een vreemd en akelig gerucht - iets als het aflopen van een wekker en het knarsen van tandwielen: rekke-tekke-tekke-tekke-tek! Daarbij een gesis als van ziedend water dat overloopt. En nu wordt de lucht doorkruist met kringstrepen die een langgerekt, zingende zjimm... laten horen waarop telkens de knal volgt van een geweldige ontploffing! Wij zitten er rondom in en al die geruchten dooreen, verdwazen een ogenblik de geest. Ik kijk om mij heen en sta alleen, al de anderen zijn naar huis gevlucht. 't Is ook wel het beste wat men doen kan. Het geschut staat opgesteld langs de Schelde, van oost tot zuid, over heel de benedenlijn van de Kluisberg en van daaruit beschiet men onze streek! Dàt is het eerste wat men zich voorstelt en in aansluiting met 't geen gister en te morgen, te Deerlijk gebeurd is, hoogstwaarschijnlijk voorkomt! Iets ernstigs dus en men denkt aan het vergaan der wereld. De slagen zijn evenwel niet geweldig en dreunen niet buitenmate, uitgenomen deze van 't middenpunt! Zij geven een mals, rond floep-geluid als van reusachtige flessen champagne die men zou ontkurken, gevolgd door een heldere galm die heel de vallei vervult. 't Geen echter in de lucht gebeurt is verschrikkelijk. Overal gaan weeklachten en angstgeroep; nevens mij in de bomen hoor ik een reuzelingGa naar voetnoot2 in de blaren als van een hagelvlaag en zwarte dingen zie ik neervallen. Nu is 't tijd. Ik kom thuis en word zo gauw, door mijn vrouw in de kelder gesleurd waar ik de kinders vind... over van blijdschap staan dansen en uitgelaten omdat ze 't prettig vinden zo ineens in de kelder te | |
[pagina 115]
| |
moeten. Ik ben wel met ontzetting geslagen en vraag me af: wat er gebeuren zal? Mijn mening is: dat we allegaarGa naar voetnoot1 vermoord worden - dat er zogauw troepen zullen opdagen en aan vluchten of verstoppen niet te denken valt. Het verwondert me dat ik zo kalm blijf en mijn gedachten zo helder zijn - ik ben overtuigd dat ons laatste uur gekomen is en toch wil ik uitwendig niet toegeven en kan het niet ernstig opnemen! Mij wordt door de huisgenoten met angstgebaren om uitleg gevraagd over 't geen gebeurt en wat we horen te doen! Ik vind het te dwaas om hier in de kelder te zitten waar men niet zien kan 't geen buiten omgaat, en niettegenstaande 't dringend vermaan der vrouw, wip ik er uit. Ik geef een voorwendsel aan: moet dingen in veiligheid brengen en kom haastig terug! 't Geen die enkele ogenblikken geduurd had, hield ik nu reeds in de geest alsof ik het dagen lang had zien gebeuren. De houding der kinderen vooral was verrukkelijk. De kleine Paul, een bengel van 6 jaar, stond een weinig verslagen, gedwee, met groot open ogen; die schenen te vragen: of 't wel ernstig was!? Paula, die twee jaar ouder is, stond opgewonden alsof er iets buitengewoon feestelijks aan gang was en wilde er uit om te zien! In mijn visioen verschenen de Duitse benden om alles uit te moorden - 't geleek iets als de ‘Kindermoord’ van Breughel! Aan ontsnappen dacht ik geen ogenblik en ik moest ook niet de minste moeite doen om een houding aan te nemen - ik was kalmer dan ik het wenste te zijn en dacht hoegenaamd niet aan de ontelbaar vele dingen waar men bij zulke gelegenheid denkt te zullen in bekommerd zijn! Ik wilde maar zien of niets opdaagde uit de verte, om niet onverwachts gevat te worden hier in de kelder. Ik loop naar mijn kamer en 't komt me voor, dat ik op dit uiterste ogenblik niets noodzakelijker te doen heb dan... dit dagboek opbergen, dat open ligt op mijn tafel. In 't terugkeren, voorbij mijn bibliotheek, valt mijn blik op de nieuwe Flaubert-editie die ik zo pas gekocht heb en nog niet opengesneden is! Zo wonderlijk is de gedachtengang op zulk ogenblik - ik voelde een onzeggelijke spijt om die boeken en dacht hoegenaamd niet aan iets anders, niet aan dingen | |
[pagina 116]
| |
die mij in gewone omstandigheden veel kostbaarder en onmisbaar voorkomen. Ik kan er niet toe besluiten terug in de kelder te gaan; het gerucht en gedruis en gefluit duurt voort; ik waag het 't hoofd buiten te steken. Ik zie dat de projectielen, hoge bogen door de lucht beschrijven en heel ver achter ons neervallen. Ik krijg de overtuiging dat er geen onmiddelijk gevaar is en... er veel open plaats is tussen de kanonballen! 't Geen ik echter te bewonderen krijg is van grandioze schoonheid, waardoor het gevoel van het tragische heel wordt uitgewist. In mijn hoofd en door heel mijn lijf gaat de geweldige roes der verrukking - iets dat men gewaar wordt bij 't aanhoren der machtige choralen van Bach of sommige symfonische stormen van Beethoven - maar veel heviger. De kanonschoten vormen de ondertoon, met de rateling van 't geen ik nu verken als 't losbranden van snelvuur-geweren; het gesis der kogels en het snerpend, snijdend gesis der obussen - die langgerokken zjimm! blijft me 't hele leven lang in 't geheugen. Cirkels wijd als regenbogen trekken strepen door de lucht, - maar zie, bij elke knal, ontploft er iets als een kuiltje zwarte damp - iets dat men uit een pijp heeft geflapt en er blijft hangen, als een dik rond wolkje, dat niet verroert of verandert van vorm. En terwijl ik dit aan 't bewonderen ben, ontwaar ik iets tussen die zwarte watte-ballenGa naar voetnoot1 en opeens is mijn vrees- en angstgevoel verdwenen en 't spektakel wint er nog bij aan schoonheid! Er zweven twee vliegtuigen in de lucht. 't Eerste stevent in volle vaart zuidwaards, en 't andere - een Franse tweedekker - hangt hier vlak boven het huis als mikpunt van de kruisende obussen. 't Is als een lichtstraal waarmede de toestand ineens wordt opgeklaard. Elke obus trekt een streep door de lucht en snerpt voorbij de vliegerGa naar voetnoot2 die in serene hoogte rustig drijven blijft. Soms zwenkt het tuig tussen twee vuurlijnen die te gelijkertijd openklakken en de rookkuiltjes hangen er nu zo dik omheen dat we de vlieger niet meer ontwaren. Die rookwolkjes plooien open als bloemenmandjes en als 't donker geweest was, zouden wij de gloeiende granaten er zien uitregenen als vurige sterretjes! De tweedekker schijnt | |
[pagina 117]
| |
er zich in te vermeien; statig hangt hij tussen de projectielen en vaart weg in oostelijke richting. Het kanon en de mitrailleusen houden op, 't is voorbij. Het is als een droom geweest, iets uit de verrukkingen van Jules Verne en ik heb geern al de doorstane angst om zoiets beleefd te hebben. Deerlijk of de streek is dus voor niets in de kwestie, met 't zien van de vliegers was de zaak opgelost en de schrik vergeten. Op de dorpsplaats staan de mensen weeral samengetroept om te tonen welk wezen zij ophebben en te vertellen aan elkaar dat ze nog leven. Allen gelijk hebben van eerstenaf gezien dat 't geschut naar de vliegers gericht was en van de doorstane schrik en de kwade vermoedens, gewaagt geeneen. Even komt hier een schaliedekker voorbij die te Tiegem op het dak van 't kasteel werkte - nevens hem heeft hij iets horen vallen en het opgeraapt - het is de kop van een obus - iets als een champignon in koper met een geschroefde steert. Het stuk woog omtrent één kilogram en het had nog warm toen ik het in de hand had. Terwijl we daar nog stonden, roept er iemand: ze zijn daar! En inderdaad, boven de hoogte van de steenweg komen grijze ruiters te voorschijn. Ik kon naar huis niet meer zonder ze te ontmoeten en, nu ik zelf gezien heb dat men burgers medeneemt, ware 't gewaagd... ik ga dus mede in 't huis van onze dokter en zal hier wachten tot ze vertrokken zijn. Een dertigtal rijden voorbij, houden de revolver in de hand en spieden wantrouwig naar alle hoeken en gaten. Rond mij wordt er gekermd en gezucht alsof we er nu allen aan moesten en ons laatste uur gekomen is; ik tracht de mensen te bedaren en ben zelf maar bekommerd: of de soldaten bij mij thuis niet binnengetrokken zijn? Ik wil weg, maar kan nog niet, want drie Ulanen hebben post gevat bij de ingang hier aan de hofstede. Wij gaan boven aan een gevelvenster zien wat er gebeurt. De drie ruiters trekken de hofpoortGa naar voetnoot1 binnen en welhaast keren ze terug met de boer en zijn knecht tussen hun paarden. De boer is in zijn hemd en broek, barvoets; zijn zuster loopt hem achterna met kloefenGa naar voetnoot2 en een vest. De mannen | |
[pagina 118]
| |
worden weggebracht in de richting van mijn eigen woning, een tweehonderd meters verder. Ik krijg het vermoeden dat de soldaten mij gaan opzoeken zijn en vrouw en kinderen in doodsangst verkeren. Ze zijn hier de boer komen opvangen omdat ze mij niet thuis gevonden hebben! Ik moet nu gauw gaan zien of er niets kwaads is gebeurd. Langs een achterpoortje van de hof, geraak ik weg bij de dokter en over stukken en velden kom ik thuis. Het was hoog tijd want de kinders zaten weeral in de kelder en mijn vrouw verkeerde in onrust. Zij meende dat ik op de hoeve gevlucht was, als ze de Ulanen de poort zag binnentrekken en dat ik met de boer werd opgeleid, tussen de peerden! Hier in huis waren ze echter niet geweest - 't ergste was dus voorbij. We gaan langs de voorkant zien om te weten waar ze met de boer en zijn knecht heentrekken, maar nu valt er ons iets anders op 't gemoed! Ginder verder is heel de breedte en heel de lengte opgestopt vol met grijs - een klomp effen grijs. Als er beweging in komt zien we dat het voetvolk is dat nadert. Aan 't hoofd van de troepen stapt onze boer en zijn knecht. De Duitsers moeten dus gemeend hebben dat het in of rond mijn woning niet veilig was. De troepen hebben op een 300 meter afstand stil gehouden en 300 meter voorbij, zijn ze twee gijzelaars gaan ophalen om met hen vooruit te komen. Op het bergkopje hier met bomen en tronken beplant, ware 't inderdaad uiterst goed geschikt om een hinderlaag te vormen. De boer heeft in 't voorbijgaan moeten uiteen doen wie hier woonde en wat voor een ding het hier was. Ik hoorde hem herhaaldelijk zeggen: ‘Lijsternest’ zonder dat de officier er veel scheen van te begrijpen. Hele scharen trekken voorbij, zwijgend en doodstil, vier en vier stappen de soldaten door 't zand, van wederkanten de steenweg. Uit de hoogte gezien, lijkt het een zwerm over heel de lengte van de steenweg, iets als een reusachtige, grijze rups die in wervelkringen voortkruipt. Daarna komen de zwaar ratelende kanonnen, mitrailleuses en caissonsGa naar voetnoot1 en eindelijk de ambulancie met de geneesheren en verplegers. Ware die optocht een half uur vroeger ver- | |
[pagina 119]
| |
schenen, terwijl men de vlieger aan 't beschieten was, dan ware er voorzeker geen enkele burger nog op 't dorp te vinden. Nu de troepen bedaard voorbijtrekken, achten wij ons gered, maar iedereen zit te beven voor 't geen Deerlijk te wachten staat. 't Doel van die optocht is voorzeker de gemeente plat te leggen!. De gebeurtenissen zijn elkander opgevolgd als de kanon-ballen en 't is wonderlijk hoe 't gemoed van een mens zo gauw omslaat - hoe men tussen twee gevallen van hoge paniek, weer zijn gewone kalmte herwinnen kan, om zogauw de vrees voorbij, weer leutig en opgewekt voor de dag te komen! Als men die mensen moest voorhouden of willen bewijzen welk wezenGa naar voetnoot1 zij gezet hebben en wat zij enige minuten geleden, in hun angst, hebben uitgekraamd, ze zouden het afliegen, in 't goed geloof dat het niet gebeurd is gelijk men het beweert. De soldaten zijn nog maar verdwenen, en iedereen piept weer uit - de wezens houden nog iets van de ernst der deelneming om 't ongeval der naburige gemeente, maar de vrees voor het ‘eigen vel’ is zover voorbij, dat men weer moed toont. Wij wachten maar horen niets. In de avond eindelijk komt een motor de baan opgereden en volgt de weg langs waar de troepen vertrokken zijn. De stilte herneemt weer; we zitten buiten op de bank gemoedelijk een pijp te roken, en genieten van de schone, zoele najaarsavond, alsof er niets gebeurd was. Na al die gemoedsbeweging en hevige schokken, voelt men iets als de deugd van de rust na de lichaamlijke vermoeienis. Wij zitten in de verwachting om 't eerste kanonschot te horen opgaan en dat wachten naar het verschrikkelijke, 't is alsof 't een doodgewone zaak gold - zogauw went men aan het buitengewone, - zodat dingen die niet rechtstreeks ons bestaan raken, betrekkelijk buiten rekening blijven. Later komt dezelfde motor terugsnorren. Hij doorklieft werkelijk de duisternis in de richting van Berchem waar wij nu op 't hoogste van de Kluisberg, te Kwaremont - een groot en helder licht zien flikkeren. Terwijl we hier nog buiten zitten, horen wij opnieuw gerucht over de steenweg: de troepen zijn daar weer. Hun | |
[pagina 120]
| |
stappen maakt nauwlijks een dof geruis op het mulle zand van de zomerweg. Geen enkele soldaat die spreekt, maar zij fluiten gezamenlijk op stap, het deuntje van het ‘Lustige Witwchen’ dat door een schalmei wordt begeleid. Dat fluiten bij die stille optocht maakt een vreemde indruk - iets dat bij onze gemoedelijk rustige omgeving niet past. Het lijkt iets bedriegelijk lustigs, waar verraad onder schuilt. Het harde gedokkerGa naar voetnoot1 der ijzeren voertuigen maakt er een einde aan en nu komt het ongewoon geluid der rollende kanonwagens die eerste indruk bevestigen. De rateling kunnen wij volgen over de slingerende steenweg, door 't donker, over Tiegem, waar alle gerucht stilaan uitsterft. Dan gaat er plots op gindse hoogte, een samenzang - iets dat een vaderlands lied moet zijn, plechtig als een choraal. Daarna niets meer. Wij besluiten nu maar te gaan slapen in de verwachting morgen vroeg te vernemen hoe het te Deerlijk is afgelopen. Ik waag me nog tot op de plaats, maar alle deuren zijn dicht en geen mens meer te zien. Het grote licht op de Kluisberg blijft flikkeren als een ster. Zou de oorlog nu werkelijk op onze streek beginnen en zouden we hier nu zien gebeuren 't geen waarvan we gehoord hebben op andere gewesten? Het lijkt een vuur dat zich uitstrekt, bij plaatsen weer dooft en elders weer opflikkert. Wij hadden er tot nog toe op geroemd hier in de veiligste hoek van België te wonen, maar hoe gauw zijn de zaken gekeerd en wat heet men veilig in oorlogstijd? De kinders slapen als de onschuld zelf en 't gedacht dat er aan zulke schepselen kwaad kan gebeuren, stemt bovenal pijnlijk. Meteen komt me 't schouwspel te binnen van die ontelbare vluchtelingen - mannen, vrouwen en kinderen die huis noch erf meer bezitten en alles zagen vernielen wat hun dierbaar was. Wij die nu een huis hebben en een bed en dingen waaraan we gehecht zijn, die wij beschouwen als ons eigendom, wie weet, staat er morgen nog iets recht van alles wat we bezitten en lopen we ook niet radeloos over de velden om een schuilplaats te zoeken!? En toch gaat men te bed; men legt zich te rusten gelijk alle avonden, omdat | |
[pagina 121]
| |
het leven onverstoord zijn eisen stelt en wil in de regelmaat blijven tot de laatste stond ... Ik ben gauw ingeslapen want de gebeurtenissen hadden mij vermoeid. Rond twaalf uur word ik gewekt door een gerucht als van hevige regen-ruising. Ik trek het venster open en zie in de deemstering, langs het huis, een schare voetvolk optrekken; zonder spreken gaan ze voorbij als om de plechtige stilte van de nacht niet te storen. 't Geen ik vrees, gebeurt niet; geen enkele die 't hofGa naar voetnoot1 opkomt en aanklopt - allen gaan voorbij en de nachtstilte herneemt. | |
11 september.'t Is ongelooflijk hoe op zulk een bewogen dag, vol beroering, een dag kan volgen zo stil en zo banaal burgerlijk, zonder iets dat maar enigszins aan 't gebeurde van gister herinnert! In de uchtend stapt nog een troepje soldaten voorbij - maar nu, in de klaarlichte dag gezien, hebben zij niets meer van het ontzettende van gisteravond. 't Zijn enige wachten die in Deerlijk gebleven, nu hun bataljon gaan vervoegen, langs de Schelde. Zij gelijken veeleer vermoeide toeristen dan soldaten. In de herbergen op 't dorp dronken zij groseille-waterGa naar voetnoot2 en nu roken zij hun korte pijpjes. De zomerweg, hier over heel de baan, is versleten van de trappeling en gelijk overal waar grote menigten zijn voorbijgegaan, vindt men alle soorten afval: sigaretten-doosjes, chocoladepapier en zelfs cartouchenGa naar voetnoot3, en hoefijzers. Wij kunnen weer de dag door ongestoord in de tuin werken. Vandaag echter krijgen we geen nieuws van buiten, - alle treinenverkeer is weer opgeschorstGa naar voetnoot4 en de briefdrager verschijnt niet. De geest met andere dingen bezig te houden, gaat niet; ik beproef het met boeken over kunst, letterkunde... maar elke zinsnede klinkt hol en zonder betekenis. Eindelijk vind ik mijn gading in de ‘Belijdenissen’ van Augustinus. | |
[pagina 122]
| |
12 september.Het weder is gekeerd - regen en koude, doen de mensen in huis blijven en elk mag voor zichzelf uitmaken hoe hij de zaken beschouwt. 't Eerste waar men met medelijden aan denkt, is aan 't lot der soldaten. Tot nu toe was 't buitenleven eerder aangenaam en hadden ze enkel 't gevaar voor hun leven, de vermoeienissen, de ontberingen; nu echter komt nieuwe ellende hun lot verzwaren - ze lijden koude, lopen in natte kleren en waar slapen ze bij nachte? We staan voor de winter en duizenden mensen zijn verplicht buiten te blijven en zullen aan de guurheid van wind en weer worden blootgesteld. En toch wordt er over heel Europa gevochten! Wij blijven zonder nieuws, maar we vermoeden toch wat er gebeurt. Dat we geen dagbladen krijgen is een klein verlies, want sedert de oorlog, was de pers erbarmelijk. De toon der artikelen en de manier waarop, de militaire overheid de censuur uitoefent is onverstaanbaar. De burgerij in de ogen van die heren is: quantité négligeable! Niets dan raadselachtige en onduidelijke berichten en leugens gelijk kemels! Gedurende weken lang ging het: La Situation est bonne - l'état de nos troupes est excellent - les Français se battent à côté de nous - les Anglais sont où ils doivent être! en daarmede uit. Een toon en een manier om kinderen mede te paaien! Uit vrees van verklikking en spionage verzwijgt men 't geen gaat gebeuren; en uit vrees - of eenvoudig omdat wij er geen zaken mede hebben? - verzwijgt men 't geen gebeurd is! Uit de Hollandse bladen verneemt men dat de forten van Luik gevallen zijn, maar onze bladen houden het nog 14 dagen vol met het stereotiepe lijntje dat gezet blijft, omdat het er eens stond: ‘Les forts tiennent toujours!’ Over de ramp van Namen, geen woord; alhoewel de versterking reeds de 23 augustus gevallen is, krijgen we nu eerst, iets als een soort polemiek, als over iets dat sedert lang voorgevallen en bekend werd gemaakt. Integendeel krijgen we bij de vleet, en met alle nodige bijzonderheden, het relaas over de gruwelen door de Duitsers op de Belgische burgerij bedreven. Dat die berichten de schrik zullen brengen in de bevolking en nodeloze vlucht verwekken, daar schijnen de censors geen erg in te zien. Het schijnt veeleer hun be- | |
[pagina 123]
| |
doeling, door zulke berichten, de gemoederen tegen de Duitsers te willen verbitteren, - te beletten dat er vriendschap ontsta... En om de ironie zeker? vindt men dan op dezelfde bladzij waar de gruwelen zijn aangedikt en de haat aangestookt, oproep en proclamatie om de bevolking tot kalmte en waardigheid te bewegen! Enige weken geleden werd de postdienst ineens stop gezet en elke brief kreeg bij 't verzenden en bij aankomst, drie dagen vertraging. Als reden daarvoor, werd opgegeven: dat het personeel overlastGa naar voetnoot1 was! wanneer iedereen duidelijk wist dat de maatregel genomen werd om het spioneren moeilijker te maken. Onze soldaten staan in 't veld, vechten moedig, sneuvelen, maar de moeders van de jongens en hun verwanten worden niet in staat geacht, kwade berichten te kunnen verdragen, beter is 't iedereen in vertwijfelende onrust te laten dan de lijst uit te geven der dapperen die voor het Vaderland gevallen zijn?! De burgerlijke bevolking wordt behandeld als een bende onmondige kinderen - een menigte waarin men geen vertrouwen heeft en wie de gebeurtenissen niet aangaan. Hoe staat daar tegenover de Engelse pers die alle dagen de strijdlijn op de landkaart aangeeft, al trekt ze ook elke dag dieper achterwaards, Frankrijk in! - die alle dagen als een soort lijst van ereleden, de namen der gesneuvelden afkondigt en de portretten geeft der gevallen officieren?! Wij zijn geen krijgsvolk en aan onze opvoeding in oorlogstijd, ontbreekt nog alles, maar wij hebben toch ook hoedanigheden. Niettegenstaande al het terrorisme waar de Duitsers zoveel van verwacht hadden, hebben zij ons de schrik niet kunnen aanjagen. Onze bevolking verliest de kop niet - men vlucht waar het niet houdelijkGa naar voetnoot2 is, maar zo gauw het onmiddellijk gevaar geweken, keert iedereen terug en herneemt zijn bezigheid. Te lande kan men aan niets merken dat er oorlog is en geen boer die er al een half uur het werk bij heeft verlet. Nog nooit hield de bevolking zich zo deftig en ging het leven zo kalm en statig zijn gang. De maatschappij is zonder verweer | |
[pagina 124]
| |
tegen alle misdrijf en nooit hoorde men minder van kwaad, roverij, moord of baldadigheid. Als men een stonde rampen en vernieling wegdenken kan, moet men bekennen dat we heerlijke tijden beleven - dat 't leven prachtig geworden is! Ontdaan van al zijn nutteloze ijdelheid en verwarrende nevenzaken, is het tot zijn uiterste eenvoud teruggebracht - het heeft de helderheid der blauwe luchten, de sereniteit van vloeiend water. De tragische grootsheid van het ‘to be or not to be’ heeft al het overige verdreven en er blijft nog enkel het leven, zonder meer. Alle schraapzucht, het geldzamelen - dat voor 't merendeel der mensen einddoel en oorzaak en reden was van ons bestaan - is stopgezet; geen praal meer, geen weeldevertoon, geen plezieren... Vroeger was het leven zodanig vervuld met nietigheden dat het uit zijn rechte wegen gedoold was en zijn eenvoudige zin had verloren - er was geen plaats meer voor het grootse noch voor hetgeen ons in alle eenvoud, aan de natuur vasthield - het verband met zijn oorsprong was in de drukte verloren gegaan - we genaaktenGa naar voetnoot1 geen grond meer! De gebeurtenissen hebben nieuwe toestanden geschapen - we hebben ons normaal steunpunt en evenwicht hernomen. We worden onder ander, gewaar dat veel afgoden omver vallen en dat geld met nog veel andere parade-dingen, alle intrinsieke waarde mist. Wij zullen voortaan ondervinden wat we ontberen kunnen en wat we nodig hebben. Nu reeds kan men 't zien waar men om zich heen kijkt - 't geen ongestoord, in kalme bezadigdheid voortgaat, 't is de landbouw, omdat alles wat de mens bezit, van de grond komt. De molenaars malen, de bakkers bakken... maar al het overige ligt stil! Onze kleermakers b.v., onze timmerlieden en bijzonderlijk pasteibakkers en meisjes-winkels, hebben geen slag werk - de dokters zelf, hebben geen zieken meer! In de hele samenleving is een zware ernst ontstaan - iedereen is tot 't ware plichtbesef van zijn ambt teruggekeerd - alle decorum is verdwenen! De burgemeester zorgt voor 't stoffelijke en de pastor voor 't geestelijke, en elk in zijn bediening, kent de last van zijn verantwoordelijkheid. Onder de | |
[pagina 125]
| |
geestelijken vooral is er veel bijhorigheidGa naar voetnoot1 weggevallen; ook de zogezegde ‘kransjes-conferenciën’ waar men onder voorwendsel van theologische tafelkoutGa naar voetnoot2, elkaar twee keren per week, op een lekker diner, met veel en goede wijn, vergastte. Nu is er eigenlijk werk en bezigheid in en buiten de kerk, 't geen vroeger ontbrak. Nu komen de mensen en eisen dat de godsdienst hun de nodige sterkte en moed zou geven die aan hun bestaan ontbreekt. Tot bij de gewone burger toe dwingen de omstandigheden opdat ieder in zijn onmiddellijke omgeving, zijn plicht zou volbrengen. Ik voel het bij mezelf; waar ik anders in dit jaargetijde er enkel aan dacht ergens te gaan genieten van natuurschoon, en waar ik nu zelf de bekoring ondervind om dingen te gaan zien en mee te leven die alleen nu en anders nooit meer zullen te zien zijn, - dwingt integendeel de plicht om thuis te blijven, - het staat er als een opperste noodzakelijkheid waar men niet tracht aan te ontkomen - elkeen is nu geroepen de bewaarder te zijn van zijn eigen goed en hulp te verlenen in zijn eigen omgeving. Alles wat vroeger 't leven verlustigde en onmisbaar bleek - uitgang, verkeer met vrienden, reizen, briefwisseling, boeken, alles is weggevallen en dat zonder wij het gemis sterk gevoelen of het te zeer betreuren. We staan op een keerpunt, waar al het bijkomstige voorlopig achterwege blijft omdat er alleen plaats is voor één zaak. We beleven gebeurtenissen die een ander uitzicht aan de wereld zullen geven en we kunnen ons moeilijk voorstellen van welke aard dat nieuwe uitzicht zal zijn. In elk geval ondergaat de maatschappij een grote kuisGa naar voetnoot3, een zuivering, waaruit de wereld met een nieuw aanschijn, verjongd zal voor de dag komen. Als de vrucht rijp is, valt ze af en 't geen gebeurt moest gebeuren, op de een of andere manier - alleen omdat de tijd der vervulling aangebroken was. Het klatergoud zal wegvallen en valse beroemdheid verzinken; gezag dat op niets gesteund is zal vervangen worden door gezag dat op daden en op innerlijke waarde berust. Iedereen zal zijn eigen verdiensten aangerekend worden. IJdeltuiterij, kleinzieligheid en dingen | |
[pagina 126]
| |
van schijnbaar overwegend belang, zullen waardeloos blijken en 't zal voortaan niet meer genoeg zijn op de roem of 't fortuin van zijn afkomst te bouwen. Wat zal er nog overblijven van de enge, politieke twisten die de wereld in spanning hielden? We zullen voortaan adem halen in een lucht die door storm gezuiverd is als na een nieuwe scheppingsdag. Dat zullen de goede uitwerkselsGa naar voetnoot1 zijn van de oorlog - laat ons het hopen. Terwijl de vijandelijkheden nu nog aan de gang zijn, steekt hier en daar nog een pijlkeGa naar voetnoot2 op van het oude onkruid en de mensen kunnen nog zo gauw niet vergeten 't geen hen vroeger vaneen scheidde - de ingewortelde drift zoekt naar een uitweg. De bladen van alle gezindheid hebben hun kleur en aanvallende bitsigheid verloren - als op een ordewoord, heeft iedereen de wapenen van het woord neergelegd omdat men nu stalen wapenen hanteert - en wie er opuit is een sensatieslag te wagen, wordt voor zijn moeite niet beloond. Het gerucht rond Calmettes moord is plots gedoofd en Mme Caillaux' beroemdheid is ineens gevallen; de moord op Jaurès laat niets dan een flauwe naklank en de dood van Paus Pius X is geen wereldgebeurtenis die al de reporters van Europa in de weer brengt. Er is geen plaats tenzij voor de oorlog, geen aandacht tenzij voor de officiële mededelingen van het oostelijk en westelijk front, zodanig dat, als er geen nieuwe gebeurtenissen van het slagveld te melden vallen, de bladen twee, drie dagen dezelfde tekst onveranderd laten staan, en de lezers gaan denken aan zoveel nieuwe overwinningen of nederlagen zodat men de cijfers der doden en krijgsgevangenen door samentelling tot ontzettende uitslagen brengt. Vroeger moest men alle bladen lezen, nu is het genoeg er één te zien - ze zijn alle op 't zelfde model geknipt en geven letterlijk dezelfde tekst. Heel zelden maar komt de oude partijgeest weer eens boven piepen - 't is lastig oude gewoonten nalaten! en wat zou men later zeggen, moesten de toestanden weer eens in dezelfde vorm terugkeren?! - ‘Vooruit’ is begonnen met op een toon aan Gentenaars bijzonder eigen, verdachtmaking en bedekte aanvallen te doen op de kloosterlingen. 't Geen hoog werd | |
[pagina 127]
| |
opgenomenGa naar voetnoot1 en op dezelfde bitsige toon werd afgesnauwd door de tegenstander: ‘Het Volk’. Van elders nog kwamen absurde berichten over de handelwijze en de dood van de Paus, die dan ook weer met drift en veel te veel omhaal werden gelogenstraft in kleine katholieke bladen. De socialistische staatsminister Vandervelde en zijn vrouw hebben er een sport van gemaakt om in auto over het front, sigaretten te gaan uitdelen... en reclame te maken voor het Algemeen Stemrecht. Op de stond meent de anti-socialist Arthur Verhaeghe het tegen zijn partner te moeten opnemen en heeft er iets in dezelfde aard op uitgevonden om 't evenwicht der tegenpartij op dezelfde hoogte te houden. In de heersende omstandigheden lijken die dingen overblijfselen uit het Oude Testament - men moet er om glimlachen. | |
13 september.In de hoogmis leest de pastor een herderlijke brief van de bisschop. De mensen luisteren met gespannen aandacht, in de verwachting iets belangrijks te horen - 't nieuws misschien van een hogere geestelijke tussenkomst die verandering aan de toestand zal brengen? - De brief behelst echter niets bijzonders, is in een deemoedig treurige toon opgesteld en spreekt van niets tenzij van onderwerping aan de goddelijke wil. Er wordt in het schrijven nog een andere brief opgenomen - de laatste mededeling van de overleden Paus. Dit ook is in dezelfde toon opgesteld, zonder één kranig woord, waarbij het onrecht wordt afgekeurd, gelijk men het van een onafhankelijke opperkoning der katholieke wereld zou verwachten. De gelovigen worden er in aangemaand om te bidden en alle hulp van God te verwachten. Niet zoveel van een woord dat aan overweldiging of aan verbroken verbintenissen doet denken! Men voelt dat de brief geschreven is zowel voor de Duitse katholieken als voor de gelovigen van het kleine, verongelijkte Belgenland! Daarom maakt het stuk ook weinig of geen indruk. Men vraagt zich af waarom men met de lezing van die pauselijke | |
[pagina 128]
| |
brief gewacht heeft tot vandaag, 13 september, als de Paus de 20e augustus reeds gestorven is? En men vraagt zich nog veel dingen meer... In de namiddag bezoek gekregen van Hugo Verriest, de rustende pastor van Ingooigem (niet te verwarren met de andere die in werkelijke dienst is op de parochie!). Hij verschijnt stralend, welgezind, levenslustig, alsof 't heel de week kermis ware geweest. Op mijn vraag: of hij nog altijd zo sceptisch gestemd is aangaande de gruwelen door de Duitsers gepleegd, beweert hij te volharden in zijn mening: dat alles gelogen is of overdreven. Het strijdt tegen het karakter en gemoed van de gulle pastor om maar te veronderstellen dat er slechte mensen zijn of dat er kwaad gebeurt op de wereld. Waar ik hem op feiten wijs die ik zelf gezien heb en hier op de streek bestatigdGa naar voetnoot1 werden, verklaart hij: alle wreedheid af te keuren, gelijk van waar ze komt, maar 't blijft zijn mening dat de Duitsers nooit in zulke mate wreedheden zullen uithalen gelijk de Fransen onder het Schrikbewind en de Engelsen in de Boerenoorlog. Volgens hem zijn die dingen onvermijdelijk en in ieder leger zijn er elementen die naar 't dierlijke gaan en niet kunnen ingetoomd worden! Op mijn vraag: hoe de handelwijze te verrechtvaardigen is der Duitsers die, niet uit drift, maar ambtelijk, door de overheid bevolen, burgers meenemen om voorop te stappen waar er gevaar is aangevallen te worden, ontwijkt hij met een reden die geen standGa naar voetnoot2 houdt - ze zouden het namelijk doen om de weg gewezen te worden! Ik kan het gevoel niet onderdrukken dat er bij zulk een verklaring, een beetje vooringenomenheid is, als van iemand die tegen alle gezonde rede, een vastgestelde mening wil staande houden. Op die manier wordt het lastig te praten over een zaak, met iemand die men niet kwetsen wil. Dat komt echter later wel vanzelfs terecht. De avond vergaat in regen en storm; mijn gedachten en verbeelding blijft aanhoudend bij de pas bekend gemaakte ramp van Namen. Men fluistert dat ze door verraad zou | |
[pagina 129]
| |
veroorzaakt zijn en er een groot getal slachtoffers vielen. Ik denk bijzonderlijk aan een vriend van mij, flinke, lustige, goeie kerel die mij die kaart schreef op 12 augustus, uit Beez s/Meuse: ‘Nu lig ik in de maneschijn, hoog op de boord van de Maas - de schoonste streek die ik ooit gezien heb. Vandaag 80 kogels geschoten op Ulanen, morgen 't volle vuur in - zie ik u niet meer, adieu dan, en dank voor je genegenheid - Leve Vlaanderen!’ - Klinkt het niet als een uiterste vaarwel, een kort en sober afscheid voor eeuwig? Sedert heb ik van die vriend niets meer vernomen en hij zal wel, 't is te vrezen... in 't vuur gebleven zijn?! 't Stemt me treurig dat gedacht aan die schone avond in die schone streek aan de Maas, die ik ken. En dan de dood en de vernieling waarop weer de stilte volgt van iets dat afgespeeld is en voorbij. Hoeveel hoop en verwachting ligt daar nu niet begraven? Die jongen ook had met zoveel moed het leven bestormd, de omstandigheden hadden het hem zo lastig gemaakt; hij had alles aan zichzelf te danken en nu, in de laatste tijd werd zijn inspanning bekroond - hij had een schone betrekking, was goed getrouwd en gelukkig met een eerste zoontje! Ik kan me voorstellen welke indruk die oorlogsverklaring in dat nieuwe huisgezin heeft teweeggebracht. Omdat men vroeger soldaat geweest was, dacht men nooit dat er iets ernstigs zou uit voortkomen - het moet als een obus geweest zijn die openspatte, daar in huis! Het afscheid, de eerste weken vol bange verwachting, de hoop altijd op een voordelige uitval en daarna niets meer tenzij onzekerheid en angstig wachten naar nieuws dat maar niet komt. Dat moet duren nu tot het de militaire overheid zal believen de naamplaatjes der gesneuvelden te ordenen en een lijst op te stellen die medegedeeld wordt aan de belanghèbbenden! En dan blijft er nog voor 't hele leven de knagende onzekerheid met de vraag: hoe is hij gestorven? ware ik erbij geweest, misschien was hij nog te redden? - misschien heeft hij dorst geleden of is gestorven omdat er gemis was aan ziekendienst? - misschien heeft hij uren lang liggen roepen om hulp? misschien heeft men hem moedwillig verminkt of doen lijden? 't Is zo verschrikkelijk dat men beschaamd wordt over ons eigen onberoerd bestaan en ongestoorde levenswandel. | |
[pagina 130]
| |
14 september.'t Nieuws der overwinningen in Frankrijk montert de geesten wat op - een goede einduitslag is in 't verschiet, er komt leven en beweging en de vrees verdwijnt. Men heeft eigenlijk nooit getwijfeld, enkel maar 't geduld verloren! 't Is wonder hoe de vrees zo gauw vergeten wordt, zodat men niet gelooft dat ze ooit bestaan heeft. Alwie gevlucht is en bijzonderlijk de burgemeesters, maken nu een droef figuurGa naar voetnoot1.'t Is alsof ze ergens ten aanzien van een menigte, in hun hemd zouden gestaan hebben of anders hun fatsoen verloren hadden. Een hooggeplaatst persoon die zich maar ooit met een verschrikt gelaat vertoond heeft, is daardoor voor altijd zijn prestige kwijt. Als hij zich weer in zijn vroegere statigheid waant, blijft er altijd iets van die uitdrukking op zijn gelaat en de mensen vergeten niet 't geen ze eens gezien hebben. Dezen integendeel die stand gehouden hebben, al ware 't enkel uitwendig, zijn gered en behalen nu eer voor hun moed. 't Is de mensen over 't algemeen niet meer aan te zien dat er iets vreselijks kon gebeuren; bij de minste mogelijkheid aan hoop, herneemt het leven weer zijn gewone gang en de natuur, haar rechten. Ik ook moet mezelf geweld aandoen om te geloven dat er eens gevaar geweest is en dat ik eens de redenen heb nagezocht om de vrees voor de dood te verklaren. De weerzin voor de pijn? Maar nu overtuig ik mij dat een kogel door de hersenpan minder pijn veroorzaakt dan de slag van een hamer op de kleine vinger! Angst voor 't geen men nalaat? Onzekerheid voor 't geen men vinden zal aan de andere zijde van 't leven? - de sprong in 't onbekende? Treurnis en medelijden om het afscheid van vrouw en kinderen? Maar ik moet eerlijk bekennen dat, op het kritischeGa naar voetnoot2 ogenblik, niets van dit alles me voor de geest is gekomen - ik dacht er enkel aan die nietige velletjes papier in veiligheid te brengen en waagde me daarvoor op een plaats waar een obus me treffen kon! Ik voelde alleen spijt om mijn Flaubert-editie, omdat toevallig mijn ogen op die reeks boeken vielen. Wanneer ik het nu, achteraf bedenk, was dat gevoel | |
[pagina 131]
| |
van heel andere aard. Vooreerst is er de beroering om de koortsige afwachting van 't geen gebeuren gaat en, intussen, het blinde gehoorzamen aan het natuurgevoel dat beveelt: voort te leven! en dat u de banaalste onderwerpen in de geest brengt. Op die stond was er vooral de razernij om zich weerloos als een stom stuk vee te moeten laten vermoorden - het ongemak om te staan in een huilende menigte, met een paar idioten die de kop verloren en in hun balorigheidGa naar voetnoot1 hun roer wilden afschieten en messen trokken. Bij burgers die om hun voornaamheid te behouden, hun schrik trachten te loochenen door de gekste troostredenen en die menen dat het genoeg is er over heen te praten en niet te geloven 't geen ze vrezen dat gebeuren zal! Ik heb er midden in gestaan, en zonder de moed te vinden een enkel woord te spreken, heb ik die mensen maar bezien, verstomd en me gevraagd: of 't wel die zelfde, gemoedelijke, welgedaneGa naar voetnoot2 lieden waren en ik ben er vandoor getrokken met 't gedacht: liever met 't wapen in de hand in de rangen te vechten dan hier de kalmte te moeten prediken, met de onzekerheid altijd dat er een dwaasheid zal gebeuren waarvoor wij allen zullen te boeten hebben. Het is mijn vaste overtuiging dat de oorzaak van al die verschrikking, eer er zelfs enige reden toe was, voortkomt uit het omstandig relaas en het aandikken van de gruwelen die we in de bladen gelezen hebben. Nu echter is dat alles voorbij en 't lijkt een nare droom; nu zijn we aan de zegepraal! De postdienst wordt gedaan door de tram en zo krijgen we weer nieuws uit de buitenwereld. Vandaag heb ik een trosje van 5 Duitse geweerkardoezen bemachtigd. Van deze vijf ben ik toch zeker dat hun doel gemist is en ze geen bloed vergieten zullen - ze zijn bestemd hier op mijn tafel de vreedzame functie van pressepapier uit te oefenen. | |
[pagina 132]
| |
naar onderstaand bericht, ook op andere plaatsen 't zelfde zijn. Het versterkt mij in de opgedane mening: dat sommige elementaire gevoelens bij ons volk totaal ontbreken en dat de ‘Ame Belge’ nog maar enkel in embryonaire toestand bestaat. Ik kan mij niet voorstellen dat, in de gegeven omstandigheden, zulk een bericht, in gelijk welk land van Europa zou kunnen verschijnen!
Conseils au public.
De différents côtés on signale la capture de prisonniers allemands, de ci 300 de là 36, ailleurs des groupes moindres. Dès que l'officier est tué les hommes ne demandent qu'à se rendre. C'est ce qui rend d'autant plus répréhensible la légéreté avec laquelle on rend des villes ou des communes à l'une ou l'autre patrouille de uhlans, alors même que des groupes plus nombreux de soldats belges se trouvent à proximité. D'autre part certains habitants, soit crainte, soit bêtise, donnent aux troupes allemandes des renseignements, souvent désastreux pour les nôtres. Presque partout, lorsque des ennemis sont signalés, les civils au lieu de rester chez eux, entourent les soldats belges, se mettent dans leur champ de tir, malgré toutes les observations, et facilitent les mouvements de l'ennemi tout en paralysant les nôtres. Les autorités paraissent décidées à prendre des mesures énergiques pour faire cesser cette situation. On nous affirme que le bourgmestre d'une localité que nous ne désignerons pas autrement, avait rendu la ville à un officier allemand qui s'était présenté seul. Des troupes belges étant survenues sur ces entrefaites se seraient assurées de la personne du bourgmestre qui aurait été envoyé à Anvers pour fournir des explications. Rappelons que les civils qui fournissent des renseignements aux allemands sont passibles de la peine la plus grave.
(L'Indépendance, 14 september 1914).
Nog altijd gaan de landlieden de soldaten bezoeken en komen opgewekt van de lastige reis terug. Er worden niets | |
[pagina 133]
| |
dan heldendaden verteld. Ik geloof dat er heel kranige kerels bij zijn die de heldenmoed en de dapperheid in latente staat, in hun gemoed droegen en die nu eerst in hun element komen als ze mogen hun leven wagen om de vijand te doden. Maar ik ben evenzeer overtuigd dat er ook benauwderiksGa naar voetnoot1 onder zijn, vluchters en plantrekkers en carottiersGa naar voetnoot2 - die zullen behouden thuis komen omdat zij voor hun vel gezorgd hebben eer er gevaar was! Dezen zullen 't geweldigst opsnijden met 't geen ze zich inbeelden uitgevoerd te hebben. In ‘De Landwacht’ staat het volgende:
Krijgsraad.
De Krijgsraad van de vijfde legerafdeeling vergaderde in het Gemeentehuis te Ruysbroeck. Een aantal soldaten verschenen voor den raad onder betichtingen van allerlei aard. Vier kanonniers werden veroordeeld tot 15 jaar dwangarbeid, om bij het gevecht te Londerzeel (24 Augustus) een kanon verlaten te hebben, zonder te pogen het terug te nemen. Dank aan de dapperheid van twee officieren, viel het kanon niet in de handen van den vijand. Het strenge vonnis zal bepaald den soldaten tot voorbeeld dienen. Andere middelen werden voor smaad, bedreigingen, ongehoorzaamheid en om te loopen als de vijand afkwam, verwezen van 1 tot 3 jaar inlijving in eene strafkompagnie.
Heldenmoed en vreesachtigheid is ook maar een kwestie van zenuwen, verzekert men. La frousseGa naar voetnoot3 kan een mens van goede wil overkomen en hem zodanig overmeesteren dat hij niettegenstaande de beste inzichten, laf wordt, omver valt of lopen gaat. Dat heb ik hier bij de burgerbevolking kunnen opmerken. Dezen die altijd 't hoogst opgelopen hadden met hun moed, heb ik zien vallen en kruipen als laffe hondjes, anderen, waarop niemand had durven reke- | |
[pagina 134]
| |
nen, bleven kalm en beraden. De zaak is: dat men op voorhand niet weten kan welk figuur men zal maken en men het bij zichzelf eerst ondervinden moet eer men zeggen mag: ik zal mij sterk houden. Ik vraag mij echter af, hoe de mensen zich verantwoorden zullen die aan de schrik hebben toegegeven zonder er schijn van gevaar was? Ik kan b.v. aannemen dat een burgemeester in moeilijke omstandigheden, de kop verliest en om geen verantwoordelijkheid te dragen, aan 't lopen gaat. Dat is verschoonbare lafheid, waarbij hij te kennen geeft aan zijn ambt te willen verzaken; maar dat die burgemeesters kalmpjes terugkeren als het schijngevaar voorbij is en doen alsof er niets gebeurd was en hun ambt weer opnemen, dat is hier alleen mogelijk ... omdat de burgerij niet nadenkt en er misschien politieke partij in gemengd is. Vandaag weer vindt men het nodig daarover een berichtje te verkondigen:
Over de burgemeesters.
De Patrie van Brugge schrijft een goed beredeneerd artikel over burgemeesters en gemeenteraadsleden die, zoodra zij eenig gevaar vermoeden, door schrik hunne gemeente met haast ontvluchten, als het hunne plicht is te handelen gelijk een zeekapitein die maar zijn schip verlaat als alle hoop opgegeven moet worden. Maar de Patrie doet ook opmerken dat men als vluchtelingen niet mag aanzien burgemeesters, schepenen en gemeenteraadsleden die, aan hunne plicht getrouw, slechts hunne gemeente verlaten als bijna al de inwoners ontvlucht zijn en er geen middel meer bestaat hunne medeburgers te beschermen. Men kan toch niet vergen dat zij bijna alleen in hunne stad verblijven en zich alzoo aan den vijand overleveren om als gijzelaars te dienen en soms om gefusiljeerd te worden.
(Het Volk, 15 september).
Het geldt niet alleen burgemeesters; ik denk aan die onderpastor van Elsegem, die op de vermaarde ‘Vliegende Maandag’ op een hoeve vluchtte, er zijn toga afwierp en ze deed verbranden eer hij met de kleren van de boer uitzette! | |
[pagina 135]
| |
- Men vertelt ook dat, toen de geestelijkheid van Deerlijk door de Duitsers opgevorderd werd om bescheid te geven over de aanval op de verkenners, de pastor noch zijn twee onderpastors nergens te vinden waren! Een ervan heeft eerst twee dagen later durven uitpiepen. Integendeel hoort men elders van wondere vastberadenheid bij geestelijke en wereldlijke overheid, die soms voor gevolg heeft dat een hele gemeente aan de ramp ontsnapt. Er zijn er zelfs die, bewust van de waardigheid en de plichten van hun ambt, liever hun leven lieten dan een stap te wijken. Dat er uit vrees om ongemakken te voorkomen ongeoorloofde dingen gebeuren, zelfs door heel brave lieden, is ook gemakkelijk aan te nemen. Ik vind hier weer een berichtje waar er melding van wordt gemaakt:
Aandachtig lezen. - In West-Vlaanderen.
De heer arrondissementskommissaris heeft het volgende bericht medegedeeld:
Waarschuwing. - Ik heb vernomen dat in gemeenten van mijn arrondissement landbouwers en bijzonderen, vijandige soldaten in hunne schuren of andere plaatsen verborgen gehouden hebben. Dergelijke handelwijze is hoogst laakbaar, en moet beschouwd worden als een verraad jegens het Vaderland. Daarom laat de heer kolonel-bevelhebber van het 5e korps vrijwilligers mij toe u kenbaar te maken, dat alle persoon bevonden wordende vijandelijke soldaten verborgen te hebben, zal beschouwd worden als spioenGa naar voetnoot1 en veroordeeld worden volgens de oorlogswetten. De arrondissementskommissaris, Baron Van der Gracht d'Eeghem.
Nota. Dergelijke waarschuwing is toepasselijk voor geheel het land.
Dat noem ik: de oorlogs-opvoeding maken van een volk! | |
[pagina 136]
| |
Eerst als er op de eigen streek iets gebeurt, dat men ter plaatse kan nagaan, ondervindt men hoeveel onzin er in de bladen gedrukt wordt en hoeveel vertrouwen men nog hebben mag in 't geen men leest. Er zijn echter verschillende oorzaken die deze toestand verklaren. Vooreerst is de pers er niet altijd op gesteld de nauwkeurige waarheid te geven en de voorvallen aan te halen gelijk ze gebeurd zijn. De handeling van de vijand moet in 't zwart uitkomen en moed en vaardigheid van onze soldaten moeten in 't licht gebracht. Er zijn nog meer andere oorzaken die de oorlogsreportage bemoeilijken; o.a. als het geval reeds aan het blad overgemaakt wordt, is er nog niemand die weet hoe de de zaak zich heeft voorgedaan. Niemand kent de ware toedracht om de goede reden: als ergens een schermutseling begint, het merendeel die er bij tegenwoordig zijn, nemen de vlucht en de overigen verliezen de kop en weten niet wat er gebeurd is. Men denkt er echter niet aan hoeveel onrust en schrik veelal veroorzaakt worden door die leugenachtige berichten. In een groot weekblad: 't Getrouwe Maldeghem (daar heeft men ten minste tijd om bevestiging van het nieuws te eisen?) kreeg ik het relaas over de slag te Doornik... Het heette er: De veldslag van Avelgem! Volgens de berichtgever was heel de streek langs de Schelde geplunderd en platgebrand; er was kwestie van niet minder dan stromen bloeds over heel de doortocht, alhoewel de blote waarheid luidt: dat er buiten Doornik zelf, geen schot werd gelost en hoegenaamd geen slag werd geleverd. Mijn familie in Brugge, waar men dit stuk gelezen had, was niettemin in doodsnood over 't geen ons was overkomen! Over de gebeurtenissen te Deerlijk drukt een Gents blad het volgende. Men kan zich hiermede een gedacht vormen in welke toon onze volksbladen werden opgesteld en hoe men moedwillig de feiten verdraait.
In 't Kortrijksche.
De doortocht der Duitsche troepen in de omstreken van Kortrijk werd gekenmerkt door nieuwe ongehoorde gruweldaden. Zooals wij verleden week gemeld hebben, werden Dins- | |
[pagina 137]
| |
dag te Deerlijk vier uhlanen gedood door een peloton gendarmen en vrijwilligers. Drie dagen nadien verscheen opnieuw eene Duitsche patroelje in de gemeente Deerlijk en daar zij met een 35-tal mannen sterk was, waren de Pruisen veel stouter en drongen door in de richting van Kortrijk. Eene Belgische patroelje, verwittigd, trok de Duitschers tegemoet en eene hevige schermutseling had plaats. De vijandelijke patroelje had verscheidene dooden en gekwetsten en om zich te wreken vielen zij de bewoners van Deerlijk aan, staken verscheidene hoeven in brand en deden de jonge mannen voor hen marcheeren,... De genaamde Deghezelle werd door een Pruis gedood, omdat hij weerstand bood. De ongelukkige werd door eenen kogel in volle borst getroffen en was op den slag dood. De Duitschers trokken vervolgens naar Harelbeke en Zwevegem. Te Harelbeke staken zij insgelijks talrijke hoeven in brand en te Zwevegem eischten zij levensmiddelen. De patroelje die door Zwevegem trok, wilde zich rechtstreeks naar Kortrijk wenden, doch slecht bekwam het. In de nabijheid van den molen van landbouwer Soete, werden de Duitsche barbaren onthaald op geweerschoten van eene patroelje gendarmen. Vier Duitsche uhlanen vlogen uit den zadel en werden gekwetst. Hunne paarden werden buitgemaakt en naar Kortrijk gebracht; de overblijvende uhlanen hadden zich uit de voeten gemaakt. Deze vluchtelingen drongen in de hoeve Vermeulen en met den revolver in de hand dwongen zij den landbouwer te zeggen wie op hen geschoten had, indien het vrijwilligers, gendarmen of burgerwachten waren. Tweemaal hernieuwden de uhlanen hunne vraag en de landbouwer kon geen stellig antwoord geven, daar op het oogenblik dat er geschoten werd, hij op zijn land aan den arbeid was en spoedig naar huis was geloopen. De Duitschers maakten daarop rechtsomkeer en vervolgden hunnen weg. Een 16-jarig meisje, de dochter van den smid Verheust, wonende op het gehucht van den molen Soete, stond op | |
[pagina 138]
| |
den dorpel harer deur, toen de eerste schoten werden gelost. Het meisje werd door eenen kogel in den onderbuik getroffen; erg gekwetst werd de ongelukkige naar het gasthuis gebracht, waar zij bezweek. Tijdens de schermutseling die plaats had aan de ‘Vogelmarkt’ werden twee nieuwsgierigen, die de Duitschers achtervolgden, gekwetst, doch gelukkiglijk niet erg.
Te Deerlijk.
Zooals wij gemeld hebben werden er alhier, door eenige uhlanen, gruweldaden gepleegd. Het was de knecht niet Van Deghezelle, maar wel de zoon der weduwe Ostijns, die door de Duitschers was opgenomen en voor hen moest marcheren. De jongeling kon de vlucht nemen en verschool zich in het lis eener beek, van waar hij naar zijne moeder terugkeerde, toen de Pruisen weg waren. Buiten de brandstichtingen, werden te Deerlijk geene bewoners gedood. (De Landwacht, 14 september 1914).
Ik ben ter plaats geweest en om der waarheids wille, diene 't volgende gezegd. Eerst: dat hier van ongehoorde gruwelen geen spraak kan zijn; verder is heel het relaas vol onnauwkeurigheden en valse uitleg. Er werden b.v. te Harelbeke geen hoeven in brand gestoken en hoe deze te Deerlijk in brand gerocht zijn, zal wel niemand verwonderen die weet hoe de zaken zijn afgelopen! Alle weldenkend mens hier op de streek vindt het een ongehoorde dwaasheid om jonge, onervaren vrijwilligers te gebruiken die Duitse verkenners moeten aanvallen! Zij zijn er allerminst toe geschikt en onze militaire gouverneur zou beter doen ons enige flinke, vastberaden scherpschutters te zenden of maar eenvoudig zulk karweitje over te laten aan onze eigen jachtwakers en wildstropers - op die wijze zou geen enkele verkenner gaan vertellen wat hij gezien heeft! De vrijwilligers hebben hier heel flauwe bezigheid volbracht en verbrodden gedurig aan de boelGa naar voetnoot1 - en het kan | |
[pagina 139]
| |
ook niet anders, omdat zij vastberadenheid missen, beleg, wilskracht en vooral niet bedreven genoeg zijn in 't schieten! Te Sint-Eloois-Vijve, bij Waregem, schuilen een aantal vrijwilligers in een onbewoond huis langs de Gentse baan. Op een 100 meters afstand komen Duitse verkenners voorbij, de vrijwilligers schieten - te vroeg! gelijk altijd - en er valt... een peerd! 't Gevolg daarvan: de Duitsers zijn aangevallen geweest, zij hebben geen soldaten gezien, ergo, 't zijn de burgers die geschoten hebben,... er komt een heel bataljon en men beschiet Waregem! Te Deerlijk was het iets in die aard. De 8ste september waren er een 100-tal vrijwilligers die 17 Ulhanen omsingeld hielden op een hofstede met wal en gracht errond. Er werden kogels genoeg geschoten om heel Deerlijk plat te leggen, maar altijd van op zulke afstand, dat de Ulanen, twee per twee, 't hof afgereden zijn en er maar één dode en één gekwetste gebleven is. Geen enkel Belgisch soldaat die zich aan de Duitsers maar vertoond heeft! De 10de komen er weer Duitsers voorbij. De vrijwilligers schieten van uit een sparrebos langs de baan gelegen. In plaats dat de Duitsers vluchten, gelijk de soldaatjes 't verwacht hadden, trekken zij hun peerd om en rijden op het bosje af. De vrijwilligers in plaats van stand te houden, sluipen achter het bosje uit en vluchten op een hoeve. De Duitsers krijgen weer geen enkel uniform van soldaat te zien, maar als zij uit het bos komen, merken zij integendeel enige landlieden die hun werk laten staan en ijlings vluchten naar een hofstede die staat in tegenovergestelde richting als deze waar de vrijwilligers gevlucht zijn. De eerste ligt langs de grote steenweg, de andere langs de heirbaan - waar beide wegen hier een openlopende spriet vormen. Het lag voor de hand dat de landlieden verdacht werden van de aanslag. Die hofstede waar de landlieden gevlucht waren, werd onderzocht, de zoon van de boer werd gedood, een andere burger gekwetst en de hofstede met schelven en schuur mede met twee aanpalende hoeven, werden in brand gestoken. Aan de hofstede langs de steenweg, waar de vrijwilligers zich koesthielden, gebeurde er geen kwaad, omdat men geen vermoedens had zelfs, dat er soldaten in gemoeid waren. Niet te verwonderen dus dat onze boeren niet te fel ge- | |
[pagina 140]
| |
diend zijn met de ‘hulp’ door onze gouverneur gezonden! De 11de daaropvolgende is er dat bataljon op uit getrokken om te Deerlijk een onderzoek te doen over die aanvallen. Wat zij er met zulk een vervaarlijke legermacht gingen uitrichten, weten we niet, want onderwege, eer zij aankwamen, is er bevel gebracht - door de motocyclist - dat zij onverwijld moesten terugkeren om naar Frankrijk te trekken. Enige oversten alleen zijn gebleven om het onderzoek uit te voeren. Zij hebben te Deerlijk 5 burgers medegenomen en te Harelbeke 3, die verdacht waren aan de aanval deelgenomen te hebben. Zij werden medegevoerd naar Berchem waar zij voor een krijgsraad hebben moeten verschijnen. De 5 van Deerlijk werden 's anderdaags losgelaten; de 3 van Harelbeke echter zijn medegevoerd geweest met het leger en zijn eerst 10 dagen later te Harelbeke teruggekeerd. | |
16 september.In de noord-oostelijke richting, waar wij geregeld de treinen van Kortrijk op Oudenaarde hoorden voorbijstomen, blijft het nog altijd stil en de streek verlaten. 't Is alsof er ginder iets weggestorven ware! De tram rijdt echter nog en brengt de brieven tot Vichte, die ons dan door een postbode, zonder uniform en zonder lederen tas, als door een gewone burger, thuis besteld worden. Hij heeft ten andere geen zware vrachten te dragen en 't is maar hoogstzelden als we nog een dagblad of een brief krijgen. Wij worden ten andere gewend aan 't abnormale van de toestand en denken zelfs niet wat er zal of moet uit voortkomen! Als men ons in gewone tijd had moeten stellen, met 't geld of de middelen die we toevallig in huis hadden om er een zekere tijd van te leven zonder dat er iets kon bijkomen, we zouden vol onrust geweest zijn en er ons slapen bij gelaten hebben. Nu zijn we feitelijk zo gesteld zonder dat er iets kan bijkomen of iets kan tot gebruikbare waarden worden uitgewisseld - we weten niet voor hoelang alles blijft stopgezet en we van onze eigen middelen zullen moeten teren! En toch is de onrust heel klein: men leeft op goed geluk en we wachten de toekomst af, met de troost: dat we niet alleen, maar allen in 't zelfde geval verkeren! | |
[pagina 141]
| |
17 september.Nu de bladen, die 't enige dagen geleden zo druk hadden, niets nieuws meer te melden vinden, drukken zij hun kolommen vol met herhalingen over 't geen zij reeds van de overwinning hebben verteld. De eenvoudige lezer geraakt erdoor in de war, denkt dat er kwestie is van nieuwe zegepralen en door de samentelling van doden en krijgsgevangenen, krijgt hij weer onmogelijke uitkomsten! In de laatste dagen is hier weerom veel beweging over de baan; de boeren haasten zich om alles te verkopen en te leveren wat ze maar missen kunnen met 't gedacht dat ze beter hun geld verbergen kunnen dan tarwe en haver! De dag door rijden zwaar geladen wagens in elke richting door 't dorp. Die bedrijvigheid in 't verkopen van levensmiddelen is van aard om iemand tot nadenken te stemmen. We moeten weten dat alles wat van 't dorp nu weggaat er niet meer zal terugkeren, eens dat er nood ontstaat en dat de boeren zelf, die nu zo haastig zijn om zich van hun vruchten te ontmaken, misschien met een zak geld zullen moeten optrekken om een enkele zak van het koorn terug te krijgen van 't geen ze nu geleverd hebben. | |
17 september.Een wandeling gedaan naar Kaster. Die gemeente is van aard en doening het tegenovergestelde van Ingooigem. De inwoners zijn er kalm, gerust en blijven aan hun bezigheid. De oorzaak, 't is dat ze betrouwen mogen hebben in hun gemeentelijke overheid; er is een pastor en een burgemeester die de zaken in orde brengen. Hier blijkt het eens te meer hoeveel invloed een paar mensen kunnen uitoefenen op een hele bevolking. Pastor Jules Claerhout is ten andere nog iets meer dan een gewone buitenpastor - hij is een befaamd geleerde, maakt deel van verschillende wetenschappelijke maatschappijen, heeft veel in 't vreemde gereisd en is vooral een vastberaden, kalme man, die op zijn eigen benen staat. Van eerstenaf heeft hij, samen met de burgemeester, maatregelen genomen en hij vertelt daar bijzonderheden over alsof 't de gewoonste zaak der wereld gold en alsof iedereen het gedaan had gelijk hij. De diensten in de kerk duren hier korter dan voor de oorlog; de sermoe- | |
[pagina 142]
| |
nen zijn geschikt naar de omstandigheden en bestaan in het geven van inlichtingen en raad. Het uitoefenen der plaatselijke politie is aan de pastor overgelaten en zo gebeurt het dat de parochianen de verordeningen zien toepassen door hun pastor. Als er op de gemeente vreemdelingen komen die uit nieuwsgierigheid de Duitse verkenners nazetten, zien ze hun fiets aangeslegenGa naar voetnoot1 door de pastor; en 's zondags avonds is hij het weer die zorgt dat de herbergen op tijd gesloten worden. Kaster is zeker wel de enige gemeente die 't minste de beroering gekend heeft van de Vliegende Maandag, want de pastor was er die de vluchtelingen tegenhield en hen overtuigde dat ze dommigheid bedreven. In de pastorie wordt er dagboek gehouden van al 't geen er op de gemeente in betrekGa naar voetnoot2 met de oorlog, gebeurt; en in het museum van plaatselijke etnografie (de eerste en enige inrichting van dit soort) door pastor Claerhout ontworpen, zijn al de voorwerpen bewaard die door de troepen achtergelaten of van 't leger herkomstig zijn. Op Kaster is eigenlijk nog geen paniek geweest en de parochianen leven in de atmosfeer die van hun pastor uitstraalt, want zij zijn verzekerd dat zij slechts hoeven bang te zijn als ze zien dat hun pastor bang is. Hij heeft hun gezegd dat, als het werkelijk nodig moest worden, hij op de parochie zou blijven zolang, tot het laatste kind vertrokken en in veiligheid is. 't Is niet alleen onder krijgslieden dat men in oorlogstijd, moed en verstandig beleid aantreft. Waren er maar meer gemeenten voorzien van krachtdadige en vooral kalme overheid; waren er enkel enige mensen op ieder dorp die met gezag bekleed, in elk gegeven omstandigheid weten wat ze te doen hebben! | |
[pagina 143]
| |
Men begint ongerust te worden want op die vijf hoeven is 't werk in volle gang en de boer afwezig! | |
19 september.De nieuwsbladen drukken niets dan lof die wederzijds onder de bevriende landen wordt afgekondigd en België bevindt zich daar tussenin die grote mogendheden als een betroeteldGa naar voetnoot1 kind, dat tegen eenieders verwachting, zich kranig heeft gehouden en een kloek figuur gemaakt. Ik geloof niet aan 't idealisme van gelijk welke mogendheid gelijk ik niet geloof dat er iets edelmoedigs kan ontstaan uit de naamloze menigte. Met de verhoudingen onder de mogendheden gaat het als met de betrekkingen der wijven uit de steegjes en volksbuurten - vriendschap en onenigheid keren om gelijk de wind en 't geen vandaag samenspande is morgen ontbonden om tegen elkaar in te vliegen al naar de omstandigheden en voordelen het vragen. Dat Engeland ons hier bijspringt alleen om 't schenden van onze neutraliteit te wreken - ze zeggen het wel maar iedereen doorziet het spel, en er zijn zoveel zwaardere redenen waarbij Belgiës bestaan zelfs niet in aanmerking komt, niet meer dan gelijk welk idealistische reden die 't princiep en 't in ere houden van 't volkerenrecht zoude willen herstellen. In hun vriendschapsbetuigingen schijnen de mogendheden ook alweer veel overeenstemming te hebben met de doening van veel mensen. Waar het eigenbelang twee partijen samenbrengt, moet men van weerskanten alles wat die twee partijen vroeger gescheiden heeft of wat ze malkander misdaan hebben, vergeten worden. Alweer gelijk de straatwijven die, als ze samen koffie drinken, niet willen geweten hebben dat ze ooit malkaar scholden. Niemand die 't nu geradigGa naar voetnoot2 vindt een woord te reppen over 't geen Engeland, een 15 jaar geleden, met de Boerenoorlog, heeft uitgericht, waardoor het over de ganse wereld 't afgrijzen en de schande wekte; - dat het alleen aan de grote mogendheden gelegen heeft - die het onrecht lieten geschieden om de heilige neutraliteit en hun eigenbelang - niet te schenden, om 't geweld van elk weldenkend man tegen 't perfide | |
[pagina 144]
| |
Albion te zien optrekken. Nooit misschien is er in de hele geschiedenis zulk eenstemmig en spontaan gevoel van sympathie ontsprongen over de bevolking van de hele wereld, als voor de verongelijkte Transvalers. Die sympathie is ongelukkiglijk doodgelopen tegen de apathie der diplomaten en vorsten, zodat de sterkere Reus de kleinere Boer zijn erf toch heeft ingepalmd. En hoe ziet men het nu verkeerd? Onze belangen zijn vast aan die van Engeland en Engeland heet voortaan het loyaalste volk der wereld: het strijdt om 't herstel van een ideaal - een recht dat werd geschonden! Hoe stond het met Frankrijk voor de oorlog? het wufte, het rotte waar 't bederf en de omkoperij woekerde in al de rangen, van hoog tot laag! Het ongodsdienstige, het heidense Frankrijk is voortaan onze bondgenoot, dus een bevriende natie waar de bladen - die juist ophielden van schelden! - nu niet genoeg de lof om de dappere ridderlijkheid kunnen verkondigen. De tijden van het Franse Schrikbewind zijn ook al zo lang vergeten en al 't geen België ervan heeft ondervonden - en nu Frankrijk ons voor de zoveelste maal ter hulp springt, zullen we - Vlamingen vooral, wel best doen onze vaan met de Zwarte Leeuw voorgoed in de zak te stoppen en voortaan te zwijgen met ons gezeur van Groeninge en 1302! alware 't maar om de ‘Amitiés Françaises’ niet te kwetsen. Rusland zelf, met zijn knoet en zijn Paus-Keizer-Tsaar-autocratie en zijn slavenmoezjieks, is een land waar niets meer valt op aan te merken! En hoe wonder de zaken lopen! waar de sympathieën plots werden toegehaald omdat de omstandigheden het zo eisten, zijn de verhoudingen met de volkeren die ons van rechtswege aangingen door verwantschap, gewijzigd weeral, alleen omdat het lot ons bij de keel grijpt en de buurman verschoond bleef door de vijand. België en Holland, lijk zuster en broer hoorden ze bij elkaar; banden van alle slag hielden ons samen - alleen door een politieke grens waren wij gescheiden. En zie hoe de gebeurtenissen de twee landen plots in een verschillende toestand stellen - België in vlam en vuur, Holland kalmpjes aan 't mobiliseren om zijn onzijdigheid te handhaven en stilletjes zwijgend om niet in de dans te komen, met of tegen de Duitse Oom! Dat noemt men, geloof ik, opportunisme | |
[pagina 145]
| |
en met dat ding komt men 't verst. Maar van hier uit, waar we onder de ijzeren vuist liggen te spartelen, beschouwen de mensen het als een onrecht omdat onze nauwste gebuur en eerste verwant, uit voorzichtigheid, om er zijn eigen vel niet aan te wagen, de stem niet verheft en 't woord in de mond houdt dat hij zou moeten uitspreken, alware 't maar om ons een zedelijke hulp en wat moed te geven. De toon der grote Hollandse bladen is as-grijs van neutraligheidGa naar voetnoot1. Voor hen bestaat er niets anders dan 't geen ze voor 't ogenblik geschikt achten te zeggen en het is hen enkel te doen om de mening van het publiek een richting te doen inslaan die aan de toestand voordelig is. Dat luidt in andere woorden: onze eigen belangen eisen dat we onze vriendschap nu voor een tijd onder de bank stoppen. Wij echter staan hier als één man met de mening: dat we ons recht verdedigen, al moest het ons bestaan kosten! Wie onrecht wordt aangedaan verwacht dat de hele wereld het uitschreeuwen zal van verontwaardiging. De pers der Verbondenen zorgde er reeds voor dat keizer Willem de titel bekwam van Attila II en de uitval der Duitsers werd beschouwd als een beweldigingGa naar voetnoot2 der barbaren tegen de westelijke beschaving. Er kunnen kosmische of organische wetten bestaan die, op geregelde tijden zulk een overstroming van 't ene ras tegen het andere noodwendig maken. De dingen herhalen zich gedurig in de geschiedenis en van die rasverschuivingen die voortrollen van oost naar west, of omgekeerd, hebben meer plaats gehad. Als een volk overbeschaafd wordt, verliest het zijn levenskracht en een jonger volk verjaagt het van het aanschijn der wereld. In die grote wielingGa naar voetnoot3 van oer-krachten, zijn keizers en vorsten enkel de nietige werktuigen en alle verbonden en contracten van geen bediedGa naar voetnoot4; zodat, als die stroming waarlijk doorgaat, binnen kort een nieuw verbond kan ontstaan en Germanje met de Rus, misschien samen hun krachten inspannen om heel het westen weg te vagen! Daar kunnen wij ons enkel bij neerleggen als bij alle natuurgeweld waartegen wij machteloos staan. Waar wij ons echter niet mogen bij neerleggen, wat | |
[pagina 146]
| |
niemand stilzwijgend mag laten voorbijgaan - omdat niemand neutraal is in zulke zaak! - 't is als er openlijk en op grote schaal onrecht gebeurt op de wereld, - als iemand van zijn macht gebruik maakt om het recht te schenden. Want eens dat bij de volkeren het verzet tegen 't onrecht ophoudt, als de verachting en het misprijzen niet meer uitgesproken wordt tegen de schenner van het recht, valt het zedelijk princiep ook weg en daarmede alle steun waardoor overeenkomsten en contracten verzegeld zijn! 't Geen men ons vandaag aandoet kan men morgen beginnen met gelijk welk ander klein land of onweerbaar volk. Er is over de hele wereld, en bijzonderlijk uit neutrale landen, te weinig verontwaardiging opgegaan om 't geen men door kracht van geweld heeft durven te doen. Dat alwie in 't geschil niet betrokken is, uit voorzichtigheid zwijgt, is een veeg teken van onze tijd die rijp schijnt voor algemene ondergang! | |
20 september.Door de regenvlagen heen, horen wij heel de voormiddag, zware kanonslagen in zuidelijke richting. Wij vernemen dat het zou te Peronne zijn, waar de Fransen een omsingelende beweging trachten uit te voeren. In de omtrek hier, blijft alles rustig. Wij zijn aan ons zelf overgelaten. Nog altijd blijft er een zekere spanning onder 't volk aangaande de zogezegde neutrale houding van Holland. Alle slagGa naar voetnoot1 verdachte geruchten doen weerom de ronde en men voorspelt namenlijk dat Holland aan de zijde van de Pruis zal springen. Telkens werden die geruchten tegengesproken en van persoonlijke vrienden uit Holland, kreeg ik tot hiertoe niets dan blijken van hartelijke deelneming en de verzekering: dat Holland bereid was, zo manhaftig zijn onafhankelijkheid te verdedigen als wij 't voor België hadden gedaan! - Van die zogezegde sympathie voor Duitsland heb ik in Holland nooit iets gewaar geworden, integendeel! Die spanning bij ons volk hier, komt veeleer voort, denk ik, uit het zenuwachtig gevoel van iemand die in 't ongeluk gevallen, ziet dat zijn buurman, verschoond | |
[pagina 147]
| |
blijft van dat ongeluk. Zulke redenering houdt geen stand en we kunnen toch niet eisen dat Holland zichzelf in de oorlog werpe omdat wij er zijn in gebracht?! Daarop antwoordt men eenvoudig met die verdenking op te halen, die er maar niet uit wil: dat Holland Duitse troepen heeft binnen gelaten! Tracht dan maar te beweren dat die beschuldiging is uit de lucht gegrepen; dat er een vergissing in 't spel is - dat de uniform der Hollandse soldaten fel gelijkt op die der Duitsers - al verloren - die mening is en blijft gevormd! Nu komt er nog iets anders. In een Kortrijks blad is een polemiek ontstaan waarin de houding van Nederland tegenover de Vlamingen wordt afgekeurd. Er is tekort aan uiting van solidariteit, aan zedelijke steun. Men heeft het namelijk over de lamme houding van het Algemeen Nederlands Verbond, dat zowel Vlamingen als Nederlanders onder zijn leden telt en in de Transvaalse oorlog, b.v., zo dapper de Boers ter zijde sprong; waar het nu, ook al uit vrees voor de diplomatieke verwikkelingen, stilletjes zwijgt en de Vlamingen in de steek laat! Men is over 't algemeen overtuigd dat er iets aan hapert en wel bijzonderlijk de openlijke uitspraak vanwege Holland: dat er ons door Duitsland onrecht werd aangedaan, om ons alzo de zedelijke steun te betuigen die een verongelijkte broeder-natie nodig heeft. Een vriend uit Antwerpen schrijft me: ‘Nu eerst blijkt het hoe de spreekwoorden die aan een land eigen zijn, diep uit de volksaard spruiten. Specifiek Hollands zijn de spreuken: De kat uit de boom kijken! - Zich aan koud water branden; - De beste stuurlui staan aan wal!’ Daarbij wordt nog beweerd: dat veel grote kranten in Holland, Duitsgezind zijn. ‘De Maasbode’ vooral munt daarin uit, zegt men. Die bewering wordt nu nog gestaafd door het feit dat de ‘Nieuwe Rotterdamsche courant’ prijkt op de lijst der bladen die onder Duits toezicht, in België mogen verkocht en gelezen worden. Men voorspelt reeds dat de verhouding tussen België en Holland ter oorzaak van de oorlog, wel zou kunnen gewijzigd worden; men vraagt zich reeds af: wat er van Groot-Nederland nog zal overblijven?! 't geen door zoveel congressen, werk en moeite is bijeen gebracht zou nu uiteenvliegen en de Vla- | |
[pagina 148]
| |
mingen achternaGa naar voetnoot1 nog verplicht worden hulp en troost te gaan zoeken bij la douce Françe! Een oorlog is wel in staat veel wijzigingen in alles toe te brengen, maar is 't nu niet voorbarig om uitspraken van die aard te wagen? bijzonderlijk in oorlogstijd, als de gemoederen wat overspannen zijn, - als elk nieuws wordt aangedikt en ons alle middel ontbreekt om verspreide geruchten aan de waarheid te toetsen - als wij van hieruit zo weinig weten wat er in Holland en onder de Hollanders gebeurt?! | |
21 september.Er is een nieuw leger in aantocht! Dat werd ons aangekondigd uit Ronse, vrijdag 1.1. reeds. Hier werden wij echter nog geen voorposten gewaar. 't Zal dus weer een vals gerucht zijn? Tegen de middag echter, verschijnen hier plots 74 soldaten per rijwiel. Door de slagregen trekken zij voorbij in de richting van Vichte. Dat brengt nieuwe beroering onder de bewoners en de mensen staan weer met de vrees op 't gelaat. Om één uur ga ik alleen langs de grote baan, naar Vichte en ontmoet niemand. Er is ook onrust bij de mensen op de tram. Men geeft namelijk geen biljetten heen en terug, omdat, als er iets voorvalt langs de baan, de tram niet meer zal terugkeren naar Vichte. Te Deerlijk vernemen wij dat de Duitsers de Kortrijkse baan verlaten hebben en vertrokken in de richting van Zwevegem - dank weeral aan een stomme boer die hen gewaarschuwd heeft dat zij zouden aangevallen worden door gendarmen, te Harelbeke! En inderdaad; er komt een beroering onder de reizigers op de tram; iedereen schormtGa naar voetnoot2 naar de vensters. Over heel de lengte van de steenweg lopen gendarmen en soldaten die terugkeren naar Kortrijk. De aanval is weeral mislukt! In de stad is alles doods; de bevolking is blijkbaar in onrust om 't geen er zou kunnen gebeuren en de aanwezigheid en de drukte van die gendarmen en vrijwilligers, heeft hier zoveel te betekenen als de bedreiging van een aanval door de vijand. De tram keert inderdaad niet meer terug naar Vichte en ik verneem dat mijn laatste trein in de richting van Oudenaarde is om 3.25 uur! 't Lijkt | |
[pagina 149]
| |
middeleeuws maar met een oorlog moet men zich aan alles wennen en berusten. Er wordt ten andere bijna niet meer gereisd en alhoewel het marktdag is, blijft de spoorhalle verlaten. Vandaag 21ste, drukt de ‘Bien Public’ van Gent, de 1ste wereldbrief van de nieuwe Paus Benedictus XV. Die brief werd door al de katholieken met een zekere nieuwsgierigheid en verlangen verwacht, - men was er vooral op gesteld de toon en 't geluid te vernemen waarmede 't nieuwe opperhoofd der katholieke Kerk de toestanden zou beoordelen. Voor mij en voor velen is die brief een echte teleurstelling, een ontgoocheling. ‘Words, words!’ zou Shakespeare zeggen. Er is spraak van de ‘verschrikking en de angst voor het gruwelijk toneel van de oorlog’,... van zelfopoffering waarbij de Paus verklaart gereed te zijn... zijn leven te geven voor het heil van de gemeenschap!... enz. Niemand vraagt dat de Paus zijn leven zou geven en we zouden er inderdaad weinig mede gebaat zijn; maar wat we vragen van een onafhankelijk opperhoofd der Kerk en van de vertegenwoordiger van Christus op deze wereld, 't is dat hij het woord ‘onrecht’ zou uitspreken en zijn vloek hechten aan de daders van dat onrecht! Waar er openlijke wandaad gepleegd wordt van een volk tegenover een ander volk, - waar men de wetten van het volkerenrecht verloochent, en de daders het zelf bekennen onrecht te hebben gepleegd uit noodzakelijkheid des middels, heeft de Paus een schone kans verkeken om zich aan te stellen als de opperste arbiter, de enige zedelijke macht die pal staat als alles wankelt en die durft zijn stem laten weerklinken over de wereld zodat de mensen de ijzing voelen van iets bovenaards. Wat is dan eigenlijk die zedelijke macht die uitgaat van Rome, waarover men het altijd heeft als over iets wonders? En waar is nu de toevlucht der verongelijkte katholieken die zelfs bij hun opperherder geen gehoor krijgen omdat er katholieken van een ander land door zouden gestoord worden? Ik kan me voorstellen wat er zou gebeurd zijn als zulk geval zich had voorgedaan in de middeleeuwen. Een banvloek naar 't hoofd van twee keizers en twee volkeren beroofd van de uitoefening van de godsdienst! Die brief nu is de uiting van iets en van iemand | |
[pagina 150]
| |
waarvan nog slechts het decoratief bestaat; - dat door koningen en staatshoofden nog geduld wordt voor zover het onschadelijk blijft. Voor 't overige is het al voorzichtigheid, diplomatie, vrees om niemand te krenken of te verwekken dat 't Hof van Rome in zijn betrekkingen met andere Hoven zou schade lijden! Opportunisme weeral. Als men bedenkt hoe gauw toch een banvloek of een interdictie te Rome geslingerd wordt, daar waar de terugslag van zoiets geen gevaarlijke gevolgen kan hebben voor Rome! Een Keizer wordt gespaard die door zijn trotsheid een zee van rampen over de wereld verwekt, waar een arme pater die zich een onvoorzichtig woord laat ontvallen, zeker geknakt wordt! Achthonderd jaar geleden was er meer waarheid en minder vertoon en de dingen waarop de samenleving steunde hadden een steviger grondslag! De houding van onze Aartsbisschop, Kardinaal Mercier is veel kraniger, - die durft er ten minste voor uitkomen en een mening uitspreken. Nu met 't conclaaf, te Rome, moeten er zonderlinge ontmoetingen plaats gehad hebben tussen de kardinalen der verschillende landen en men vertelt van alles over de verschijning van Mercier onder de illustere kerkvoogden - maar 't zijn praatjes... In zijn fraseologie echter is iets gemaakts, te overdreven plechtig, met versleten beeldspraak en een gevoelerigheid in de uitdrukking die onecht klinkt en gereedgemaakt schijnt op de schrijftafel in de studeerkamer - iets voor een aangedaan auditorium. Mijn bewondering gaat daarom nog altijd onverdeeld naar de eenvoudige infanterist - le petit troupier - de kerel die erin gesleurd wordt en er naamloos zijn plicht doet en zijn vel waagt, zonder frasen, zonder pose, zonder enig vooruitzicht om in de ogen der menigte te schitteren of iets te bekomen; - die ontbering lijdt, in koude en regen voortstapt, zijn huis en familie vergeet, en die sterft omdat het moet, enkel omdat het moet en hij er niet aan ontkomen kan. Mijn medelijden gaat naar de ongelukkige burgers die er niets in te zien hadden, maar door 't lot aangewezen om de gruwelen van de oorlog te delen; verstrooide huisgezinnen waarvan have en goed verbrand of vernield is, - mensen die welstellend waren en gelukkig en die nu, door | |
[pagina 151]
| |
liefdadigheid moeten geholpen worden. Ik heb er gister weer ontmoet bij benden. Een Engelse correspondent zegt terecht: ‘It is a pity to see them leaving their homes and having nowhere to go!’ - Dat het ook aan ons kon overkomen, denken we weleens, maar kunnen het toch moeilijk geloven. De mens neemt zulke dingen eerst aan als ze hem op de kop vallen! Hoe meer men echter in 't gevaar leeft en 't gevaar ziet, hoe onverschilliger men er aan wordt en hoe stoutmoediger men optreedt. Het is verboden vuurwapenen in huis te houden; Duitsers rijden voorbij, kunnen elk ogenblik binnen komen en waar de wapenen ontdekt worden, is 't de dood! Meent gij dat men er zich van ontmaken wil, - dat men ze wegstopt? Is het om de waarde van die wapenen te doen? In 't geheel niet. Men weet ten andere dat men er geen gebruik mag van maken, maar 't geen de mensen tegenhoudt 't is: 't gevoel om zich ontwapend te weten, zonder verweer, al ware 't tegen een deugniet of een inbreker! En er is ook nog het geheim genoegen om 't gevaar te trotseren - te weerstaan aan een bevel! Het menselijk gemoed is zulk een wonder complex van tegenstrijdigheden. De kinderen ook zijn nu kostelijk om nagaan in hun doeningGa naar voetnoot1. Ze trekken er zich niets van aan dat 't oorlog is! De school zou toekomende week weer beginnen, maar nu de Duitsers op de streek verschenen zijn, komt er niets van en de heropening wordt verdaagd. Daarom stond de kleine Paul te jubelen toen hij de Duitse soldaten zag in 't vooruitzicht dat hij nog zou mogen thuisblijven. Zolang het menselijk hart heel rein blijft en 't gemoed onschuldig, is er geen plaats voor vrees en daarom moeten kinderen eerst de gruwelen zien gebeuren eer ze aan 't wenen gaan en schrik gevoelen en dan nog doen ze 't de grote mensen maar na, want zij begrijpen er niets van en staren verbaasd de beulen aan. Bij hen ook kan 't vermoeden niet ontstaan aan een groot onheil of een ramp die de mensen malkander aandoen... | |
22 september.Men hoort nog altijd van mensen die dompelenGa naar voetnoot2 rond Antwerpen om soldaten te gaan opzoeken. Velen komen | |
[pagina 152]
| |
onverrichter zake terug, anderen keren in 't geheel niet terug! Nu kondigen de bladen 't bericht af dat niemand meer door mag! Wij kunnen ons dus aan ernstige gebeurtenissen verwachten. Ik kan 't nog altijd niet geloven dat het niet meer gaat een kaartje te nemen voor Brussel of Antwerpen en aan reizen niet meer te denken valt! | |
23 september.Een briefje ontvangen van een vriend uit Dendermonde die mij meldt: dat zijn huis, drukkerij, magazijn en bibliotheek te pulver zijn verbrandGa naar voetnoot1, door onze ‘goede’ vrienden de Duitsers! Ik denk aan het lot van zoveel andere kennissen en vrienden te Dendermonde, Leuven, Mechelen... Al mensen die netjes in hun meubelen zaten en zich met smaak hadden ingericht... Het kan evengoed met mij gebeuren dat ik briefjes van die aard aan mijn vrienden mocht sturen!... Alhoewel er niets gebeurt op het slagveld, staan de bladen toch vol en zij worden met dezelfde nieuwsgierigheid gelezen. Het kanon gromt in de verte en doet de grond dreunen. Het gerucht doet denken aan een reusachtige hond die ginder ergens in 't zuiden zou aan 't blaffen zijn. Middelerwijl slaan wij hier rustig de rijpe noten van de bomen. Men wordt aan alles gewend - ook aan dood en vernieling - als men er niet rechtstreeks in betrokken is! De algemene stilstand van zaken werd zozeer niet opgemerkt zolang de vacantietijd duurde; het vormde iets als een afleiding in een gelegen seizoen. Nu de wintermaanden echter aanbreken, en men op 't werk begint te zinnen zou alles behoren in zijn normale toestand terug te keren - als we 't maar naar onze wens kregen! Een eerste grote, vervelende tegenslag is 't vernemen dat mijn laatste boek is afgedrukt terwijl ik hier het lastige werk der correctie op de proeven zit te verrichten, zonder die verbeterde en herziene proeven te kunnen naar Holland terugsturen! Niet aan denken; 't is de oorlog! Nu gelijk in de middeleeuwen krijgen de steden weer | |
[pagina 153]
| |
hun eigen onderscheidelijk karakter en wezen. De ziel der steden komt uitdrukkelijk te voorschijn. Zo komt Antwerpen me voor als de hoogdragende; zij houdt zich trots en stelt zich wat egoïstisch aan om haar versterkte omheining. Zij is de onbereikbare en plaatst zich boven de hoofdstad omdat zij in nood, een schuilplaats kan bieden aan s' lands bestuur en alzo het koninkrijk België vertegenwoordigt en het vaderland in zijn uiterste toevlucht. Brussel is mij vooral bewonderenswaardig in zijn deftige houding; - het gelijkt een edele vrouw die overwonnen en onder de druk van de vijand, alleen aan de statigheid denkt van haar voorkomen en de eer die zij te bewaren heeft. De bewoners, met hun burgemeester, vormen een volk dat vertrouwen heeft in zichzelf en bewondering en eerbied afdwingt door zijn houding, ook bij de vijand en indringer. De bladen melden hoe de Brusselaar op een afstand blijft en de Germanen over 't hoofd ziet - alleen de meiden van gemene soort, halen de Duitser aan: avec leur sourire tarifé... Gent, ‘die Coene’Ga naar voetnoot1 is me lelijk tegengevallen. Daar is het spektakel begonnen met een algemene paniek, en dat eer er de minste reden was om verontrust te zijn. Alle ambtenaren lieten hun post staan en de stad was op de dool als er nog geen enkele Duitser te zien was. De burgemeester heeft, naar het schijnt, door zijn eerste ‘geste’, waarmede hij zijn ambtgenoot uit Brussel wilde nadoen, veel opspraak verwekt. En de Gentenaars, op hun beurt, hebben hun burgervader willen huldigen, alleen omdat hij voor veiligheid had gezorgd, ten koste van zijn waardigheid! De manifesten, plakaten en proclamaties die naderhand in Gent verschenen zijn en alle dagen in de Gentse bladen werden afgekondigd, waren van zulke aard, dat men de indruk krijgt: de burgemeester is een vreesachtig man, niet op de hoogte van zijn taak, of wel hij staat tegenover een bevolking van kleinzielige burgers die alleen vrees voelen, omdat hun kleine belangen en de gang van hun zaakjes erdoor zullen lijden! Waar is Artevelde en de Witte Kaproenen, Fons Sevens? Ik heb nooit iets flauwer gezien dan 't | |
[pagina 154]
| |
aanplakken der stroken papier in al de winkels, waarop gedrukt stond: Leve onze Burgemeester! En als men er dan nog bijvoegt: dat die stroken door de stad zelf aan de burgerij werden uitgedeeld! Ik ken de toestanden niet genoeg om over de ‘voetval’ van de burgemeester te oordelen, maar me dunkt, dat hij als eerste magistraat van een stad als Gent, niet hoefde naar Oordegem te gaan om een Duits generaal te gaan smeken. Zijn plaats was op 't perron van 't stadhuis of hoogstens aan een der stadspoorten. Kortrijk! Dat stadje heb ik in zijn opgeblazenheid gezien en zijn overmoed en in een jubilatie. Het scheen heel alleen en op zichzelf de oorlog te willen verklaren aan Duitsland, al ware 't maar uit zuiver franskiljonisme! Het pangermanisme moest verpletterd worden in de stad der Leliaards! De eerste overwinningen te Luik werden er gevierd alsof Kortrijk die overwinningen behaald had! Hier ook was er de kokende bezieling voor de vrijwilligers en voor de Franse soldaten. Door de loop der gebeurtenissen is dit alles weggevallen en gekoeld. Het stadje is ineengekrimpt van schrik en ontsteltenis en bange verwachting. Het is er doods geworden en treurig - gereed echter om weer op te springen bij 't eerste nieuws der zegepraal - eens dat alle gevaar in de omgeving zal geweken zijn. Ik sta nog altijd voor de vraag: waarom werd de burgerwacht in Kortrijk ontbonden sedert de Duitsers in Brussel zijn gekomen? Stadjes lijk Oudenaarde blijven kalm en uitwendig onverschillig aan de oorlog. 't Ware belangrijk als men alzo de metamorfose van elke stad kon nagaan in al de verschillende fasen van de oorlog, met de eigen fysionomie in de druk en in de victorie. Vanavond geven de bladen onrustwekkende berichten over aanstaande gebeurtenissen die een beslissend uitwerksel moeten hebben op de algemene toestand. Wij schuilen in ons hol en blijven wachten, zonder te weten wat er boven ons hoofd hangt. | |
[pagina 155]
| |
zich gedraagt in oorlogstijd. De Engelse bladen zijn vooral zakelijk, bondig in hun berichten en nauwkeurig; weinig of geen beschouwingen tenzij vanwege de overheid. Iets prachtigs van die aard, was het verslag van generaal French aan de minister van oorlog, na de grote veldslag, toen 't Duitse leger in Frankrijk achteruitgetrokken was. Verder blijft de toon opgewekt, joviaal zelfs, zonder bluf of overmoed of verwaandheid. De brieven van soldaten vooral zijn belangrijk en getuigen van vastberaden, hardnekkige moed. De Engelse soldaten nemen de strijd op als echte vakmannen, bewust, maar onbevreesd voor 't geen hun kan overkomen. De Franse bladen waren bij 't begin van de oorlog heel sober, mistroostig, bang. De achteruitrukkende beweging, waarbij Parijs zelfs scheen te moeten opgeofferd worden, verklaarden zij door redenen van diepdoordachte strategie en de geheimzinnigheid van een verrassing die alles weer goed zou maken. Maar nu echter de verdediging in aanval veranderd is, - na de schone uitslag die zij er mede behaalden, verandert plots de toon. De bladen geven lucht aan de geestdrift. De echte Fransman komt weer boven - hij leeft nog, alhoewel hij verschrikkelijk geleden heeft door 't uitvoeren van een tactiek die hem voorzeker door de Engelsman werd opgelegd - zodanig was ze strijdend tegen 't Franse gemoed! In 't loslaten van geestdrift voert de Fransman voorzeker de beste, de vlugste, de fijnste pen. Niemand gelijk de Fransman, weet zulk een vuurwerk van woorden op te steken om de jubel in de gemoederen te brengen. Geestig, fijn, borrelend van snaakse overmoed, die echter nooit tot grove verwaandheid ontaardt. Barrès, Richepin, Françe, De Mun, e.a. zijn aan het woord en, als men bij 't lezen van die artikels een ogenblik de ware toedracht der zaken vergeet, gaat men denken dat Frankrijk weer zijn oude heldhaftigheid teruggevonden heeft. De geestestoestand door de ramp van '70 verwekt, de neerslachtigheid is veranderd in opgewektheid - de panache van Cyrano wappert in de wind! Er is plaats en mogelijkheid voor nieuwe illusies. En nergens tussen een regel door, kan men gewaar worden dat Frankrijk in deze strijd, enkel te doen heeft tegen een kleine helft van 't Duitse leger | |
[pagina 156]
| |
en dat Engeland en België op 't slagveld, zijn actieve bondgenoten waren. Over de Belgische bladen is het moeilijker een karakteristiek te maken. Er is groot gemis aan eenheid! Voor de oorlog waren ze al zo verschillend als de kleuren op het palet van een schilder. En nu de politiek eraf is, blijft er nog altijd het verschil van toon van manieren, van opvoeding, van stand en rang... 't Enigste waarin zij op elkander lijken, is in de officiële mededelingen, in de anekdoten en de informatie. Het overige bladvulsel verschilt van zwart tot wit, met al de tussentonen. Over 't algemeen lijkt het op een echte klapschoolGa naar voetnoot1 die voor alle winden openstaat. Men snuift er de roem op die ons van 't buitenland wordt toegezwaaid; men scheldt er en smaalt op de barbaarsheid van de vijand en men hemelt er de moed op en de dapperheid der bondgenoten. 't Is eigenlijk 't geen het zijn moet, maar de toon waarop het gedaan wordt, laat alleen maar wat te wensen. In de volksbladjesGa naar voetnoot2 vooral blijft men laag bij de grond en zonder enig doorzicht of bekommernis om 't uitwerksel van 't geen men drukt. Het gaat er omtrent gelijk in de poesjes-kelderGa naar voetnoot3 te Antwerpen. Men hoort niets dan: in de pan hakken, klopGa naar voetnoot4 geven, omverblazenGa naar voetnoot5. De hoofdschotel blijft: het relaas der Duitse wreedheden gepleegd op weerloze burgers, en dan, als tegenvergift, de proclamaties der burgemeesters die 't volk moeten aanzetten tot kalmte, wapens inleveren en niets doen waarmede zij de verantwoordelijkheid der overste in gevaar kunnen brengen. En de Vlaamse bladen? De organen der Vlaamse Beweging? Alle onder de grond verdwenen! Geen spoor meer van! Het grote Vlaamse blad dat eerstdaags zou verschijnen, kon nu in de gegeven omstandigheid ineens zijn naam gevestigd zien - het was een uitverkoren gelegenheid voor een nieuw blad om uit te komen! Wij horen er echter geen woord van. ‘Hoger Leven’, het orgaan der intellectuele Vlamingen, kon een richting aangeven, gedachten | |
[pagina 157]
| |
verspreiden, maar na een eerste, flauw, oorlogsnummer, ook spoorloos verdwenen! Fons Sevens met zijn ‘Witte Kaproen’, idem, en al de anderen! De Vlamingen zijn dus maar aan zichzelf overgelaten - er bestaat geen Vlaamse pers meer. En men krijgt de overtuiging dat er in de toekomst, nooit meer over Vlaamse Beweging spraak zal wezen. Dàt is nu ook, voor 't ogenblik, de minste van mijn kommernissen. Het wekt echter meer mijn verbazing en verontwaardiging, dat er in dees heerlijk, grandioze oorlogstijden, waar de dagen vol zijn van zware gebeurtenissen, - dat er in Vlaamse of andere pers, geen enkele stem opgaat, dat er geen gebaar gemaakt wordt, of een toon aangeslagen die in overeenstemming is met die gebeurtenissen. Niets en altijd niets dan koude mededeling der feiten, doorspekt met leugens en hatelijkheden, tot middeltjes toe om de specialiteiten door de vijand op de wereldmarkt gebracht, na te maken en hem zodoende, de baan af te snijden! Maar alles zo klein, plat bij de grond, alsof al ons bladen opgesteld waren door deurwaarders en experts die alleen aangesteld zijn om de aangebrachte schade op te maken die door de vijand zal moeten vergoed worden. En waar er nog een de stem wat hoger heft, voelt men gauw waar hij heen wil en het klinkt vals van aanstellerige gevoelerigheid. Ik benijd de luchtvaarders die de dingen slechts van grote afstand en heel uit de hoogte beschouwen. Van daar moet het een heerlijk vertoogGa naar voetnoot1 opleveren de mensen zo tegen elkaar in, doende te zien! Hoe klein en kinderachtig zo'n wereldoorlog wel schijnen moet en hoe ijdel de poging der mensjes om het uitzicht van hun wereld te veranderen! De dag verloopt kalm. 's Morgens geronk van vliegtuigen, 's namiddags kanongeschut en verder niets van 't geen ons als gewichtige gebeurtenissen werd aangekondigd. | |
[pagina 158]
| |
willigers op Duitse verkenners. Daar men bij de aanval weer geen Belgische soldaten te zien kreeg, werd het kwaad op de burgers geladen en de tussenkomst van al de invloedrijke heren der streek is vannode geweest om een algehele vernieling van Waregem en Sint-Eloois-Vijve te voorkomen. | |
26 september.Terwijl wij hier neerstig en gerust in de tuin werken, gaat er zwaar kanongeschut in oostelijke richting. Men veronderstelt vooreerst de beschieting van Antwerpen; of een grote veldslag tussen Brussel en Gent... 't Geen nu aan 't gebeuren is moet verschrikkelijk zijn, 't zal echter nog een paar dagen duren eer het nieuws ons bereiken kan. Intussen blijven wij maar kalm aan de bezigheid. In de nacht vaart hier voor 't eerst een Zeppelin voorbij die heel de lucht vult met gedruis en geronk. 't Is alsof er honderd auto's door de wolken reden! De dood hangt boven ons hoofd. Voor 't werpen van bommen echter moeten we hier niet vrezen. | |
27 september.Een schone zondagmorgen! Met twee vrienden, die mij komen ophalen, rijden wij in fiets naar Oudenaarde. Prachtig zonneweer, windstil, heerlijke wegen, vol goed en genoegelijke herinneringen uit de jeugdtijd. Te Petegem ontmoeten we de eerste schildwacht en we moeten onze papieren vertonen. Wij vernemen dat in Oudenaarde Belgische soldaten liggen, dat men er loopgrachten maakt, de Schelde bewaakt en de bruggen ondermijnt! Al dingen die ons aanzetten te gaan zien. Bij 't inkomen der stads reeds, wordt ons verboden te rijden - men moet te voet gaan. In de stad is alles rustig, stil en zonder beroering. In de ‘Gouden Appel’ die gekend is om zijn welverzorgde en lekkere tafel, kan men ons niets anders opdienen dan een stuk gebraad. We zijn er de enige klanten. 't Is hier dus ook oorlogstijd! In de namiddag gaan we de versterkingen zien. Door een vriend uit Oudenaarde, worden wij voorgesteld aan de Bevelhebber der plaats, die zo vriendelijk is ons rond te leiden en ons te woord te staan. Mijn mening echter | |
[pagina 159]
| |
is, dat de ledige haringtonnetjes die hier langs de Schelde zijn opgesteld, een flauwe verschansing vormen en niet veel Duitsers de weg zullen versperren! De vrijwilligers die hierbij de wacht houden, zien er uit als figuranten in een blijspel, zo wijd zijn hun nieuwe kleren! En die loopgrachten langs Ename? Ofwel is hier iets ophanden, of het dient enkel om de jongens te oefenen? De inwoners van Oudenaarde maken echter 't onderscheid niet en blijven vol onrust, gereed om te vluchten. De bevelhebber doet vreselijk zijn beklag over de bevolking. Deze morgen nog, waren er Duitsers op gang naar Oudenaarde, maar door de inlichtingen die de burgers hun verschaft hadden, zijn zij een andere weg ingeslagen en verdwenen. De bevelhebber, die zienlingGa naar voetnoot1 spijtig is dat hem de kans ontnomen werd, met zijn jongens een slag te slaan, doet vooral zijn beklag over de vrouwen. Ik doe hem het voorstel de klappeien de tong te laten afsnijden. - ‘Dan nog zouden ze niet ophouden te babbelen!’ merkt hij ironisch. 't Geen wij hier zien, is werkelijk niet de moeite waard, maar men krijgt toch de indruk dat het slagveld zich uitbreidt als een olievlek en de uiterste randen nu ook al tot hier uitzetten. Geen mens kan de Schelde over, zonder zijn papieren te laten zien. In 't terugkeren geraken wij zelf in moeilijkheden met een wacht, die, naar het schijnt, ons pasport niet lezen kan. Een gemoedelijke gendarm van de streek, brengt de zaak in orde. Nu staat de jonge vrijwilliger, die ons eerst met 't ergste bedreigde, zelf verlegen; hij doet mij de indruk van een van die geïmproviseerde wachters die men opstelt in een wereldtentoonstelling; brave jongens die men ergens opgevist heeft voor de gelegenheid en die als prestige, niets anders bezitten tenzij hun fonkelnieuw uniform en een ordenummer. De gendarm integendeel is een goede, gedaagde, landelijke kerel die zijn plicht volbrengt als een boerenknecht, zonder verwikkelingen te zoeken waar ze niet nodig zijn. Hij schijnt er niet mede in zijn schik omdat hij voor 't eerst zoveel jeugdige onderdanen onder zijn bevel heeft. Hij staat er midden in | |
[pagina 160]
| |
als een vader die bang is zijn gezag te doen gevoelen op kinderen die te groot geworden zijn! De wezens van die jonge vrijwilligers zijn ook belangrijk om na te gaan. Op goed geluk zijn die knapen hier bijeengevallen, hun getienenGa naar voetnoot1, op dat buitendorp; zij kennen elkaar niet, zijn verschillend van aard, stand en gezindheid. Wat moeten zij ondervinden, dezen die in een ogenblik van blakende geestdrift hun leven en bloed voor 't Vaderland verpand hebben in 't gedacht te mogen gaan strijden met de menigte - te oorlogen! - en ze hier, die zondagavond verdoenGa naar voetnoot2 met voorbijgaande burgers te vervelen en 't gevaar van een aanval trotseren moeten onder bevel van een gemoedelijke gendarm?! Wat al ontgoochelingen zullen ze opdoen, die jongens! Welk een verschil bij 't leven van een soldaat bij 't leger?! Ik denk nu aan die talrijke zonen uit de gegoede burgerstand, die uit hun geregeld en bezorgde huiselijkheid, plots gevallen zijn in de drukte van een kamp. Alle teergevoeligheid, alle verzorging afgeschaft en de dag door in de gemeenzaamheid met een onbekende menigte waar al de soorten in vertegenwoordigd zijn! Opgewekt bij stonden en meegesleept als in een stroom en dan weer overgelaten aan zichzelf en in de gelegenheid om na te denken aan 't geen men verlaten heeft! Er zijn er die bang zijn van aard, die beven voor 't gevaar dat komen moet en zich stout gebaren uit eergierigheid, om niet als lafaards beschouwd te worden. En de onzekerheid over 't geen alle dagen gebeuren kan; 't gevoel dat men zijn wil volledig heeft afgestaan en gehoorzamen moet wat ook het bevel zij! En als dat nu weken en maanden duurt, zonder uitkomst! Hoe moeten ze dromen 's nachts, die jongens, dat ze weer thuis in hun normaal leven zijn teruggekeerd en hoe moeten ze pijnlijk getroffen worden door de werkelijkheid, bij 't ontwaken! Hoe dikwijls moet de verwende burger de bovenhand krijgen boven de soldaat en moeten die twee elkaar bezien als personen die met elkaar geen uitstaans hebben! De Zeppelin van verleden nacht heeft zijn bommen geworpen te Deinze! Waarom hij deze plaats uitgekozen heeft en er schade aanrichten moest, is niet gekend? | |
[pagina 161]
| |
28 september.Ik lees dit berichtje in een Gents blad:
Over Melle
moeten wij onze lezers nog het volgende berichten:
De zonderlingste geruchten deden na het gevecht van Melle, drie weken geleden, de ronde. Onze soldaten schenen daar, volgens wij toen schreven, slecht ingelicht te zijn, en zij werden, op 't onverwachts, door den vijand aangevallen. Een onderzoek is daarover begonnen. Vier personen zijn reeds aangehouden om uitleg over de gebeurtenissen te geven. Wij vernemen ten andere dat de Belgische militaire overheid zich zeer streng zal toonen tegen alle personen die zich tegenover den vijand al te vriendschappelijk toonen, zonder daar soms het minste toe gedwongen te worden en die soms de gewichtigste tijdingen aan den vijand overbrengen. Er is dus kwestie van de tong stil te houden. Een hevig gevecht begon en velen der Belgen vielen, alhoewel het grootste gedeelte ervan gelukkig buiten schot konden geraken en zeer tevreden waren over hun werk. Zij verklaarden echter dat langetongen hunne positie aan den vijand moesten verklikt hebben. Wanneer gaat dat eindigen, en waarom, als men Duitschers ziet, blijft men niet binnen, men zal dan niet ondervraagd worden. Nog iets dat wij hier willen bijvoegen: Vrijdag zagen wij Belgische verkenners, dertig in getal, in den omtrek van Gent; zij waren gevolgd door minstens evenveel gapers. Wij raden de officieren aan die achternaloopers hunne banden door te kappen, 't Zal dan wel eindigen, want 't zijn dikwijls die gasten, die onvrijwillig of uit bangheid verraad plegen.
Het blijkt dus almeer dat de opvoeding in zake krijgswetten, bij de Belgen geen ernstige vorderingen maakt! Vandaag is de ‘Witte Kaproen’ verschenen en 't is een goede verschijning en een kranig nummer. Dàt is ook de | |
[pagina 162]
| |
eigenlijke toon die zou inslaan bij het volk. Jammer dat we niet elke week of alle dagen zo iets krijgen! Sevens is en blijft in alle omstandigheid dezelfde: die aan ieder de waarheid durft zeggen - een zeldzame hoedanigheid tegenwoordig! Er worden 45 Duitse soldaten aangekondigd, doch zij komen niet. Heel de voormiddag hoort men 't kanon in oostelijke richting. Men gewent wel aan 't geruchtGa naar voetnoot1, maar men blijft toch onder de indruk van iets verschrikkelijks dat niet overeenstemt met de vertrouwde dingen uit de omgeving. Het herinnert ons gedurig dat het leven niet in zijn gewone loop is en dat het in zijn uitingen kan geschokt worden zo gauw de ramp naar hier overslaat. Nu de dagen grijs zijn en de avond vroeg invalt, zou men willen dat alles weer in de vroegere rust terugkere om maar zonder stoornis te kunnen werken. Maar hoeveel meer moeten dezen naar die terugkeer van rust verlangen, die rechtstreeks in 't geweld betrokken zijn - dezen die er alles bij ingeschoten hebben wat ze bezaten en die met de wanhoop in 't hart, de winter zien naderen, maar nergens enige uitkomst zien! Als de ramp zo mocht voorbijgaan, zouden we niet weten dat er iets ergs is gebeurd. | |
29 september.Weer een prachtige herfstdag die 't gemoed opfleurt en blijde stemt, alhoewel het kanon altijd maar voort aan 't werk blijft. Het menselijk gemoed is echter onderhevig aan 't geen de natuur in hem opdringt en men ondergaat alzo de meest tegenstrijdige gevoelens. In de namiddag rijden hier twee Belgische lanciers voorbij! 't Is de eerste keer dat wij hier echte Belgische soldaten te zien krijgen en die verschijning maakt een hele opschudding onder de bewoners. De avond door staan de mensen op de uitkijk om een Belgisch legerkorps te zien opdagen. Die twee lanciers zouden echter gezegd hebben: dat zij hier de streek kwamen verkennen en vlak tegenover 't Lijsternest een uitstekend terrein gevonden hebben om kanonnen op te stellen! Dat gezegde heeft absoluut geen betekenis, want er | |
[pagina 163]
| |
zijn meer goede terreinen! Toch wekt het ontzetting bij de dorpelingen en ik geloof, als ik nu bereidselen maken moest om thuis te verlaten, de hele gemeente op de vlucht zou gaan! Meer hoeft er niet in dees tijden. | |
30 september.Het geschut wordt al zwaarder. Soms gaat het in geregeld salvo en dan weer als een donder waar de slagen zich versmelten om ineens al het geweld uit te braken. - ‘Hoor ze schieten! Hoor ze toch schieten!’ roept een wijvetje op straat. Zij heeft twee zonen bij 't leger en ik stel me voor hoe elke slag in haar gemoed dreunt als de dood en de vernieling zelf. 't Schijnt dat we rondom in de troepen zitten, maar wij zien geen enkele soldaat. De bladen ook reppen er geen woord over. Mensen die hier voorbijkomen, zeggen dat ze Engelsen gezien hebben te Deinze; dat er te Doornik Fransen zijn en Araben en dat er overal Belgen zijn in 't zuiden van Oost-Vlaanderen. De gebeurtenissen van de oorlog breiden zich uit langs onze kanten en we zullen welhaast, zonder pasport en zonder ambtelijke toelating, de beweging van hieruit kunnen nagaan. Als we dan maar niet verplicht zijn in de kelder te blijven! In de avond zijn de eerste vluchtelingen hier aangekomen - die nu over heel de streek uitbesteed worden. 't Zijn 21 mensen van Evere die reeds een 14 dagen ronddolen. Hoelang zullen zij hier nu ook nog in veiligheid zijn? Zij vertellen de schromelijkste dingen die zij onderstaanGa naar voetnoot1 hebben, waaruit, als 't werkelijk zó gebeurd is, blijken zou op welk een stomme pedante manier de Duitsers - echt als schoolmeesters - er een wreed behagen in stellen weerloze mensen bang te maken door zotte bedreigingen. |
|